In de marge
Het gaat te ver om te zeggen dat extreem-rechts, en dan met name het partij-politiek georganiseerde rechtsextremisme, in Nederland helemaal niet (meer) bestaat. Zo deden bij de raadsverkiezingen van maart 1998 in totaal niet minder dan vijf extreemrechtse partijen mee (CD, CP'86, VNN, NB, Lijst Glimmerveen).
Goed, ze deden in lang niet alle gemeenten mee en ze hadden niet of nauwelijks succes, maar ze wáren er. Extreem-rechts in Nederland bestaat dus wel degelijk, maar wie haar wil vinden moet zoeken in de marge van de politiek. Wat kiezers betreft blijkt er immers slechts een beperkte aanhang geworven te kunnen worden, het totaal aantal leden van alle extreem-rechtse organisaties in Nederland komt zelfs in ruime schattingen niet boven de 2.500, van die leden is slechts een zeer beperkt deel bereid tot het verrichten van politieke activiteiten, en van politiek en anderszins geschoold top- en middenkader is in feite geen sprake.
De vraag is natuurlijk hoe dat kan. Waarom slaagt extreem-rechts in Nederland er maar niet in de marge te verlaten, terwijl het vergelijkbare verschijnsel in Vlaanderen (en elders) een politieke factor van betekenis is (geworden)? Deze vraag kent verschillende antwoorden, waarvan er enkele zullen worden aangestipt.
Voor de verklaring van succes van extreem-rechts bij verkiezingen kunnen ruwweg twee stromingen worden onderscheiden. Enerzijds wordt gewezen op de aanwezigheid van politieke onvrede en politiek protest. Maatschappelijke ongenoegens en frustraties en ontevredenheid met hoe ‘de politiek’ problemen definieert en oplost zouden een vruchtbare voedingsbodem voor proteststemmers en daarmee (mede) voor extreem-rechts vormen. Het geringe succes van extreem-rechts in Nederland zou dan het gevolg zijn van de geringe aanwezigheid of intensiteit van dergelijke gevoelens. Daarvan is echter slechts gedeeltelijk sprake: hoewel internationaal vergelijkend onderzoek keer op keer wijst op de relatief grote tevredenheid onder de Nederlandse bevolking, is niet iedereen altijd even tevreden. Ook in Nederland bestaat een zekere mate van politieke onvrede en politiek cynisme, in ieder geval meer dan de marginale positie van extreem-rechts zou kunnen doen vermoeden.
Naast de protest-these is er de these waarin vreemdelingenhaat centraal staat. Volgens deze opvatting bloeit extreem-rechts op een bodem van afkeer van vreemdelingen en asielzoekers. Omdat dergelijke gevoelens van afkeer in Nederland niet wijd verspreid zouden zijn, zijn de kansen voor extreem-rechts gering, is dan de redenering. Ook deze verklaring is weinig bevredigend: in Nederland bestaat ruime steun voor bijvoorbeeld de opvatting dat er teveel buitenlanders in het land zijn, dat werkloze buitenlanders dienen te remigreren, en dat het aantal asielzoekers te hoog en het asielbeleid te soepel is. Het moge wellicht zo zijn dat dergelijke opvattingen minder breed gedeeld worden dan in bijvoorbeeld Vlaanderen, maar dat laat onverlet dat extreem-rechts in Nederland er absoluut niet in is geslaagd de mensen met die opvattingen te mobiliseren en te verenigen.
Moet de marginale positie van extreem-rechts in Nederland dan misschien worden toegeschreven aan het ‘kapen’ van haar opvattingen en kiezers door andere, gevestigde partijen? Hoewel met name de conservatiefliberale VVD en haar leider Frits Bolkestein is verweten in te spelen op gevoelens en opvattingen met extreem-rechtse lading, heeft ook deze suggestie weinig overtuigingskracht. Zo wijst kiezersonderzoek op een zeer zwak verband tussen iemands opvattingen over ‘het vreemdelingenvraagstuk’ en stemgedrag. Overigens lijkt het niet zo te zijn dat in Nederland strijdpunten die extreem-rechts een kans geven meer dan in andere landen worden overgenomen door andere partijen. Hier komt bij dat de redenering soms heel anders loopt: voor Vlaanderen is wel beweerd dat het ‘overnemen’ van extreem-rechtse opvattingen door traditioneel rechts het Vlaams Blok juist heeft geholpen, al was het maar door die opvattingen bespreekbaar en respectabel te maken.
In de laatste geregeld genoemde maar zwakke verklaring voor het kwijnende bestaan van extreem-rechts is de hoofdrol weggelegd voor Janmaat, die met zijn gebrek aan ‘charisma’ en organisatorisch vermogen extreemrechts klein zou hebben gehouden. Enkele zwakke plekken in deze redenering zijn dat Janmaat ook aanwezig was bij de hoogtepunten van extreem-rechts (eind 1993 stond de CD boven de 5 procent in de peilingen); dat Janmaat weliswaar het bekende gezicht van extreem-rechts is, maar dat er altijd ook andere extreem-rechtse partijen en politici zijn geweest; en dat het succes van extreem-rechts in andere landen al te zeer aan personen wordt opgehangen. Wat dan? Voor een beter begrip van het wankele bestaan van extreemrechts in Nederland moet veeleer gekeken worden naar de historische, maatschappelijke en culturele context van het verschijnsel. Hét grote verschil tussen Nederland en België (Vlaanderen) lijkt te zijn dat het Vlaams Blok voortkwam uit en banden had en heeft met een brede, reeds lang bestaande beweging, terwijl de Centrumstroming in Nederland een geïsoleerd verschijnsel was en is.
Anders dan in België is de vraag naar de eigen nationale identiteit in Nederland