Nieuw Letterkundig Magazijn. Jaargang 20
(2002)– [tijdschrift] Nieuw Letterkundig Magazijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||||||||
Andy WielesVorig jaar is de bibliotheek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde verrijkt met een collectie boeken en tijdschriften op het gebied van de Friese taalkunde, letterkunde en plaatselijke geschiedenis, tezamen zo'n 850 titels. De verzameling behoorde toe aan professor E.G.A. Galama.
Egidius Gerardus Antonius Galama, geboren in Gouda in 1912, studeerde Nederlands in Utrecht bij C.G.N. de Vooys en Fries bij G. Gosses. Na zijn doctoraal examen gaf hij een aantal jaren les aan verschillende middelbare scholen. Hij promoveerde in 1941 in Utrecht op een tekstuitgave van Twee zestiende-eeuwse spelen van de verlooren zoone door Robert Lawet. Zijn studie zou zich vanaf 1950 vooral richten op de taal- en cultuurgeschiedenis van het land van zijn voorvaderen, Friesland. Het Fries en Friesland vormden ook de belangrijkste kern van zijn boekerij, die hij zijn leven lang met grote zorgvuldigheid uitbouwde. Dat vond zijn neerslag in een uitgebreide catalogus van verworven boeken, waarbij hij als een rasverzamelaar ook steeds noteerde waar hij het boek verworven had. Die catalogus bleek later uiterst praktisch om, met de Leidse catalogus ernaast, het belang van de collectie voor de bibliotheek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde vast te stellen. Galama's studies werden erkend toen hem in 1962 de bijzondere leerstoel Fries aan de Universiteit van Amsterdam werd aangeboden, waar hij Jelle Brouwer opvolgde, die naar Groningen was gegaan. Het jaar daarop vertrok in Leiden Klaas Fokkema en opnieuw was Galama de aangewezen opvolger. Voor een verzamelaar komt ooit het moment om afscheid te nemen van zijn boeken. Bij Galama was dat niet anders; zijn gezondheid dwong hem in 2001 ertoe kleiner te gaan wonen. Dit zou betekenen dat zijn collectie voorgoed uiteen zou vallen. In plaats daarvan bewandelde hij een andere weg. Op zijn speurtochten naar literatuur had hij geregeld contact gehad met Pieter Obbema, oud-conservator van de Westerse handschrifren en tevens belast met het Fries van de Leidse Universiteitsbibliotheek. Toen al rees het plan om de Maatschappij te zijner tijd een eerste keuze uit de bibliotheek te laten. Want met de collectie Fries was het pover gesteld nadat Eelco Verwijs (1830-1880) hiervoor een schitterende grondslag had gelegd door al zijn boeken aan de Maatschappij te vermaken. De schrale jaren voor en na de oorlog maakten het onmogelijk om de bibliotheek op peil te houden; pas in de jaren zestig zou de opgelopen schade enigszins worden hersteld, maar er bleven grote lacunes. Galama, die in 1981 al zijn leeropdracht had neergelegd, nam - toen een verhuizing
Foto Henk Kuiper.
