Nieuw Letterkundig Magazijn. Jaargang 24
(2006)– [tijdschrift] Nieuw Letterkundig Magazijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 8]
| |
Het debuut van A. den Doolaard ‘Een knallend onweer van overladen woorden’Marco EntropIn november 1920 publiceerde Het Getij een gedicht van C. Spoelstra jr. Het zou de literatuurgeschiedenis ingaan als het debuut van A. den Doolaard. Maar de dichter in hem was al eerder opgestaan, in een ander tijdschrift en onder een andere naam.
Als literator kwam Cornelis Spoelstra (1901-1994), beter bekend als A. den Doolaard, maar moeizaam op gang. Naar eigen zeggen schreef hij tussen zijn zeventiende en twintigste jaar een paar honderd verzen, zonder er een te publiceren. Op zijn 21ste verscheen zijn eerste gedicht in druk.Ga naar eind1 Daarna zou het nog een aantal jaren en iets meer voorpublicaties vergen, voordat het tot een uitgave van zijn poëzie kon komen. Het was Stols die in december 1926 Den Doolaards debuutbundel De verliefde betonwerker uitgaf, gedrukt in tweehonderd genummerde exemplaren als zeventiende uitgave van de reeks Trajectum ad Mosam. ‘Den Doolaard belooft te worden een dichter van groot formaat,’ voorspelde Roel Houwink in zijn bespreking van De verliefde betonwerker in Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift van juli 1927. Jan Campert sprak in Nederland van november 1927 van een ‘opmerkelijk en veelzijdig dichterschap’. Weliswaar was Den Doolaards volgende boek opnieuw een gedichtenbundel, De wilde vaart (1928), hij zou toch vooral naam maken door de leeslijstklassieker De herberg met het hoefijzer, De druivenplukkers en Wampie, als romanschrijver dus. De verliefde betonwerker opent met ‘Credo’, afkomstig uit Het Getij van november 1920. Den Doolaard was geen 21 maar negentien toen hij dit gedicht publiceerde. ‘Het was een vreselijk overmoedig pantheïstisch jeugdgedicht,’ zou hij er later van vinden.Ga naar eind2 Aan het pseudoniem A. den Doolaard was hij nog niet toe, want hij ondertekende ‘Credo’ met zijn eigen naam: C. Spoelstra jr. Dat zou hij ook doen met de publicaties die - hier en daar met flinke tussenpozen - op dit gedicht volgden. Onder zijn roepnaam ‘Bob’ Spoelstra verschenen in Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift achtereenvolgens de gedichten ‘Hyperion's klacht’ (juli 1922), ‘Venus Verticordia’ (augustus 1922) en ‘Beminnen’ (oktober 1923). ‘Beminnen’ moest nog verschijnen - kennelijk bleef het bij Elsevier meer dan een jaar op de plank liggen - toen in Het Getij van december 1922 de dichter Adorjan den Doolaard naar voren trad met het gedicht ‘Los’. Voortaan zou Spoelstra onder deze naam door het literaire leven gaan, dat wil zeggen: nadat de voornaam was ingekort tot een voorletter. Den Doolaard heeft gelijk wanneer hij bedoelde te zeggen dat hij op z'n 21ste debuteerde als A. den Doolaard. Wellicht beschouwde hij dat moment als de aftrap van zijn schrijverschap, hoewel hij ‘Los’ nooit heeft gebundeld. Maar zijn eerste gedicht werd toch echt in 1920 gepubliceerd. | |
De PloegIn het Den Haag van 1920 maakt domineeszoon Bob Spoelstra - hij werkt als boekhouder op het | |
[pagina 9]
