Alexander Ver Huell: ‘Ik verlang slechts te leven voor kunst en studie’
‘Ik verlang slechts te leven voor Kunst en Studie - omdat dit mijn gelukis -’ verklaarde Ver Huell in zijn Dagboek. Welk verstandig mens zou dat niet willen? Het is echter weinigen vergund een dergelijk streven in de praktijk te brengen. Was Ver Huell dan een geluksvogel? Dat zal niemand beweren die zich in zijn levensloop verdiept heeft, ook al beschouwde een tijdgenoot hem als ‘een troetelkind der fortuin’. Zijn hooggestemde opvattingen stonden op gespannen voet met de negentiende-eeuwse kunstenaarspraktijk - en met het leven in het algemeen.
Hier zal ik aandacht besteden aan Ver Huell als tekenaar, maar ook aan zijn andere werkzaamheden op het gebied van de beeldende kunst. Want juist het brede terrein dat hij met zo'n grote volharding bestreek, bezorgt hem een uitzonderlijke positie in de Nederlandse negentiende-eeuwse cultuurgeschiedenis.
Het valt niet mee om Alexander Ver Huell te etiketteren. Hij was natuurlijk in zijn tijd een bekende tekenaar, maar het lijkt niet aannemelijk dat wanneer het daarbij gebleven was, dus wanneer hij verder niets had ondernomen, er een symposium aan hem gewijd zou zijn. Typeringen als ‘kunstlievende vrijgezel’, of ‘bekende Arnhemmer’ zijn op zich legitiem, maar dekken de lading niet geheel. Ver Huell zelf somde het tekenen herhaaldelijk in één adem op met zijn overige werkzaamheden: Denken, Dichten, Schrijven. Wat dat betreft biedt hij een handreiking die ik graag aanneem. Deze diversiteit van kunstlievende activiteiten, gevoegd bij zijn herhaaldelijke beweringen de kunst ‘om niet’ beoefend te hebben, biedt de mogelijkheid hem te plaatsen binnen een eervolle, tot de Renaissance teruggaande traditie van ware amateurs, die als belangeloze liefhebbers, beoefenaars en bevorderaars van de kunsten een stempel drukten op het culturele leven.
De ouders van Alexander Ver Huell waren begaafde amateurkunstenaars. Van Louise de Vaynes van Brakell zijn fraaie aquarellen van bloemen en vruchten bekend; zij is zeer productief geweest, gezien de documentatie in het Arnhems museum voor Moderne Kunst. Het werk van de vader - kortweg bekend als ‘Q.M.R.’ - staat nog steeds in de belangstelling. In 1996 waren zijn Indische aquarellen te zien in het Historisch Museum te Arnhem. Q.M.R. Ver Huell, van beroep zeeofficier, was onder meer bestuurslid van het Rotterdams dilettantentekengenootschap ‘Hierdoor tot hooger’. Kunstenaarsbiograaf Christiaan Kramm beschreef Ver Huell senior als een ‘geoefend kunstenaar’ en dat zegt wel iets over de ruimhartigheid waarmee men in de vorige eeuw met het begrip ‘kunstenaar’ omging.
Het voorbeeld van deze kunstlievende vader - die het ook een normale zaak vond om een verarmde kunstenaar te steunen - is uiteraard van groot belang geweest voor de jonge Alexander. Hij kreeg - zoals gebruikelijk was in gegoede kringen - tekenonderwijs van een kunstenaar die aan huis kwam: de Rotterdamse portret- en genreschilder François Montauban van Swijndrecht.
Gegevens over de gehanteerde methode bij dit soort huisonderricht zijn helaas moeilijk te achterhalen. Gelukkig is er meer bekend over het tekenonderwijs dat Alexander vanaf zijn zestiende jaar in Leiden volgde. Als voorbereiding op de rechtenstudie kwam hij als interne leerling terecht aan het Paedagogium voor het Onderwijs der Oude Talen. De schilder Cornelis van Amerom gaf daar twee keer per week een uur les. Voor interne leerlingen was het tekenonderwijs verplicht en uit het volgende citaat blijkt dat dr. J.J. de Gelder, directeur van het Paedagogium, een vooruitstrevende visie koesterde: ‘[...] en het teekenen: het teekenen vooral! niet naar de oude geest doodende methode, waar men een teekening doet kopiëren, maar onmiddelijk teekenen naar voorwerpen uit de natuur, gelijk men dat noemt’. Hiermee wordt overigens niet verwezen naar de plein-air methode, maar naar het weergeven van geometrische modellen.
Het plezier dat Alexander van nature in het tekenen had, werd niet gesmoord in het moeizaam kopiëren van gravures met voorbeelden van ogen, neuzen en oren, zoals dat op de beroepsopleidingen het geval was. Het particuliere tekenonderwijs was immers in eerste instantie gericht op het ontwikkelen van de kunstzin en minder op het verwerven van technische vaardigheden. Vooral de