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||||||||
onvermijdelijk werd - opnieuw contact op met Leiden en in juni vorig jaar togen de huidige beheerder van het Fries, Bram Jagersma, en Pieter Obbema naar Hilversum om de boeken ter plekke te bekijken. Ze lieten vijftien meter apart zetten, waarvan na een precieze controle in de Universiteitsbibliotheek twaalf meter boeken niet in Leiden aanwezig bleek te zijn. De Maatschappij nam ze over tegen taxatiewaarde. Die boeken (en ook wat tijdschriften) zijn binnenkort, als ze zijn verwerkt in de catalogus van de bibliotheek, toegankelijk voor onderzoek. Ongetwijfeld tot vreugde van de nieuwe hoogleraar Fries, Rolf Bremmer, die dit jaar Philippus Breuker op Galama's leerstoel opvolgde. Maar ongetwijfeld ook tot voldoening van de leden van de Maatschappij in Holland, die nu weten dat ze voor het Fries ook op de eigen bibliotheek kunnen vertrouwen; tot nu toe moesten onderzoekers zich alrijd in noordelijke richting begeven, naar de Provinsjale en Buma Biblioteek fan Fryslân in Leeuwarden of naar de Groningse Universiteitsbibliotheek. Voor de boekensneuper Galama is het al even bevredigend te weten dat wat hij koesterde een goed huis heeft gevonden. Onder de leden van de Maatschappij zijn er zeker meer liefhebbers die op een speciaal gebied van alles hebben bijeengebracht dat zij liever niet meer uiteen zien vallen, ook al is hun onderwerp meer gespecialiseerd dan deze brede collectie Fries. Weet dan dat bij de bibliothecaris de deur altijd openstaat om een regeling te treffen. | |||||||||||||||||||||||||
Uit de hogeschool geklaptHet water van het Rapenburg lag op zaterdag 16 maart jl. te blinken in de zon, Leiden toonde zich van haar beste zijde. Niet minder dan 120 mensen van diverse leeftijden hadden zich verzameld in het Academie gebouw, op een boogscheut afstand van het ouderlijk huis van Johannes Kneppelhout. Een gedenksteen maakt passanten sinds 8 november 1985 attent op het feit dat Kneppelhout daar, onder het pseudoniem Klikspaan, omstreeks 1840 jaar geleden zijn Studentenschetsen schreef. Ter gelegenheid van de verschijning van de door Annemarie Kets, Mariëlle Lenders en Olf Praamstra
Anonieme lithografie uit Studentenleven (1868).
verzorgde studie-uitgave van dit boek organiseerden het Constantijn Huygens Instituut en de onder de Maatschappij ressorterende Werkgroep 19e eeuw een symposium met de titel ‘De wereld van Klikspaan’. Nadat alle belangstellenden, van wie ten minste acht de naam Kneppelhout droegen - nazaten van de broer van de kinderloos overleden auteur - tegen half elf plaats hadden genomen in de toch wel wat ongemakkelijke, want krappe banken van het Groot Auditorium, opende prof. mr. C. Fasseur, lid van de Bestuurscommissie der KNAW, de dag met het ophalen van enkele herinneringen aan zijn eigen Leidse studententijd. Hij wees erop dat er in de meer dan honderd jaar die waren verlopen tussen Klikspaans en zijn academie-jaren veel vrijwel onveranderd was gebleven. Deze naar meer smakende amusegueule werd gevolgd door zwaardere kost. In een pittig betoog hield Annemarie Kets haar gehoor voor dat de reputatie van de Studentenschetsen als betrouwbare historische bron, hoewel groot, niet | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||||||||
onbetwist is. De romanist Paul J. Smith plaatste behartigenswaardige kanttekeningen bij Kneppelhouts kennis van en voorkeur voor het werk van de Franse klassieken. En Jacques Dane besloot de ochtend met het thuisbrengen van de opvoedkundige idealen die de schrijver zijn leven lang beleed. Veel daarvan waren hem bijgebracht tijdens de jaren die hij doorbracht op de kostschool Noorthey. De lezingen werden afgewisseld met voordrachten door de in een origineel negentiende-eeuws rokkostuum geklede Ab Gietelink. Hij putte uit het repertoire van de mede door Kneppelhout opgerichte Rederijkerskamer voor Uiterlijke Welsprekendheid en bracht ernstige poëzie van Nicolaas Beets, humoristische van J.H. Burlage en vertaald proza van Jean Paul welluidend ten gehore. Geestelijk verkwikt, maar lichamelijk een weinig gekreukeld (dit laatste als gevolg van de al eerder gememoreerde krapheid der banken) begaf het gezelschap zich naar de lunch. In spontaan ontstane groepjes ontwikkelden zich onder het genot van een broodje en een vloeibare versnapering geanimeerde gesprekken over de inhoud van het 's morgens gehoorde. De tijd was te kort om al te diepgaand van gedachten te wisselen. Er wachtte immers nog een middagprogramma, met als eerste spreker Jeroen van Gessel, bij wie een bespreking van de muzikale belevingswereld van Kneppelhout in goede handen was. Het koor van het aloude Sempre Crescendo