| |
A. den Doolaard, in 1928 getekend door Jan Franken Pzn. (1896-1977). Collectie Letterkundig Museum, Den Haag.
kantoor van de Bataafsche Petroleum-Mij - kennis met de kunstacademiestudent Eduard Veterman (1901-1946). Ze zijn leeftijdgenoten, maar de achttienjarige Veterman neemt al volop deel aan het artistieke leven in de residentie. Op de Academie geeft hij leiding aan een toneelgroepje, dat hij met zijn klasgenoten Gerard Rutten (1902-1982) en Jan van der Linden (1900-1965) heeft opgericht. Buiten school leren ze de beginnende journalist Simon Koster (1900-1989) kennen, die zich bij het vriendenclubje aansluit.Ga naar eind3 Begin april 1920 richten de vrienden de Nederlandsche Vereeniging van Jonge Kunstenaars ‘De Ploeg’ op, met afdelingen in Den Haag, Rotterdam en Dordrecht. Veterman, Koster en Frans Spittel, een jeugdvriend van Veterman, vormen het hoofdbestuur. De Ploeg organiseert tentoonstellingen, houdt lezingen en voordrachten en verzorgt literaire avonden. Bob Spoelstra wordt lid van De Ploeg. Wanneer Veterman later dat jaar een eigen toneelgezelschap opricht, Die Ghesellen van den Spele, is Spoelstra eveneens van de partij. Het is niet bekend of hij metterdaad op de planken heeft gestaan. Tijdens het eerste publieke optreden van Die Ghesellen - een opvoering van het abele spel Gloriant in de Leidse schouwburg op 25 oktober 1920 - speelde hij bijvoorbeeld niet mee. Bij een vereniging hoort een blad. En dat kwam er dan ook. Half augustus 1920 verschijnt Het Kouter.Ga naar eind4 Achter het wervelende omslag, getekend door Gerard Rutten, gaat een bescheiden blaadje schuil. De eerste aflevering bevat niet meer dan twaalf bladzijden. Maar de ambitie is een stuk omvangrijker. De jonge kunstenaars die zich in De Ploeg hebben verenigd, zijn het er met z'n allen over eens ‘dat de kunst haar eeuwen-oude taak van leidster der levensgedachte weer moet aanvatten,’ schrijft Simon Koster in de inleiding. En: ‘dat zij de mensheid zal trachten te leiden naar een ideaalmaatschappij, de mens op zichzelf tot de ideaalmens.’ Hoe die kunst er uit moet gaan zien, weten ze nog niet precies. De tijd zal het leren. Vooralsnog voeren zij het kouter om de eerste voren te trekken, ‘voor het zaad tot rijpheid zal kunnen komen’. De mannen achter De Ploeg - het waren ook alleen maar mannen - laten in de eerste aflevering van Het Kouter allemaal van zich horen: Veterman schrijft een manifest over toneel, Jan van der Linden heeft het over jongere ideeën in de schilderkunst en Frans Spittel over literaire kunst. Gerard Rutten roept zijn generatie op de daad bij het woord te voegen en de mens binnen te leiden ‘in de tempel der ware, schone kunst’. Grote woorden voor kleine daden, want in dit eerste nummer laten de Ploeg-leden nog weinig van hun kunnen zien. | |
Kosmisch bewustzijnDoor het ware bombardement aan beginselverklaringen, bleef er nauwelijks ruimte over voor literaire zaken. Er staan alleen drie gedichten in Het Kouter, twee van Richard Skoghemma en het volgende, geschreven door Skallan Heinz: | |
[pagina 10]
| |
De zoete geur van de liefde Gods
Nu lig ik machteloos ter aarde.
Mijn krachten heb ik àl verloren;
Maar dra word ik opnieuw geboren.
Het eerste mij mijn moeder baarde,
Maar nu is het de stille dood
Die mij door 't dorre graf doet treden
In d'eeuwig groene Hof van Eden,
Waaruit hijzelve eens ontsproot.
'k Voel met de zoele avondwind
Gods gulden liefde tot mij komen;
en 'k hoor bewonderend de bomen:
‘Gij zijt van Gode zeer bemind.’
Aan 't einde sta ik van mijn leven;
Aan 't einde van mijn levenspad....
Voor dood ik vroeger vreze had,
En nu zelfs niet mijn vingers beven.
Ik voel mij krachtig ondersteund
Door Gode's marmerblanke handen;
Tegen zijn borst ben ik geleund...
Ik droom van d'eeuwig groene landen,
Omgeven door kristallen meren,
Met wonder klaatrend golfgeklots...
Over mijn ogen voel ik scheren
de zoete geur der liefde Gods.
Richard Skoghemma en Skallan Heinz - had De Ploeg twee aanstormende dichters uit Scandinavië in haar midden? ‘Dr. Richard Skoghemma werd geboren te Eskilshina in Zweden, kwam na vele omzwervingen naar Holland en ging, getroffen door de schoonheid van onze taal, hier in de letteren studeeren.’ Deze voetnoot plaatste de redactie van het tijdschrift Nederland bij een gedicht van Skoghemma in de mei-aflevering van 1922. Eskilshina bestaat helemaal niet. De rest is eveneens onzin. Achter het masker van Richard Skoghemma hield rond zijn twintigste de katholieke Brabantse dichter Ernest Michel (1899-1960) zich schuil. Van hem hoeven we niet meer te weten dan dat hij niet veel later het fascisme omarmde en die ideologie ook niet meer zou loslaten. Maar wie was Skallan Heinz? In Mijn papieren camera, zijn in 1976 uitgegeven herinneringen, onthult de filmer Gerard Rutten dat in het eerste nummer van Het Kouter Den Doolaard ‘voor het eerst’ een gedicht publiceerde.Ga naar eind5 Rutten laat ons geen keus: Cornelis Spoelstra zou
Het Kouter, 15 augustus 1920. Omslagontwerp door Gerard Rutten. Collectie Haags Gemeentearchief.
