Neerlandica extra Muros. Jaargang 1999
(1999)– [tijdschrift] Neerlandica extra Muros / Internationale Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Menno ter Braak en de ‘Vrouw in de literatuur’
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Niet zomaar, in ieder geval; vandaar dat ik opnieuw wil nagaan wat Ter Braak zelf over ‘vrouwen in de literatuur’ te zeggen had. Het materiaal voor deze studie bestaat uit Ter Braaks recensies van boeken door vrouwelijke auteurs die vanaf 1933 in Het Vaderland werden gepubliceerd en die in het Verzameld Werk opgenomen zijn. Ik bespreek zijn oordeel over het proza van vrouwelijke auteurs, de manier waarop dat oordeel totstandkwam, en zijn opvatting van de ‘damesroman’. Lang niet alle romans van vrouwen uit de jaren dertig kunnen tot deze categorie gerekend worden. Hoe Ter Braak deze andere romans behandelt, en of er een ontwikkeling te bespeuren valt in zijn receptie van proza van vrouwelijke auteurs, zijn vragen die eveneens aan de orde komen.
In feite was Ter Braak voorafgegaan door een reeks critici die sinds Kloos de term ‘damesroman’ gebruikten. Erica van Boven laat dit zien in haar boek Een hoofdstuk apart,Ga naar eind(3) dat handelt over ‘vrouwenromans in de literaire kritiek 1898-1930’. Zij gaat uitvoerig in op de ontwikkelingen die het begrip ‘damesroman’ doormaakte.Ga naar eind(4) Volgens Van Boven had de term ‘dame’ al in de negentiende eeuw een negatieve bijklank in literaire kringen en werd hij geassocieerd met beschrijvingen als suf, duf en net, kortom, met het soort literatuur waar de Tachtigers zich tegen afzetten. Maar met de komst rond de eeuwwisseling van een aantal nieuwe vrouwelijke schrijvers die vernieuwingen brachten in de realistische traditie, werd er een onderscheid gemaakt tussen deze vrouwelijke schrijvers, zoals bijvoorbeeld Ina Boudier-Bakker en Top Naeff, en ‘de vele “ordinaire dames-schrijfsters”’ (Van Boven, p. 136). Ook bedienden critici zich van ‘dames’-terminologie als zij uiting wilden geven aan hun angst voor de groeiende aantallen van schrijvende vrouwen.Ga naar eind(5) Op den duur werden de vrouwen die rond de eeuwwisseling debuteerden als groep behandeld in handboeken en tijdschriften, en werd hun werk op één hoop gegooid en aangeduid met de term ‘damesroman’. De jongere critici na 1918 beoordeelden het werk van deze vrouwen steeds negatiever. Deze voorstanders van literaire vernieuwing verzetten zich tegen wat ze beschouwden als een ‘verslapte voortzetting’ van het naturalisme. Hun negatieve waardering gold een bepaalde schrijftrant - de realistische - en richtte zich ook op mannelijke auteurs als Herman Robbers. Dus refereert de term ‘damesroman’ niet meer aan een specifieke groep van vrouwelijke schrijvers en hun romans, maar aan een bepaald soort verafschuwde literatuur. De verschuivingen in de betekenis van de ‘dames’-termen kan ik het beste weergeven door middel van een reeks omschrijvingen: van ouderwets naar ordinair naar naturalistisch/realistisch, dat wil zeggen, niet-modernistisch. Het laatste stadium in de ontwikkeling zou men als volgt kunnen omschrijven: ‘niet tot de literatuur behorend’.Ga naar eind(6) Ter Braak is een duidelijke exponent van deze laatste houding.