zong daarna het eerste couplet van het ‘Io vivat’, het dito van het ‘Gaudeamus igitur’ en van het Duitse studentengezang ‘Crambam buli’ (wel war psalmachtig); hoogtepunt was onbetwist de uitvoering van de ‘Psaumes Premiers’ van C.A. Fodor, met fraaie solopartijen. Willem Otterspeer had hierna de enigszins ondankbare taak de toehoorders weer bij de les te krijgen, maar slaagde daar uitstekend in met zijn verhaal ovet de toestand van het univetsitaire onderwijs en de groeiende kritiek in de dagen van Klikspaan. En toen volgde het moment waar eenieder de gehele dag toch wel verlangend naar had uitgezien: de aanbieding van de twee eerste exemplaren van de nieuwe editie van de Studentenschetsen; het eerste eerste aan de rector magnificus van de Leidse alma mater, prof. dr. D.D. Breimer, en het tweede eerste aan C.J. (Kees) Kneppelhout, voorzitter van de Stichting Kneppelhout. Beide heren toonden zich zeer ingenomen met de kloeke boekdelen en gaven daar, ieder op eigen wijze, blijk van. Alle aanwezigen werden ten slotte uitgenodigd tot het heffen van een glas in de Wintertuin van de nabijgelegen Hortus Botanicus. Het uitzonderlijk mooie weer maakte het zelfs mogelijk dit buiten te doen. Wie deze dag heeft moeten missen, kan in het bezit komen van de teksten van de lezingen door bij de administratie van de Werkgroep 19e eeuw, J.H. van den Broekstraat 83, 3071 MB Rotterdam, e-mail vandelaar@fhk.eur.nl, een exemplaar te bestellen van de in september verschijnende speciale aflevering van het tijdschrift De Negentiende Eeuw. Dit nummer kost inclusief verzendkosten € 13. De tweedelige, zeveneneenhalve pond zware uitgave van de Studentenschetsen is voor € 90 verkrijgbaar in de boekhandel. Ze is ook te bestellen bij het Constantijn Huygens Instituut, Postbus 90754, 2509 LT Den Haag. De portokosten bedragen € 5.
Dick Welsink | |||||||||||||||||||||||||
Leiden. De geschiedenis van een Hollandse stadOngeveer een eeuw geleden verscheen het vierdelige werk van P.J. Blok als de geschiedenis van de stad Leiden. De naam Leiden komt echter niet in de titel voor. Blok noemde zijn werk Geschiedenis eener Hollandsche stad. Om die te beschrijven dook hij in de geschiedenis van Leiden. Het werk van Blok was in zijn tijd iets nieuws. Het was een wetenschappelijk verantwoorde moderne geschiedenis van Leiden, noodzakelijk omdat de wetenschap, zoals hijzelf zegt, met ‘reuzenschreden’ vooruitgegaan was en de ‘tegenwoordige tijd iets anders eischte’. Volgens hem diende een stedelijke geschiedenis niet een overzicht te zijn van de ontwikkeling van de stedelijke instellingen, zoals bij oudere schrijvers, maar een beschrijving van die instellingen in hun historische context. Hierin ligt de kracht, maar tevens de eenzijdigheid van het boek. We zijn een eeuw verder. Een eeuw waarin de historici niet stilgezeten hebben. Honderden, zo niet duizenden publicaties hebben in die tijd het licht gezien. De thematiek en de invalshoeken zijn sedert Blok sterk veranderd. Bovendien moet worden geconstateerd dat de geschiedwetenschap zich in gespecialiseerde richtingen heeft ontwikkeld. Het algemene is overwoekerd door het afzonderlijke. Bovendien hebben nieuwe onderzoeksmethoden hun intrede gedaan.
Een stedelijke samenleving wordt gekenmerkt door een conglomeraat van functies en processen. In de visie van de redactie moet deze nieuwe stadsgeschiedenis er een worden waarin de aspecten van het stedelijk leven zijn samengesmeed tot een integraal beeld. In een dergelijke synthese dienen de verschillende gebeurtenissen, ontwikkelingen en processen niet als zodanig centraal te staan, maar moeten de onderlinge relaties en dwarsverbanden ervan het uitgangspunt vormen. Het conglomeraat moet worden hersteld. Zo kan een beeld ontstaan van het functioneren van | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||||||||
een samenleving in het verleden, in dit geval van de stad Leiden. Ook de context van de stedelijke samenleving wordt daarbij in de beschouwingen betrokken. Leiden was geen eiland zonder invloeden van buitenaf. De stad ligt in een regio, een gewest, een nationale staat. Daarmee bestaan bepaalde bindingen, economisch, sociaal, politiek-institutioneel, cultureel. Het is bovendien een van de opgaven voor de stadshistoricus, om binnen het algemene beeld van de samenlevingsvorm die stad heet, het karakteristieke van een bepaalde stad boven water te brengen. Die kan gelegen zijn in de economische rol of in het aanwezig zijn van een bepaalde functie, zoals universiteit of hoogheemraadschap, maar bijvoorbeeld ook in de sociale stratificatie, de kerkelijke gekleurdheid, de tolerantie tegenover minderheidsgroepen of de mate van criminaliteit.