dan de dichter van ‘De zoete geur van de liefde Gods’ zijn. In stijl en idioom is er verwantschap met andere vroege verzen van Den Doolaard; met het drie maanden later gepubliceerde ‘Credo’, maar meer nog met ‘Los’, dat ook over de dood gaat: Nu is de wereld koud en stil,
Doch hellet laait der zinnen gloed:
O hart, dat nimmer rusten wil,
O brand van 't opgejaagde bloed!
Toch, als ik zie der golven tal,
Wiet wicht de bleke kusten slaat,
Dan weet ik hoe ik rusten zal,
Met nederwaarts gekeerd gelaat;
Waar om mij heen de wieren zijn
In dromende onbewogenheid,
Lig ik in dien kristallen tuin
Ter eindelike rust gevleid.
Daar is een ondergaan der ziel...
Daar is een rusten na den Dood...
Totdat een donder mij omviel:
‘Daar is geen rust, daar is geen Dood!’
Nu kan ik lachen evenzeer
Om minnens lust en stervens pijn,
En met die glimlach kan ik weer
| |
[pagina 11]
| |
Als aardekind gelukkig zijn.
Als 't golfgeschal mij tegenslaat
In winteravondval, dan wordt
Mijn hemelwaartsgekeerd gelaat
Van sterregruizel overstort;
En als de winden rusten gaan
In moede avondfluistering,
Dan kromt de sikkelsmalle maan
Rondom mijn slaap in zilvren ring;
Nu kust de avond mij de hand
Met koele lippen, nat van dauw;
Nu is een boom in avondbrand
Mij schoner dan de schoonste vrouw.
'k Weet, als mijn hand naar dingen tast
Die hier op aarde niet bestaan,
Dat ik verwerpen kan die last,
En tot de sterren heen kan gaan.
Ik voel de winden aan mijn voet,
Zij stuwen mij gezwind omhoog,
Totdat der sterren tintelstoet
Beroert mijn moede wenkbrauwboog.
Hun glanzing heeft mijn hand geraakt,
Hun laatste lichten wieken heen...,
De laatste banden zijn geslaakt,
Ik ben in de Eeuwigheid alleen!
Ik hoor het verre klateren
Der sidderzeeën onder mij,
O hoor mijn stemlach schateren:
Ik ben gelukkig, ik ben vrij......!
Onmiskenbaar is de invloed van Herman van den Bergh. Als vele andere dichters van zijn generatie, Marsman voorop, was Den Doolaard destijds begeesterd door de gedichten waarmee deze als twintigjarige had gedebuteerd in zijn bundel De boog (1917). Net als bij Van den Bergh zijn Den Doolaards vroegste verzen vervuld van een pantheïstisch levensgevoel en een kosmisch bewustzijn. Den Doolaard heeft nooit onder stoelen of banken gestoken dat Van den Bergh grote invloed heeft gehad op zijn ontwikkeling als dichter en schrijver. Maar in poeticis moest hij in hem zijn meerdere erkennen. En dat wist hij ook. Terugkijkend op zijn dichterschap maakte Den Doolaard pas op de plaats. Zonder mededogen zette hij zijn verzen van toen weg als geëxalteerde jongelingspoëzie: ‘een knallend onweer van overladen woorden’.Ga naar eind6 | |
Nieuwe startNa ‘De zoete geur van de liefde Gods’ deed de dichter Skallan Heinz er verder het zwijgen toe. Ook Het Kowter hield er na één nummer al mee op. ‘Geen geld... geen belangstelling,’ volgens Rutten.Ga naar eind7 Simon Koster begon in januari 1921 het toneeltijdschrift Het Masker, waarvan de Ploeg-leden Veterman, Rutten en Spittel medewerker werden. Den Doolaard zou er - onder zijn eigen naam - in maart 1922 de eenakter ‘Het interview’ in publiceren. Welbewust of niet, het gedicht van Skallan Heinz, toch zijn officiële literaire debuut, heeft Den Doolaard altijd buiten zijn oeuvre gelaten. In november 1920 zou hij als dichter een nieuwe start maken. De redactie van Het Getij, met zijn ‘mentor’ Herman van den Bergh in de gelederen, had ingestemd met de publicatie van zijn gedicht ‘Credo’. Den Doolaard had het letterkundig forum van zijn generatie bereikt. |
|