Zoals hierboven gezegd, wordt de basis van dit artikel gevormd door alle recensies van proza door vrouwelijke auteurs die Ter Braak vanaf 1933 in Het Vaderland publiceerde. In mijn beschouwing betrek ik ook zijn vroegere recensie - ‘De bewuste vrouw en haar roman’ uit 1928 die in De vrije bladen verscheenGa naar eind(7) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
over Carry van Bruggen. Ten slotte geeft Ter Braaks recensie uit 1935 van Annie Romein-Verschoors Vrouwenspiegel (VW5, p. 591) nog aanleiding tot uitspraken over damesromans.Ga naar eind(8) In bijlage 1 geef ik een lijst van de besproken recensies van Ter Braak in chronologische volgorde, terwijl bijlage 2 een lijst van de besproken vrouwelijke auteurs en hun werken bevat. Als men kijkt naar de periode waarin de vrouwen debuteerden (aangegeven met een cijfer 1-5 in de bijlage en gedeeltelijk overgenomen van Erica van Boven,Ga naar eind(9) ziet men dat Ter Braak vooral aandacht schenkt aan de ‘oudste’ en de ‘jongste’ generatie vrouwelijke auteurs. Hij lijkt geïnteresseerd in de klassieken van de familieroman in zoverre deze eigenschappen vertonen ‘die buiten de damesroman liggen’Ga naar eind(10) (bijvoorbeeld Nine van der Schaaf, Ina Boudier-Bakker, Top Naeff). Verder schenkt hij aandacht aan vrouwen die in de jaren dertig debuteren zoals Beb Vuyk, Jeanne van Schaik-Willing en Jo Boer.
Mijn bespreking van dit corpus begint met de positieve recensies. Deze zijn minder talrijk dan de negatieve, zodat een vrij gedetailleerde analyse van de gebruikte argumenten gegeven kan worden. Hierna komen de negatieve oordelen globaler aan bod, waarbij ik aandacht schenk aan de waarden en normen die in de recensies impliciet blijven en aan de functie die Ter Braak aan de ‘damesroman’ toekent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De positieve Ter BraakTer Braak toont zich in slechts twee gevallen geheel positief. In zijn essay uit 1928 prijst hij de ‘eigen vrouwelijke bewustheid’ van Carry van Bruggen en het feit dat in haar roman Eva de weergave van een vrouwenleven ‘tot verwondering gezuiverd’ is (VW1, p. 94). Het feit dat Van Bruggen de werkelijkheid ‘verbeeldt’ is ook belangrijk. Voor Ter Braak staat dit laatste in tegenstelling tot beschrijvend te werk gaan, wat samenhangt met het onderscheid dat hij maakt tussen Van Bruggen en wat hij ‘het gros der vaardige romanschrijfsters’ noemt die ‘“populaire” vrouwenromans’ schrijven. De tweede positieve recensie is van 1934 en gaat over Sofie Blank van Jeanne van Schaik-Willing, met weer als positief kenmerk dat ze niets ‘met het gezapig realisme van de Nederlandse damesroman uitstaande’ heeft. Nog een positief kenmerk volgens Ter Braak is het feit dat ‘het geschreven is door een vrouw die precies haar maat kent, die zich weet te beperken...’ (VW5, p. 328). Hij waardeert ook haar stijl (‘De eenvoud zelve’) en personages (‘uit alledaagse milieus, mensen van vlees en bloed’). Ter Braak beëindigt de recensie met een omschrijving van Sofie Blank als ‘dit document van zuiver vrouwelijk schrijverschap’ (VW5, p. 331). Op de betekenis van zowel ‘vrouwelijk’ als ‘zuiver’ kom ik nog terug.
De recensie van Top Naeffs Een Huis in de Rij (1935 - VW5, p. 638) is redelijk positief totdat Ter Braak haar met Couperus en Vestdijk vergelijkt. Dan blijkt zij toch een ‘mevrouw-schrijfster’ te zijn. Positieve kenmerken zijn: ‘stijlnuance’, ‘zuiverheid van expressie’ en ‘beheersing van het onderwerp’, en verderop | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voegt hij ‘zeer sober en beeldend geschreven’ toe. Alweer hanteert hij het criterium van beperktheid dat in het geval van deze auteurs wenselijk is. In dit geval schrijft hij: ‘Zij kent haar grenzen en zij houdt zich eraan; haar stijl draagt van die zelfbeperking de duidelijke sporen’.
Catherina en de Magnolia's (1938 - VW7, p. 117) van Jo Boer wordt positief beoordeeld omdat de psychologie ondergeschikt blijft aan de ‘poëtische sfeer’. De personages zijn ‘scherp getekend’ en de stijl ‘onsentimenteel, gevoelig en toch niet vals’.