De stof behoeft vanwege inzichtelijkheid nu eenmaal structuur. Het leidend beginsel daarbij is de visie op het begrip stad. Wat maakt een stad tot stad? Een stad is een plaats waar zich, door welke oorzaken en om welke redenen dan ook, een concentratie van bewoning heeft voorgedaan. Die gegeven brengt tal van consequenties met zich mee. Primair is er het ruimtelijke aspect; niet zozeer het feit dat er een te definiëren ruimte is waar deze bewoning plaatsvindt, maar veeleer de invulling van die ruimte: dichte bebouwing, knooppunten van wegen en waterwegen, gebouwen met openbare functies, en als het maar even kan het in gebruik nemen van grond, ondanks problemen die de natuur daarbij opwerpt. In die ruimte leven mensen: het demografische aspect. Vanhieruit komt men gemakkelijk op de sociaal-economische aspecten. Bewoningsconcentratie leidt licht tot arbeidsverdeling en specialisatie. Dit heeft niet alleen consequenties voor de economische ontwikkeling, maar ook voor de sociale verhoudingen: sociale stratificatie en charitas. Bewoningsconcentratie brengt andere interacties tussen mensen met zich mee dan wonen in afzondering. Hoe lost men de verdeling van de macht op? Met andere woorden, hoe regelt men het bestuur en de rechtspraak. Dergelijke vragen horen thuis in een hoofdstuk over bestuur en politiek. Maar ook is er sprake van een grote mate van innovatie. Er ontstaan nieuwe morele opvattingen en normen, religieuze opvattingen en kunstuitingen. De mentaal-culturele ontwikkelingen worden beschreven in hoofdstukken over kerk en samenleving, het sociaal-culturele leven en onderwijs en wetenschap.
Wederom gaat een vierdelig werk verschijnen over de geschiedenis van Leiden. Leiden dat gezien wordt als een typische exponent van een Hollandse stad. Het kan geen eenmanswerk meer zijn. Een team van redacteurs en auteurs brengt dit project tot stand. In bijgaande folder kunt u meer hierover lezen. De boeken worden uitgegeven door de Stichting Geschiedschrijving Leiden, die speciaal voor dat doel is opgericht. Het betreft een samenwerkingsverband van het Gemeentearchief Leiden, de Vereniging Oud Leiden en de Vereniging Jan van Hout (vrienden van het Gemeentearchief). Via de bon in de folder is de serie te bestellen. De boeken zullen ook in de boekhandel komen, maar tegen aanzienlijk hogere prijzen. De leden van genoemde verenigingen krijgen een grote korting (zie de bon). | |||||||||||||||||||||||||
De Bibliotheca ThysianaTien jaar geleden dreigde de Bibliotheca Thysiana, de bibliotheek van Johannes Thysius (1621-1653) op de hoek van het Rapenburg en de Groenhazengracht in Leiden, af te glijden naar de vergetelheid. De bibliotheek was bij de dood van de stichter in 1653 bedoeld als een publieke bibliotheek, maar de boeken hadden hun waarde voor de praktijk allang verloren. Natuurlijk werden er geregeld nog boeken naar de Dousakamer van de Leidse universiteitsbibliotheek overgebracht, als een onderzoeker wist van een zeldzame band uit de vakliteratuur of via de catalogus van de universiteitsbibliotheek op een bijzondere titel was gestoten. Maar op het Rapenburg meldde zich nog maar sporadisch een bezoeker om het fraaie pand, een schepping van Arent van 's Gravensande naar de normen van het Hollands classicisme, van binnen te bewonderen.Het was ook niet zo eenvoudig binnen te komen. Met het vertrek van de oud-pedel Eradus was een eind gekomen aan de vaste bewoning door een gezin. In zijn plaats vonden kamerbewoners er een onderdak; ze toonden - één uitzondering daargelaten - weinig affiniteit met het historische interieur. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||||||||
