Nieuw Letterkundig Magazijn. Jaargang 9
(1991)– [tijdschrift] Nieuw Letterkundig Magazijn– Auteursrechtelijk beschermdMemento J. Immerzeel Junior (1776-1841)In het Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden 1988-1989 is een artikel van Marijke Stapert-Eggen opgenomen ‘Bij de honderdste sterfdag van J.A. Alberdingk Thijm 1889 - 17 maart - 1989’. Zij merkt daarin op: ‘De Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden eerde zowel Kneppelhout als Truitje Toussaint, Huet en Vosmaer. Multatuli kreeg een standbeeld en een colloquium. De honderdste sterfdag van Thijm wordt daarentegen slechts in buiten-literaire kringen herdacht’ (pp. 62-63). Iets vergelijkbaars moeten we dit jaar constateren, als we even stil staan bij de volgende vraag: wat hebben W. Kist, J.G. Baron de Mey van Streefkerk, J.J. Lambin, A. v.d. Willigen, Baron R.W.J. van Pabst tot Bingerden, Vincent Loosjes, C.T. Elout en J. Immerzeel Jr. met elkaar gemeen? Mocht u als antwoord geven, dat zij allen ooit lid van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde waren, dan bent u op de goede weg. Ik doe er nog de namen bij van A.W. Huidekoper, A. v.d. Hoop Jr. en C.L.G.J. Baron van Keverberg van Kessel en stel dezelfde vraag opnieuw. Als u nu weet, dat deze ‘afgestorvene leden’ allen in de jaarvergadering van 1841 of 1842 met eerbied door Matthias Siegenbeek werden herdacht, dan begrijpt u, dat 1991 voor hen een speciaal jaar is. Of we deze 150ste | |
[pagina 5]
| |
Johannes Immerzeel Junior (1776-1841). Titelplaat van deel 1 van het door Immerzeel samengestelde Levens en werken der Hollandsche en Vlaamsche kunstschilders [enz.]. Amsterdam, 1842. Houtsnede naar een geschilderd origineel van N. Pieneman. (Foto Gemeentearchief Rotterdam)
sterfdag al dan niet een kroonjaar mogen noemen laat ik hier terzijde, maar een enkele regel is er nu in elk geval aan hun nagedachtenis gewijd. Toch verdienen sommigen het blijkbaar meer dan anderen om uitvoeriger herdacht te worden. Want waarom besteedde de Maatschappij wel uitbundig aandacht aan mensen als Hooft en Huygens en moest A.C.W. Staring het in 1990 doen met een groepje Leidse neerlandici dat ter bedevaart naar Vorden is getogen? Letterkundigen hebben het overigens in dat opzicht nog goed, want wie gedenkt eenvoudige handelaren-in-boeken als Johannes Immerzeel en Vincent Loosjes? Wouter Nijhoff, ‘de boekenvorst aan het Lange Voorhout’, heeft gelukkig recentelijk een kleine erezuil gekregen ter gelegenheid van zijn 125-jarig geboortefeest, maar ook daarbij wordt opgemerkt: ‘Herdenkingen zijn in Nederland toch al niet zo populair en zeker zakenlieden zoals boekhandelaren is men hier snel vergeten. Aan de 350-ste sterfdag van de grote Willem Jansz. Blaeu in 1988 is bijvoorbeeld helemaal geen aandacht besteed.’Ga naar eind1 Enige aandacht voor iemand als Johannes Immerzeel is des te meer op zijn plaats, omdat hij, behalve als uitgeverboekverkoper, ook om zijn dichterlijke kwaliteiten en rol als dichterlijk leidsman als lid werd voorgesteld en aanvaard op de algemene vergadering van 5 juli 1830.Ga naar eind2 Hij had deze voordracht zonder enige twijfel aan zijn Nederlandsche Muzenalmanak te danken. Hoewel Immerzeel nooit een vergadering van de Maatschappij heeft bijgewoond, droeg hij de bibliotheek wel een warm hart toe. De Handelingen van 1833 laten zijn schenkingen bij leven zien. En ook na zijn dood op 9 juni 1841 - overleden leden betekenen na hun dood soms meer voor de Maatschappij dan bij hun leven - is de figuur van Immerzeel nog enkele malen onderwerp van gesprek in het archief van de Maatschappij. Allereerst via zijn weduwe, A.L.F.C. Cera, die op 20 juli aan de secretaris schrijft: ‘Het plotselinge van dezen voor mij en mijne kinderen zoo treffende slag, en de daaruit ontstane menigvuldige bemoeijenissen, die dadelijke voorziening vereischten, zijn oorzaak dat ik UWEd. niet reeds eerder van dit voorval heb kennis gegeven.’ Zoon Christiaan biedt in 1883 de Maatschappij handschriften van zijn vader aan en in 1902 verwerft de bibliotheek via twee van zijn kleinkinderen ‘een bijna compleet stel zijner gedichten, alsmede een exemplaar van zijne vertaling van Massillion, benevens de Muzen-Almanak 1819-1840, met afzonderlijk register over 1819-1833, [...]’.Ga naar eind3 Op een aangeboden olieverfportret stelde Louis D. Petit, de toenmalige bibliothecaris van de Maatschappij, geen prijs. Nu wil ik zeker niet beweren, dat we Immerzeel om zijn letterkundige capaciteiten zouden moeten herdenken, maar aan zijn verdiensten als uitgever kunnen we moeilijk voorbijgaan. Tussen 1803 en 1835 afwisselend gevestigd in Den Haag, Rotterdam en Amsterdam gaf hij werk uit van Tollens, Bilderdijk, Van Harderwijk, Van der Hoop, Beets en vele anderen. Het is mede door zijn zakelijke durf, namelijk uitgaven van poëzie in betaalbaar pocketboek formaat, dat Tollens c.s. hun roem in alle lagen van de bevolking hebben weten te verwerven. Behalve dat de Maatschappij Immerzeel en zijn nazaten dankbaar mag zijn voor hun bijdragen aan de bibliotheek, is deze aandacht in het Nieuw Letterkundig Magazijn bij zijn 150ste sterfdag op zijn plaats gezien de grote betekenis van Immerzeel als uitgever voor de ontwikkeling van het literaire leven in de eerste helft van de negentiende eeuw. Berry Dongelmans |
|