Na een negatieve reactie op Beb Vuyks eerste roman, laat Ter Braak zich over haar tweede autobiografische boek veel positiever uit, waarbij hij speciaal de nadruk legt op haar ‘lyrische begaafdheid’ en ‘dichterlijke beschrijving van het Indisch landschap’ (p. 312). Ook haar psychologie vindt hij goed om haar/zijn ‘sobere, maar treffende karakteristieken’. Ter Braak is tevreden over haar beschrijving van de botsing tussen personages uit verschillende culturen, waarbij het ‘algemeen menselijke’ en de ‘afgronden tussen de mensen’ een rol spelen. Evenals van Jo Boer waardeert Ter Braak de gevoelige maar toch niet-sentimentele schrijftrant van Beb Vuyk.
Samenvattend constateer ik dat Ter Braak in zijn recensies van het werk van vrouwelijke auteurs commentaar levert op het al of niet behoren tot de categorie ‘damesroman’. Hij geeft literair commentaar op de stijl, de personages, de manier waarop de werkelijkheid wordt weergegeven, de expressie, de beheersing van het onderwerp, en geeft een schatting van de ‘vrouwelijke bewustheid’ en mate van beperktheid van de auteur - beide wenselijk. Bijvoeglijke naamwoorden met een positieve connotatie zijn: zuiver, sober, vrouwelijk, onsentimenteel, gevoelig, poëtisch, dichterlijk. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De negatieve Ter BraakVerreweg de meeste recensies zijn negatief. Omdat de negatieve stukken zo talrijk zijn, behandel ik ze hier niet afzonderlijk en ga ik in eerste instantie na wat de aard van Ter Braaks bezwaren tegen de boeken in kwestie is. Bovendien ligt het voor de hand dat de hierboven opgesomde literaire aspecten en positieve kwaliteiten ook de maatstaf leveren voor Ter Braaks beoordeling van boeken die niet zijn goedkeuring wegdragen. En inderdaad, in het oordeel van Ter Braak geven de negatieve pendanten van de hierboven opgesomde adjectieven zo ongeveer de eigenschappen van de damesroman weer.
Het begrip ‘damesroman’ is niet alleen een categorieaanduiding, maar speelt ook een rol in het oordeelvormingsproces. Eén van de belangrijkste procédés die Ter Braak gebruikt is de literaire vergelijking. Deze werkwijze hangt nauw samen met zijn opvatting dat literaire kritiek én subjectief én relatief is. Ter Braak toetst een nieuw boek aan gekende positieve en negatieve waarden, die | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aan de positieve kant vertegenwoordigd worden door ‘grote’ auteurs zoals Multatuli, Couperus en Vestdijk en - in het geval van de recensies die over door vrouwen geschreven romans gaan - aan het andere uiteinde van de schaal door de ‘damesroman’. In haar boek over De reputatie-opbouw van Menno ter Braak in de Nederlandse letterenGa naar eind(11) zegt Nel van Dijk dat Couperus ‘kan fungeren als referentiepunt waarmee Ter Braak zich uitspreekt over de contemporaine literatuur en het literair erfgoed.’ (p. 81) P.F. Schmitz had eerder in Kritiek en criteriaGa naar eind(12) iets dergelijks geconstateerd in verband met Multatuli: ‘Multatuli helpt Ter Braak de vrienden te onderscheiden van de vijanden en hij treedt op als toetssteen bij verschillende problemen.’(p. 120) Wanneer Ter Braak het werk van vrouwen bespreekt, gebruikt hij de damesroman als voorbeeld van hoe het niet moet op een zodanig uitgesproken manier dat ik het met Erica van Boven eens ben dat hij er campagne tegen voerde.
