durende tentoonstelling, tegelijk verkooplokaal en monsterkamer.
Is het niet verwonderlijk, dat eerst nu, sedert nauwelijks een vijftal jaren, dit werk hier bij ons, die reeds drie eeuwen lang in zoo nauwe betrekking tot de Indiën staan, de aandacht trekt en te koop geboden wordt?
Het is velen onzer vlugger en gemakkelijker afgegaan de voorwerpen van Japansche en Chineesche nijverheidskunst, die eerst ook niet anders dan als curiosa beschouwd werden, te leeren waardeeren. Zou dit niet grootendeels liggen aan het feit, dat ons de weg daartoe gewezen werd van vreemde zijde, door de Franschen vooral? Maar zou het nu niet op onzen weg liggen, om op onze beurt aan de buren in Europa en ook in Amerika het mooie der Nederlandsch-Indische kunstnijverheid te laten zien en begrijpen? Waardeering en welvaart van Grooter-Nederland zullen er door bevorderd worden.
Om hiertoe te geraken, moeten wij er echter eerst zelf van doordrongen worden, niet te traag zijn in het loslaten onzer oude begrippen, anders is de vreemdeling ons weer vóór. Die kans beginnen wij reeds te loopen: Boeatan telt 's zomers onder hare bezoekers en afnemers heel wat meer vreemdelingen, dan Nederlanders. Dikwijls kan men in Heulstraat 19 door voorbijgangers van Boeatan's uitstalraam in het Hollandsch de opmerking hooren maken: kijk, al weer een Japansche winkel!
Vreemdelingen zien het verschil wèl, maken gretig gebruik van het uitnoodigend ‘Entrée libre’, vragen belangstellend uitlegging aan de daartoe altijd volgaarne bereidwillige directrice en gaan dan zelden heen zonder het een en ander te hebben gekocht van hetgeen zij leerden bewonderen.
Men zou zoo denken: in Den Haag is toch een groote schare van menschen, die het Indische werk wèl van nabij kennen.
Misschien juist omdat zij er te dicht bij waren, zagen zij het echter voorbij. Over het algemeen toch - de loflijke uitzonderingen niet te na gesproken - voelen de oud-Indiërs bitter weinig voor het typisch-Indisch schoon en zijn daarom niet alleen geen goede wegwijzers op dit gebied, maar doen helaas Boeatan's streven dikwijls afbreuk, door met kleinachting over het Indisch handwerk te spreken, alles af te breken en ‘schandelijk duur’ te vinden. Onwetende Nederlanders gelooven natuurlijk deze personen, die uit het land zelf komen!
Een opmerking, die ook dikwijls door praktische Nederlanders gemaakt wordt is: waarvoor kan men die dingen hier gebruiken?
Met een weinig vindingrijkheid en goeden smaak is dit toch heusch niet zoo moeilijk te bedenken. In ‘Boeatan’ vindt men reeds menig geschikte toepassing er van.
Het kiekje op blz. 61 b.v. geeft een smaakvol kamerhoekje weer. Een gebatikt beenkleed (kaïn pandjang) uit Java's Vorstenlanden, het centrum der batikkunst doet dienst als sofa-bedekking; een paar kussens zijn met batikwerk overtrokken, het rechtsche met de sierlijke puntmotieven (toempals) is het hoofddeel (kapala) eener saroeng (vrouwenrok), het linksche is een hoofddoek evenals het kleedje over de ronde tafel. De plant staat in een geel koperen, geciseleerde kom van Soerabaja afkomstig en steekt mooi af tegen het rustige patroon van de batik, die als paneel de kast siert.
En wat doet het Lampongsche weefsel prachtig als achtergrond voor de rustbank.
De bovenkant van het vooruitstekende gedeelte van het kastje is bedekt met een fijn koffo-weefsel van de Sangi-eilanden, waarvan echter op onze foto slechts een klein randje te zien is. Beter komt de Sumatraansche, geel koperen ketel op den hoek tot zijn recht. Deze misstaat volstrekt niet tusschen het kostrecht. Deze kleurt mooi bij het kostbare Japansche porcelein, wel een bewijs, dat de Ned.-Indiomgeving als in de eenvoudigste woonkamer een plaats kan vinden.
Zouden de drie fijne wajangfiguren op blz. 60 afgebeeld, uit buffelleder gesneden, en door den heer J.A. Loebèr die ze aldus groepeerde, terecht als hoogstaande zwart- en witkunst geroemd, bij wijze van horretje, tegen matglans of gespannen neteldoek geplaatst, niet uitnemend passen bij nieuwerwetsche meubels?
Zou b.v. het geestig-uitgevoerde, eendvormige keteltje niet in elk vertrek goed staan en bewondering wekken?
Is het van zachtgeel en donkerrood gekleurde bies gevlochten taschje niet veel smaakvoller en even doelmatig als de onoogelijke, zwarte schooltasschen onzer kinderen?
Zoo zouden we nog heel wat voorbeelden kunnen noemen hoe de Indische kunstnijverheidsartikelen ook voor ons dagelijksch gebruik zeer goed te benutten zijn.
Later hopen wij daartoe nog wel eens gelegenheid te hebben. Thans eindigen wij met de lezers van Neerlandia op te wekken tot een bezoek aan
Heulstraat 19, Den Haag.
(3-6 uur n.m. Thee.)