opnieuw het bezwaar naar voren gebracht ‘dat ondersteuning van wetenschappelijken arbeid’ niet tot de verantwoordelijkheid van de staat behoort, maar er waren andere sprekers, die de toepassing van dit bezwaar op het Woordenboek met kracht bestreden. Met 39 tegen 30 stemmen werd de subsidie nu toegekend.
Het jaar 1878 was in het nog jonge bestaan van het Woordenboek der Nederlandsche Taal een absoluut dieptepunt. De Vries deelde toen aan minister Kappeyne van de Cappello mee, dat het Woordenboek zich in een uiterst moeilijke situatie bevond. In een brandbrief verzocht De Vries de minister om een geringe toelage om tenminste nog de materiële kosten te dekken om zodoende de voortgang van het Woordenboek te verzekeren. Het antwoord van de minister luidde, dat de gevraagde subsidie van ƒ 400,- werd toegestaan, maar dat hij ‘geen vrijheid vond op de Staatsbegroting van het volgend dienstjaar wederom gelden te brengen voor ondersteuning van regeringswege aan eene wetenschappelijke onderneming, waarvoor reeds gedurende meer dan 25 jaren Rijkssubsidiën zijn verleend, zonder dat er gegronde hoop bestaat, dat dit werk binnen kort tijdsverloop tot een goed einde zal gebragt zijn’.
De Vries raakte door dit bericht zeer ontmoedigd: ‘Ik moet bekennen, dat was mij te veel. Van de Regeering, meer dan iemand omtrent mijne bedoelingen ingelicht en in de eerste plaats geroepen om een vaderlandsch werk te steunen, dat overal elders van staatswege bekostigd wordt, in zulke omstandigheden zulk een antwoord te ontvangen: dat had ik niet kunnen verwachten. De moed ontzonk mij.’
Maar overal ontstond er verontwaardiging over de beslissing van de minister. C. Vosmaer (‘Flanor’) verwees naar het feit dat reeds in 1860 het Deutsches Wörterbuch staatszaak geworden was. Hij stelde: ‘Zeer juist verklaarde [...] de duitsche rijksdag, dat het duitsche woordenboek, door de Grimm's gesticht, eene Reichsangelegenheit is. Bij ons daarentegen is het woordenboek met kinderachtigen spot van onkundigen of boozen vervolgd en ten vorigen jare heeft de regeering de toelage voor dat woordenboek geschrapt.’ Spottend gaat hij door: ‘Wat zei de minister, hebben wij nu voor ƒ 26.000,- ontvangen? Eenige afleveringen, en nog geen enkele letter voltooid.’ Een ‘kruideniersargument’, want voor het overheidsgeld ‘is door het woordenboek de spelling kwestie geregeld. Indertijd kostte die regeling alleen (door Siegenbeek) ƒ 20.000,-.’ Ook wees Vosmaer op ‘de afleveringen, waarin een schat van monografieën voorkomen, vol gewichtige taalvorschingen, honderden vellen druks beslaande, op zich zelf reeds een gewichtig werk’, waarbij ‘er voorhanden [is] het geheele bestaande materiaal, dat voor bewerking gereed ligt.’
Taco de Beer deed in 1878 het voorstel, dat als de regering geen subsidie wil betalen ‘wanneer zij niet zeker is, dat er een voldoend getal afleveringen het licht ziet, welnu, zij doe als in Pruisen met het Duitsche Woordenboek, waar 900 Mark subsidie betaald wordt, zo vaak er eene aflevering verschijnt’.
H.E. Moltzer wees in 1878 reeds op de rol van het Woordenboek als nationale onderneming: ‘Allen, die op beschaving ontwikkeling en wetenschap prijs stellen en hunne moedertaal lief hebben, eene echt nationale onderneming als de uitgave van het Woordenboek zullen steunen beide moreel en financieel, want - zij verdient het ten volle, zij strekt ons dierbaar vaderland tot eer.’
In augustus 1879 was het Woordenboek een belangrijk onderwerp op het XVIIe Taal- en Letterkundig Congres in Mechelen. In de derde zitting van de vierde afdeling stelde de heer Van Lee aan uitgever Sijthoff de vraag: ‘Zou die Heer niet zoo goed willen zijn ons omtrent het Woordenboek in te lichten? Hij zal ons wel kunnen vertellen, of dat kind werkelijk definitief geboren is of nog geboren moet worden.’ Sijthoff antwoordde hierop: ‘Op de vraag wat er is van het Woordenboek, dat voedsterkind van het Congres, antwoord ik, dat het XVIIIe Congres waarschijnlijk den doodsbrief ervan ontvangen zal.’ Sijthoff gaf daarbij aan, dat hij tussen 1 januari en 27 augustus 1879 geen kopij van de redactie had ontvangen. Hij stelde voor de zaak van het Woordenboek bij de Nederlandse en Belgische regering te bepleiten. Na enige overweging besloot het Congres een motie dienaangaande aan de Algemene Vergadering voor te leggen. Dat gebeurde dan ook bij monde van de heer D. van Eck uit Den Haag. Het voorstel vond vrijwel algemene instemming. Alleen Van Vloten maakte bezwaren. Hij wilde dat een of andere taalgeleerde de bewerking van het gehele woordenboek op zich zou nemen: ‘Dan zouden wij in eenen betrekkelijken korten tijd tot een goeden uitslag komen.’ Op dat voorstel ging het Congres niet in. Op 20 oktober 1879 ging er een request van het Congres naar de Nederlandsche en Belgische Regering. De subsidie werd het jaar daarop weer uitgekeerd.
De subsidiekwestie van 1878 was goed afgelopen, dank zij de massale steun van de buitenwacht. Liefst elf verzoekschriften om handhaving van de subsidie droegen bij tot het gewenste resultaat.
De problemen rond de subsidie, die ieder jaar weer opnieuw moest worden aangevraagd, bleven echter. In een brief van 28 juni 1880 schreef een wanhopige De Vries aan de minister van Binnenlandse Zaken: ‘De verklaring in Uwer Exc. schrijven, dat Uwe Ecx. bezwaar moet maken tegen het uitkeeren van een subsidie van ƒ 2000,-, ontneemt mij de hoop dat ik de zaak van het Woordenboek zou kunnen hervatten.’ Op 24 augustus deelde hij aan de minister mee: ‘Op dit oogenblik is de kas nagenoeg uitgeput. Zij bevat nog maar ƒ 48,-. Zonder spoedige hulp zou derhalve de arbeid binnenkort geheel gestaakt moeten worden.’
Ook toen werd de subsidie alsnog uitgekeerd en betaalde België 4000 franken.
Voor De Vries werd de taak om het Woordenboek financieel te dragen te zwaar. Te meer daar de regering ieder jaar weer met tegenzin de subsidie uitkeerde. In 1884 nog gaf de minister in de Tweede Kamer lucht aan zijn bezwaren tegen het Woordenboek. In de Tweede Kamer, bij de beraadslagingen over de Staatsbegroting van 1884, uitte met name De Corver Hooft fikse kritiek op de trage voortgang van het Woordenboek: ‘Er is één deel van