Volgens Van Boven breidden Ter Braak en Du Perron het begrip ‘damesroman’ zo uit ‘dat het alle romans van vrouwelijke auteurs omvat’ (p. 138). Het is zeker zo dat de bezwaren die Ter Braak tegen de ‘damesroman’ heeft, op een gegeven moment alle vrouwelijke auteurs gelden, inclusief Carry van Bruggen. Maar na 1935 treedt er een verandering op, en verdwijnt de term ‘damesroman’ uit de recensies die mijn corpus vormen. In de periode tot en met 1936 vindt men ook andere termen die duidelijk verband houden met het begrip ‘damesroman’, maar die op de besproken vrouwelijke auteur kennelijk beter van toepassing zijn. Het werk van Madelon Székely-Lulofs, bijvoorbeeld, dat in Indië speelt, behoort niet tot de wereld van de Hollandse huiskamer. Ter Braak heeft voor haar de term ‘toestanden-proza’ bedacht in zijn recensie van De hongertocht (1936 - VW6, p. 151). De theetafel en de huiskamer fungeren als symbolen van de wereld van de damesroman. Door middel van de thee had Ter Braak al eerder een verband gelegd tussen het Indië van Székely-Lulofs en de huiskamer, toen hij vond dat De andere wereld (1934 - VW5, p. 125) ‘stof oplevert voor eindeloze discussie onder de thee’. De termen ‘theetafel- avontuur’ en ‘mevrouw-schrijfster’ worden in de recensie van Naeffs Een huis in de rij (1935) gebruikt, hoewel de term ‘damesroman’ er zelf niet in voorkomt. Het begrip ‘damesroman’ lijkt dus een taaier bestaan te leiden dan de term zelf. De op één na laatste verschijning van de term vindt in de recensie van Boudier-Bakkers Vrouw Jacob (1935) plaats. Nog één keer, in de recensie van Nine van der Schaafs De liefde van een dwaas (1937) gebruikt hij de term ‘damesroman’ als maatstaf wanneer hij constateert dat ‘Nine van der Schaaf geheel vrij staat van de Hollandse damesroman met de gezellige toon en echtscheidingsproblemen’ (VW6, p. 473).
Ter Braak heeft niet alleen aandacht voor stijl en toon van de damesroman, maar ook voor inhoudelijke of thematische eigenschappen. In ‘De Bewuste Vrouw en haar Roman’ (1928 - VW1, p. 292,) waarin Ter Braak De zondaar (Alie van Wijhe-Smeding), De opstandigen (Jo van Ammers-Küller) en Letje (Top Naeff) met Eva van Carry van Bruggen vergelijkt, laat hij zich kritisch uit over de manier waarop de eerstgenoemde drie romans geschreven zijn door | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
middel van ironische herhaling van de lof van anderen, zoals bijvoorbeeld ‘fraaie bladzijden’ of ‘technische knapheden’. Maar naast romantechnische bezwaren heeft hij even sterke bezwaren tegen de reactie van deze vrouwelijke auteurs op de toenmalige sociale omstandigheden, met name het negatieve beeld van hun houding ten opzichte van mannen: Er groeit een oneindige koude uit de talloze pagina's druks der schrijvende vrouwen, een grijs en leeg teleurstellingsgevoel, dat tot de vraag zou drijven, eens op het concilie van Nicea gesteld: bezit de vrouw een onsterfelijke ziel? Of (...) is voor de intellectueel zo hoog ontwikkelde vrouw van deze tijd de slaafse gebondenheid aan het seksuele vraagstuk niet te overwinnen, tenzij zij haar vrouwelijkheid aflegt in de objectiviteit der wetenschap, die geslachtloos is? Het beklemmend aantal uit negatieve mannelijkheid (...) opgebouwde romans, waaruit een eeuwige ontgoocheling, een nauwelijks bemantelde afhankelijkheid van de natuurlijke partner ons wordt toegeroepen in alle denkbare toonaarden... (VW1, p. 293) Zo te zien heeft de kern van Ter Braaks probleem te maken met ‘seksuele afhankelijkheid’ of ‘gebondenheid aan de sekse’ en ‘de wijze waarop die afhankelijkheid wordt omgezet tot literatuur’ (VW1, p. 294). Even verderop preciseert hij: De vraag is slechts hoe de gebondenheid tot bewustheid ‘gesublimeerd’ wordt, of men van de gebondenheid klakkeloos op het schrijven overspringt, dan wel de schakel vindt, waar de roes der indrukken tot verwondering wordt gezuiverd (ibid.). ‘Sublimeren’ en ‘zuiveren’ lijken hier kernbegrippen te zijn die een waardeoordeel impliceren van de kant van Ter Braak. Hoewel in literaire termen gesteld, heeft