En haar fijn kopje bleek en teer, gaat op en neer.
Haar zwarte haren springen en dartelen, haar rokjes deinen en wiegelen, haar lichaam gaat buigen, draaien en wentelen, zonder moeite, licht en licht.
En op den grond gaat ze liggen lang uitgestrekt in een momentane rust.
Weer òp vliegt ze, trippelt en trippelt onhoorbaar en vlug.
Haar oogen vonken dof en zacht in het bleeke gezicht met hangende wangen, als van een bedorven kind, en haar borst hijgt achter den gesloten mond, en volhoudend den flikkerenden voetslag, grijpt ze weer den tambourien en rinkelend, rinkelend schudt ze hem hoog en gauw.
Op den gang der muziek schiet ze, en schiet ze naar de lucht en draait ze en draait ze en springt, haar voetjes gestrekt gepunt naar den bodem, hangend met haar armen geheven in de lucht.
En bukkend naar den grond neemt ze de rozen, die uit de zaal geworpen bij haar voeten aankomen en zij zit in de rij der anderen met een zacht opgegolf van haar hijgende borst.
maccarona.
Forte.
Roodgloeiend de roos op het zwartgloeiend haar, komt Maccarona vooruit; trekt scherp haar gezicht, spits en roodbruin met vinnig-zwarte oogen.
Zij stampt op den grond en lacht in een blank zwarten oogenstraal.
En zij stampt en stampt en lacht ondeugend en de anderen schreeuwen, vooruit-krijtend de stampende begeerte, de prikkelende lust.
En harder en harder trapt ze de planken, den buik aanbiedend in rumoerig ongeduld en raast in een woest slaan van haar magere armen verteerd en verschroeid door het brandend genot.
Ollé! Ollé! schreeuwen de anderen vooruit! Lang
uitgetrokken geroep naar de verre opkokerende begeerte.