Het gebouw had zijn glans verloren en ook een leek kon het niet ontgaan dat eveneens de boeken in een treurige toestand verkeerden. Bouwkundig onderzoek leerde dat er tonnen nodig waren voor een grondige restauratie; een peiling van de staat van de collecties had tot uitkomst dat alleen al met het herstel van de boeken zo'n één miljoen gulden gemoeid was, om nog maar te zwijgen van het kostelijke archief en de overige voorwerpen. Wat er verder nodig was, bleef onduidelijk zolang niet vaststond hoe een bibliotheek zonder inkomsten zou kunnen overleven. Een nieuw plan voor het toekomstige gebruik werd in 1996 globaal vastgesteld. Zes jaar later is de situatie volstrekt veranderd. De bibliotheek staat nu op de UNESCO-lijst van honderd topmonumenten van Nederland en is bij Europa Nostra voorgedragen als voorbeeld van een geslaagde restauratie. Een peiling onder lezers van Informatie Professional had in januari 2002 tot uitkomst dat de Bibliotheca Thysiana in hun ogen een plaats verdiende onder de vijf mooiste bibliotheken van het land. Dat laatste was ongetwijfeld mogelijk doordat het aantal bezoekers sinds eind 1999 drastisch was gestegen. Over het laatste jaar waren het alleen al meer dan duizend, deels in kleine groepen, deels op een van de open dagen, die bij bijzondere gelegenheden zijn georganiseerd. De nieuwe huiseigenaar, de Vereniging Hendrick de Keyser, tekende voor een grondige restauratie van het gebouw. Daarbij stond voorop dat alles zo veel mogelijk in de oorspronkelijke staat zou worden teruggebracht. Bovendien is de kostbare verzameling beter beschermd tegen de schadelijke werking van het daglicht door een wijziging van de beglazing en door een nieuwe verwarming. Verder werd een betere verlichting ontworpen, zodat rondleidingen op donkere dagen mogelijk werden. Alleen de woonruimte op de begane grond werd opgeofferd voor een riante vergader- en ontvangstruimte, de Elsevierkamer. De daar aanwezige oorspronkelijke elementen bleven behouden. De voor dit doel opgerichte Stichting tot Behoud van de Bibliotheca Thysiana nam de boekerij onder handen. De collectie werd uitgedund, doordat jongere drukken zijn afgestoten. Een uitzondering is alleen gemaakt voor het oudste deel van de vermaarde Swedenborg-collectie. Het kreeg een plaats op de begane grond, samen met de Blaeu-atlas. De laatste is beneden opgesteld, omdat de bijzondere atlaskast zo beter tot zijn recht komt. Bij de herinrichting van de boekenzaal op de eerste etage stond behoud van de ingetogen, zeventiende-eeuwse sfeer voorop. Het betekende dat alle boeken onder handen moesten worden genomen en er honderden ingrijpend zijn behandeld, ook boeken die in het verleden al eens opnieuw naar de binder waren gestuurd. Want veel oude restauraties hielden er geen rekening mee dat elke band mede het karakter van de zaal bepaalde. Ten slotte is ook de Elsevierkamer zo ingericht dat zij harmonieert met de inrichting van de rest van het gebouw. Twee gulle gevers schonken een authentieke kroonluchter voor de zaal en een lantaarn uit de tijd voor de hal. De bibliotheek is nu op afspraak voor liefhebbers weer open. Wel wordt dan een bijdrage gevraagd voor het onderhoud, zodat in het algemeen alleen groepen (tot ten hoogste zo'n twintig personen per keer) worden rondgeleid. Herzelfde geldt natuurlijk ook voor bijeenkomsten in de Elsevierkamer.