het oordeel voor mijn gevoel een zweem van het traditionele idee dat vrouwen niet aantrekkelijk zijn als ze klagen, en als ze zich op een te directe en expliciete manier uitdrukken. Het feit dat Ter Braak het adjectief ‘vrouwelijk’ voor Carry van Bruggen reserveert, suggereert dat hij de andere manier van schrijven - die van de dames - ‘onvrouwelijk’ vindt, of, om zijn eigen term te gebruiken, ‘negatief-mannelijk’. Is het mogelijk dat Ter Braak naast zijn literaire maatstaven ook een niet-literaire maatstaf hanteert, of, beter gezegd, conservatieve ideeën over geschikt vrouwengedrag toepast op de literaire bezigheden van vrouwen? Hij prijst Carry van Bruggens Eva juist omdat ‘dit zeldzaam eerlijk doorziene bewuste vrouwenleven voor de mannelijke ervaring toch weer de charme van het... onbewuste, van het raadsel [heeft].’ Het lijkt alsof Ter Braak uiteindelijk de vrouwenemancipatie de schuld wil geven als hij Carry van Bruggen vergelijkt met vrouwelijke auteurs die ‘een wreed spel (...) spelen met de opgedane emancipatielessen’ (VW1, p. 297). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een probleem heeft Ter Braak ook met de populariteit van bepaalde vrouwelijke auteurs (zie bijvoorbeeld ‘De Bewuste Vrouw en haar Roman’ (1928); ‘Le Chemin des Dames’ (1934)), misschien omdat hij hierdoor beseft dat veel vrouwen deze fictieve werelden herkennen. Dit noemt hij in de recensie van Vrouwenspiegel van Romein-Verschoor (1935) een ‘sociologische’ verhouding ten opzichte van het lezerspubliek, wat hij lijkt op te vatten als een bevestiging van de niet-literaire aard van deze romans. In ‘De Roman als Document’, zijn bespreking van Székely-Lulofs' De andere wereld, zijn er verschillende opmerkingen over de populariteit - ‘een (voor Nederland buitensporig groot) succes’ - die haar boeken hebben. Deze populariteit wordt expliciet verbonden met een specifieke functie binnen de burgerlijke wereld van de dame. Ter Braak schijnt het Székely-Lulofs kwalijk te nemen dat De andere wereld ‘als document van bepaalde toestanden wordt aangekondigd’. De kern van zijn negatieve reactie is de veronderstelde neiging van de lezer om de toestanden in de roman met de eigen wereld te vergelijken. Hij noemt deze verafschuwde wereld ‘het Holland van de huiskamer’, en vindt, zoals hierboven opgemerkt, dat de roman ‘stof oplevert voor eindeloze discussie onder de thee’.
Toch geeft hij toe dat Max Havelaar ook ‘brokken “document”’ inhoudt, dus ook bepaalde toestanden aan de lezer bekend wil maken - een aanklacht bevat. Maar als het documentaire karakter van een roman geen bezwaar hoeft te zijn, waarom draagt Max Havelaar Ter Braaks goedkeuring weg, en Székely-Lulofs niet? Volgens Ter Braak heeft Multatuli ‘genie’. Het komt eigenlijk meer dan ééns voor dat een vrouwelijke auteur met een bekende mannelijke auteur vergeleken wordt en het verschil tussen de twee uitgelegd als een kwestie van ‘talent’ tegenover ‘genie’, zoals in het geval van Jeanne van Schaik-Willing en Slauerhoff.Ga naar eind(13)
Het verschijnsel ‘dame’ wordt belicht in het stuk ‘Chemin des Dames’: Ter Braak heeft alleen bezwaar tegen dames als ze literaire ambities hebben, al heeft hij niets tegen vrouwen in de literatuur. Ik leg hier de nadruk op het woord dame. Van de vrouw in de literatuur wil ik niets onaangenaams zeggen, en van de dame buiten de literatuur evenmin (VW5, p. 205). Maar er bestaan volgens Ter Braak in ‘Chemin des dames’ verbazingwekkend weinig ‘vrouwen’ die de moeite waard zijn. Wel enkele buitenlandse, maar geen Nederlandse: Virginia Woolf, Katherine Mansfield, Annette Kolb, Vera Figner. Wel zijn er Nederlandse schrijfsters met ‘vrouwelijke’ literatuurattributen, maar hij keurt hun werk toch af. Zelfs Carry van Bruggen, die hij eens ‘vrouwelijk’ vond, blijkt in 1934 geen zuiver voorbeeld meer te zijn. ‘Een schrijfster met zo bijzondere gaven als Carry van Bruggen is toch in vele opzichten blijven steken in de eeuwige problematiek van het damesgenre...’ (VW5, p. 206). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ter Braak wijst het ‘“huiselijke” genre’ af: Nooit zijn hier de mensen tragisch, omdat zij de goden hebben verzocht gelijk Oedipus; zij zijn alleen tragisch, omdat zij te wankel zijn, om zich los te maken van lichtelijk geïdealiseerde liefdesaangelegenheden. Hun leven ‘begint pas’ met de liefdesidylle; wat daarbuiten ligt, ziet de schrijfster niet of nauwelijks (VW5, p. 207). Wijst Ter Braak hier een genre af, of de ‘beperkte’ leefwereld van deze vrouwelijke auteurs? Zulke dames zijn niet welkom in de literatuur (VW5, p. 205). Wat Ter Braak betreft mogen ze hun ongelukkige gang gaan, als ze hier maar geen uitdrukking aan willen geven in literaire vorm. Hij heeft geen oog voor het feit dat vrouwenproblemen op deze schaal ook mannenproblemen zijn, en hij schijnt te vinden dat de individuele vrouw haar eigen probleem op moet lossen door het te sublimeren. De vrouwenemancipatie heeft in zijn ogen veel kwaad gedaan: Maar dat er door de emancipatie der vrouw een soort tussenvorm van cultuur is ontstaan, die uit den boze is: dat geloof ik met een aan verhardheid grenzende stelligheid; en ik nodig iedere ongelovige uit, ter nadere documentering een kijkje te komen nemen op de ‘damesplank’ in mijn boekenkast’ (VW5, p. 206). Het is niet helemaal duidelijk wat Ter Braak met ‘tussenvorm van cultuur’ bedoelt, behalve iets minderwaardigs. In zijn recensie van Vrouw Jacob van Boudier-Bakker laat hij weer zijn afkeer van vrouwenemancipatie horen, als hij zijn bezwaar uit tegen de hoofdfiguur die als een moderne vrouw is geschilderd met typische ‘boudoirzenuwen’ - iets wat hij in verband brengt met ‘suffragettes à la Sylvia Pankhurst’.
Hoewel de damesroman in de eerste helft van de jaren dertig het doelwit van Ter Braaks felle kritiek vormt, is de term in de loop van 1936 praktisch verdwenen uit het recensiecorpus. De oordelen over door vrouwen geschreven literatuur blijven even negatief, maar het begrip ‘damesroman’ lijkt niet meer zo relevant als toetssteen. De nieuwe bezwaren tegen zulke romans die tot uiting komen in mijn corpus luiden dan anders: bijvoorbeeld ‘gewild grillig’ of ‘oorspronkelijk op een te zelfbewuste manier’ (over Henriëtte van Eyk); de ‘beschrijvende taferelen’ doen de romanpersonages verbleken, en de ‘tegenwoordige-tijd-stijl’ werkt de verbrokkeling door gemoedelijke uitvoerigheid in de hand (over Beb Vuyk); ‘de stijl is geheel en al onpersoonlijk’ en ‘internationale kitsch’ (over Jo Boer). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ConclusieMijn conclusie luidt dat Ter Braak bijzonder negatief over Nederlandse vrouwelijke | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
auteurs oordeelde. Hij is de laatste exponent van een traditie van kritiek op de ‘damesroman’. Hij intensifieert deze kritiek en breidt de categorie ‘damesroman’ zodanig uit dat deze alle vrouwelijke auteurs lijkt in te houden. De term ‘damesroman’, en de ermee verwante termen, fungeren als symbolen van alles wat hij niet goed vindt, maar ook als toetssteen. De dubbele functie wordt minder nuttig voor de bespreking van het werk van jonge vrouwelijke auteurs zoals Vuyk, Boer en Van Eyck, en verdwijnt helemaal uit de recensies na 1937. Wat Ter Braak niet goed vindt in het werk van deze auteurs heeft helemaal niets te maken met ‘huiskamerproblematiek’ en dergelijke negatieve ‘dames’-kwaliteiten. In feite kan hij zijn negatieve kritiek op deze drie auteurs niet onder één noemer brengen. Ter Braak heeft bezwaren tegen vrouwelijke auteurs in het algemeen. Aan de andere kant valt er uit de recensies een beeld van een vrouw te construeren die Ter Braaks goedkeuring weg zou dragen. Uit ‘Don Juan gemist’, zijn recensie van Van Schaik-Willings Nachtvorst (1936), kan men opmaken dat het een ‘Hollandse schrijfster’ is ‘die een typisch vrouwelijk onderwerp met een typisch vrouwelijke gevoeligheid’ behandelt, ‘zonder spoorslags te vervallen in het jeremiëren van velen van haar collega's’ (VW6, p. 231). Bovendien moet deze vrouw haar grenzen kennen, wat tot ‘soberheid’ en ‘zuiverheid’ van expressie leidt.
