Werken over de grens
350 jaar geld verdienen in het buitenland
Van eind september '93 tot begin januari '94 zal in het Westfries Museum in Hoorn de tentoonstelling ‘Werken over de grens, 350 jaar geld verdienen in het buitenland’ worden gehouden.
Over dat onderwerp zal een boek verschijnen. In een toelichting op de tentoonstelling staat onder meer:
‘Sla een willekeurige bladzijde in een telefoongids op en het blijkt dat er een opvallend groot aantal namen van Duitse oorsprong op voorkomt. Bijna iedereen die in zijn familieverleden graaft, treft daarin eveneens Duitse namen aan.
Vreemd? Nee, helemaal niet. In de achter ons liggende eeuwen heeft ons land grote aantrekkingskracht uitgeoefend op nieuwkomers. De basis daarvoor werd gelegd in de 17e eeuw, die niet voor niets als de Gouden eeuw wordt aangeduid. Ons land was het handelscentrum van de wereld, hier gebeurde het! Met dat “hier” worden dan vooral de grotere steden in het westen van het land bedoeld, waar de welvaart zich voornamelijk concentreerde. In de 17e, 18e en 19e eeuw was dit welvarende Holland het reisdoel van honderdduizenden buitenlanders, soms om zich er voorgoed te vestigen, meestal om er als tijdelijke arbeidskracht het nodige geld te verdienen. Hun aantal blijkt vooral in de 17e en 18e eeuw veel hoger te liggen dan ooit werd aangenomen.’
De tijdelijke arbeidskrachten zijn in geregelde en ongeregelde groepen te onderscheiden. Tot die laatste categorie rekenen we bijvoorbeeld de tienduizenden Duitse, Zwitserse en ook wel Franse huursoldaten die de ‘harde kern’ van ons leger vormden. Ook de Verenigde Oostindische Compagnie (VOC) maakte voor het slechtbetaalde en niet ongevaarlijke werk op de koopvaardijschepen een veelvuldig gebruik van buitenlandse krachten.
Wie kwamen er nu ‘geregeld’ naar Nederland, als het maar even mogelijk was ieder jaar weer?
Dat waren de trekarbeiders die bij tienduizenden tegelijk - vooral vanuit het Westfaalse gebied tussen Weser en Eems - naar de kusten van de Noordzee trokken om er seizoensgebonden werk te doen. Werk in de landbouw, bij het hooien (de ‘hannekemaaiers’), bij het oogsten, bij de aanleg van kanalen en dijken, in blekerijen en steenbakkerijen en niet te vergeten bij ontginning en turfwinning. De trekarbeid was voor deze Hollandgangers een belangrijk middel om aan de armoede in de eigen omgeving te ontkomen. Vooral in de minst vruchtbare streken waar ook de huisnijverheid nauwelijks van de grond gekomen was, nam het verschijnsel grote vormen aan. Er waren dorpen in de omgeving van Lingen, Osnabrück en in het Münsterland, waar jaarlijks tien procent van de bevolking zich met ‘Wanderarbeit’ bezighield.
Interessant is dat een groot aantal trekarbeiders zich op tal van plaatsen blijvend in ons land heeft gevestigd. Met name in de Groningse en Drentse veenkoloniën bouwde een bonte mengeling van nieuwkomers een nieuw bestaan op. In Drenthe ontstonden zo zelfs complete Duitse nederzettingen. Naast deze trekarbeiders die hier een vaste woon- en verblijfplaats vonden, is er in de afgelopen eeuwen een voortdurende stroom van immigranten geweest, buitenlanders die om louter economische redenen hun heil in Nederland zochten. Hoe overheersend de aanwezigheid van deze groep geweest moet zijn, blijkt bijvoorbeeld uit het Amsterdamse huwelijksregister: gedurende de 17e en 18e eeuw was gemiddeld maar liefst 28% van de bruiden en bruidegoms uit het buitenland afkomstig. Aan het einde van de 19e eeuw was deze immigratiestroom bijna geheel tot stilstand gekomen. De opkomende industrie in het Duitse Ruhrgebied zorgde juist voor een tegengestelde beweging. Duitse trekarbeiders vonden er permanent werk, terwijl nu ook Nederlanders zich aangetrokken voelden om hun boterham over de grens te gaan verdienen. Niet alleen in de industrie, maar ook in de zich elders sterk ontwikkelde landbouw. Tijdens de Eerste Wereldoorlog bereikte de trek naar Duitsland zijn hoogtepunt, met zo'n 100.000 mensen. Daarna nam de ontwikkeling snel af en kreeg deze ook een minder stabiel karakter. De eeuwenlange trekarbeid maakte plaats voor internationale migratie. (PK)
Noodgeld van de stad Freren uit 1922 met een afbeelding van een groep Hollandgangers. (collectie Museum Lingen)