Pieter Obbema Inlichtingen bij de Universiteitsbibliotheek Leiden, Witte Singel 27, drs. Jos Damen, tel. 071-5272808. | |||||||||||||||||||||||||
Elfde Bert van Selm-lezing Lezen in romansOp dinsdag 3 september 2002 zal de elfde Bert van Selm-lezing plaatsvinden met een voordracht die Berry Dongelmans zal houden onder de titel ‘Lezen in romans’. Bij het onderzoek naar wat en hoe in het verleden is gelezen, wordt gebruikgemaakt van een diversiteit aan bronnen. Zijn voor onze eigen tijd de mondelinge enquête en het tijdbudgetsysteem favoriet, naarmate men verder in de tijd teruggaat, zijn andere bronnen noodzakelijk. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om klantenboeken, egodocumenten, intekenlijsten of boedelinventarissen. Naar de roman als mogelijke bruikbare bron om de contemporaine leescultuur te achterhalen, is tot nu toe nauwelijks serieus onderzoek gedaan. De vraag is of dat terecht is. Berry Dongelmans is als neerlandicus-boekhistoricus verbonden aan de Opleiding Nederlandse taal en cultuur van de Universiteit Leiden. Hij is in 1992 gepromoveerd op Johannes Immerzeel Junior (1776-1841). Het leven en bedrijf van een uitgever-boekhandelaar in de eerste helft van de negentiende eeuw. Voordien was hij betrokken bij de uitgave van het Verzameld werk van Multatuli (vanaf deel 13) en verzorgde hij een bronnenpublicatie over Nil Volentibus Arduum. Hij publiceert regelmatig over bibliografische en boekhistorische onderwerpen, onder meer over negentiende-eeuwse leescultuur, de trilogie en kinder- en jeugdliteratuur. Hij is redacteur van diverse bundels en boeken, waaronder Dierbaar magazijn. De bibliotheek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde (1995). Onlangs bezorgde hij De Amadis van Gaule-romans. Productie, verspreiding en receptie van een bestseller in de vroegmoderne tijd in de Nederlanden (2001), een postume publicatie van | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||||||||
Bert van Selm. Hij is mede-oprichter van de Nederlandse Boekhistorische Vereniging, waarvan hij tussen 1993 en 2001 secretaris was. Alumni van de Opleiding Nederlandse taal en cultuur, studenten, docenten, vakgenoten en alle andere belangstellenden worden van harte uitgenodigd deze lezing bij te wonen. De lezing vindt plaats in zaal 011 van het Centraal Faciliteitengebouw (gebouw 1175) van het Witte Singel/Doelencomplex te Leiden en begint klokke 16.15 uur. Aansluitend wordt een drankje geschonken. Toegangskaarten voor de lezing kunnen tot eind augustus worden aangevraagd bij de Universiteit Leiden, Opleiding Nederlandse taal en cultuur, Commissie Bert van Selm-lezing, P.N. van Eyckhof 1, Postbus 9515, 2300 RA Leiden, of via w.van.anrooij@let.leidenuniv.nl. Men kan ook gelijktijdig met de bestelling van de uitgave van de lezing op de bankoverschrijving een toegangskaart aanvragen. De toegangskaarten worden kort na medio augustus toegestuurd. Voor nadere informatie: secretariaat van de Opleiding Nederlandse taal en cultuur, tel. 071-5272604. De Bert van Selm-lezingen worden ook uitgegeven. De elfde Bert van Selm-lezing zal verschijnen op 3 september 2002. U kunt in het bezit komen van een of meer exemplaren door € 10,25 (of een veelvoud daarvan) over te maken naar ABN-AMRO 53.88.53.344 ten name van Universiteit Leiden cs Opleiding Nederlandse taal- en cultuur, geb. nr. 1167, Postbus 9515, 2300 RA Leiden, onder vermelding van ‘Elfde Bert van Selm-lezing’ of, bij bestelling vanuit het buitenland, door toezending van een eurocheque. De bestelling is op 3 september na afloop van de lezing af te halen of zal na die datum worden toegezonden. U kunt de Bert van Selm-lezing steunen door abonnee te worden. Indien u dat wilt, kunt u dit kenbaar maken door op uw overschrijvingskaart of uw aanvraag voor een toegangskaart het woord ‘abonnee’ te vermelden. U krijgt dan met ingang van dit jaar automatisch elk jaar een uitnodiging voor de lezing toegestuurd en u verzekert zich van een exemplaar van de gedrukte tekst. Dit ligt op de dag van de lezing voor u klaar of het wordt u toegezonden (vergezeld van een rekening). | |||||||||||||||||||||||||