De vraag of Ter Braak als criticus een ontwikkeling heeft doorgemaakt kan ik aan de hand van dit corpus van recensies niet beantwoorden. Wel kan ik constateren dat Ter Braak in de latere recensies minder polemisch schrijft en dieper op het besproken werk zelf ingaat. In de recensie van Wereldtentoonstelling van Jo Boer, bijvoorbeeld, sluiten de termen ‘vorm’ en ‘vent’ elkaar niet noodzakelijk uit. De tegenpolen zijn de twee kanten van de medaille geworden: Het overdadig cultiveren van de ‘vorm’ brengt een reactie teweeg, en eveneens het overdadig cultiveren van de ‘vent’, omdat het altijd mogelijk is beide accenten te leggen; in ieder geval staat vast, dat een ‘vorm’ een ‘vent’ veronderstelt, die zich van de ‘vorm’ bedient, en ook staat vast, dat een ‘vent’, die schrijft, hoe dan ook, een ‘vorm’ schept.Ga naar eind(14) Hoewel het oordeel over Een Menschenhart van Van Wijhe-Smeding negatief uitvalt, wijdt Ter Braak een heel artikel aan zowel haar eerder verschenen werk als aan deze postuum verschenen roman. Het is duidelijk uit de aard van de kritiek op deze roman - Van Wijhe-Smeding schrijft ‘typisch naturalistisch “werkelijkheidsschilderend”’; ze is ‘beheerst gebleven door de obsessie van het liefdeleven’Ga naar eind(15) - dat hij zich uitstekend leent tot damesromanpolemiek, maar deze blijft uit.
Ter Braak gebruikt weliswaar literaire argumenten in zijn recensies, toch krijgt de lezer de indruk dat het eigenlijk niet hierom gaat, maar om iets wat erachter ligt: een persoonlijkheid van een bepaalde soort, namelijk van een vrouw met | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een bepaalde sociale achtergrond en een bepaalde visie op de samenleving en het huwelijk. De term ‘persoonlijkheid’ wordt natuurlijk niet in de Ter Braakiaanse zin gebruikt, want hij stelt die gelijk met ‘genie’. De besproken vrouwen hebben volgens Ter Braak hoogstens ‘talent’, tenminste als ze zich in hun werk op een ‘vrouwelijke’ manier gedragen, dat wil zeggen terughoudend, beperkt, en vooral binnen hun beperkingen blijvend. Dit heeft iets weg van het traditionele beeld van de vrouw die haar plaats kent en die het vrouwelijke ‘mysterie’ weet te behouden. In de visie van Ter Braak zijn het de dames die het traditionele beeld geweld aandoen door hun ontevredenheid ten toon te stellen. Er spreekt een afkeer van maatschappelijke ontwikkelingen uit de recensies: niet alleen van de vrouwenemancipatie maar ook van ‘de nivellerende invloeden der gelijkheidstheorieën’Ga naar eind(16) waarvan damesromans een verafschuwd symptoom zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lijst van geraadpleegde recensies
‘De Vrouwenroman Gespiegeld’ in Het Vaderland, September 1935 (VW5) over Annie Romein-Verschoor, Vrouwenspiegel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lijst van door Menno ter Braak besproken vrouwelijke auteurs
[1] = debuut rond 1900; [2] = na 1910; [3] = rond 1920; [4] = vóór 1930; [5] = na 1930 |
|