Jaarboek voor Nederlandse boekgeschiedenisOp 15 juni 2002 vindt in het Scheepvaartmuseum te Groningen de jaarlijkse ledenvergadering plaats van de Nederlandse Boekhistorische Vereniging. Tijdens deze bijeenkomst zal het negende Jaarboek voor Nederlandse boekgeschiedenis worden gepresenteerd. Dit Jaarboek (212 pagina's, geïllustreerd) bevat tien artikelen en twee recensies:
Voor € 25 kunt u lid worden van de NBV en ontvangt u het Jaarboek en uitnodigingen voor ledenvergaderingen en overige activiteiten. Het lidmaatschap staat open voor iedereen. Voor studenten geldt een contributie van € 15. Instellingen en bibliotheken kunnen zich voor € 35 op het Jaarboek abonneren. U kunt zich opgeven als lid door een berichtje te sturen naar de secretaris: dr. J. Salman, Kerkstraat 4, 2181 JE Hillegom; e-mail: jeroen.salman@let.uu.nl. | |||||||||||||||||||||||||
Godfried Bomans, de fluwelen duivelVan 15 juni t/m 8 september a.s. is in het Letterkundig Museum de overzichtstentoonstelling Godfried Bomans, de fluwelen duivel te zien. De titel is ontleend aan een rake typering die A. Roland Holst ooit gaf aan de schrijver van Erik of Het kleine insectenboek. ‘De eeuwige student’, ‘Godje Bomans’ en ‘De | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||||||||
dolende ridder’ zijn enkele andere karakteriseringen van deze veelzijdige schrijver. Het materiaal van de tentoonstelling is vrijwel volledig afkomstig uit de literaire nalatenschap van Godfried Bomans (1913-1971), die het Letterkundig Museum in 2000 verwierf. De expositie laat de rijkdom van Bomans' schrijverschap zien aan de hand van documenten (brieven, dagboeken, foto's en kladschriften) en fragmenten uit de talloze radio- en TV-opnamen waar Godfried Bomans later in zijn leven furore mee maakte. De bezoekers kunnen een blik werpen op diverse nog nooit vertoonde dagboeken als ‘Dagboek van een gymnasiast’, ‘Journaal van de laatste oorlogsdagen en de eerste dagen der bevrijding’ en ‘Dagboek van Rottumerplaat’. De manuscripten van Pieter Bas, diverse sprookjes en van nooit verschenen ander werk zullen te zien zijn, evenals fanmail naar aanleiding van Pa Pinkelman en bijvoorbeeld een aantal brieven uit de correspondentie tussen Godfried Bomans en Harry Prenen die zij elkaar schreven als leden van het schertsgezelschap ‘de Rijnlandsche Academie’. Naast dit mysterieuze gezelschap heeft Bomans aan vele andere genootschappen actief deelgenomen (veelal heeft hij ze zelf opgericht), zoals The Haarlem Branch of the Dickens Fellowship en natuurlijk Teisterbant. Van deze laatste kring zijn op de tentoonstelling niet eerder vertoonde beelden te zien. Godfried Bomans was een geliefd schrijver van humoristische verhalen. Hij was bovendien een geestig spreker, goed beschouwd de eerste stand-up comedian van Nederland. Die kwaliteit blijkt uit zijn talrijke radio- en TV-optredens, waarvan ook op de expositie te genieten valt. Verrukt van de benen van Marlène Dietrich sprak Bomans ooit meewarig: ‘Had mijn vrouw maar één zo'n been...’ Aan het eind van zijn leven is de humorist in Bomans vrijwel verdwenen en maakte hij indrukwekkende TV-reportages, onder andere over zijn broer Arnold en zus Wally, die beiden een kloosterleven leidden. Na zijn dood is veel van zijn werk nog talloze malen herdrukt en opnieuw gebundeld. In 1996 verscheen het eerste van de zeven delen omvattende Werken. Dat een aantal van deze delen zelfs in de tweede druk al is uitverkocht en deel III inmiddels aan de vierde druk toe is, bewijst eens te meer dat Godfried Bomans nog lang geen vergeten naam is. Voor informatie: Openingstijden: di. t/m vr. 10-17 uur, weekend en feestdagen 12-17 uur. Het Letterkundig Museum is gehuisvest in het Koninklijke Bibliotheek-complex, naast station Den Haag Centraal. In drie minuten loopt u naar het museum: via de zijuitgang halverwege spoor 12 het station verlaten, de weg oversteken en rechtdoor lopen. Er is gelegenheid tot betaald parkeren in de nabije omgeving. |
|