Nederlandse historische bronnen 1
(1979)–Anoniem Nederlandse historische bronnen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 175]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Laurens Reael in de Staten-Generaal
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Het uitbrengen van een dergelijk verslag was niet iets nieuws. Ook voor de oprichting van de VOC deden vertegenwoordigers van Compagnieën van Verre rapport over de gemaakte tochten, soms vergezeld van een verering in de vorm van vruchten uit de OostGa naar voetnoot2, waar de heren erg op gebrand waren. In 1620 was dit nog niet veranderd, zoals blijkt uit het dagboek van Arend van Buchel, bewindhebber in de kamer Amsterdam voor Utrecht. Toen Reael niet direct verslag kon uitbrengen, schreef hij het ongeduld van de heren meer toe aan verlangen naar cadeautjes dan aan werkelijke nieuwsgierigheidGa naar voetnoot3. Men moet het woord ‘reyse’ in het octrooi niet te eng opvatten. Tot de aanstelling van een gouverneur-generaal, die zijn standplaats in Indië had en van daaruit het bewind voerde in de koloniën, berustte het hoogste gezag over alle mensen op de schepen en aan land bij de admiraal van de aanwezige vloot. Gedurende zijn verblijf in de Oost behartigde hij alle zaken en nam hij met zijn Raad beslissingen, die na 1609 toevallen aan de GG met de Raad van Indië. Hij zou, indien hij levend weerkeerde, een gefundeerd verslag kunnen doen van de toestand overzee. Toen er een gouverneur-generaal werd aangesteld en later toen het bedrijf groeide en er steeds meer differentiatie optrad, bestond de kans dat een commandeur niet meer in staat was om een algemeen verslag uit te brengen. Als hij een ‘zeeman’ was of een koopman, die op één plaats gewerkt had, dan kon hij niet op de hoogte zijn van het geheel. Toch hield men vast aan de eis dat een terugkerende commandeur rapport moest uitbrengen in de vergadering van Hare Hoog Mogenden. Kon hij gezien zijn achtergrond geen overzicht geven van de algemene situatie, dan werd dit gedaan door de advocaat van de Compagnie, die altijd bij deze gelegenheid aanwezig was. In de 18e eeuw was dit dikwijls het geval, maar de aanvullende verslagen van de advocaat, die men zou denken te vinden bij het rapport van de commandeur, werden niet in het archief van de Staten-Generaal aangetroffenGa naar voetnoot4. Uit de eerste jaren van het bestaan van de Compagnie zijn geen rapporten gevonden. In 1610 is verslag uitgebracht over Japan en de reis in dat land gemaakt, maar dit is niet bewaard gebleven. De | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
twee eerste gouverneurs-generaal, Pieter Both en Gerard Reynst, deden zelf verslag in de vorm van een lange brief aan Ho.Mo., die met de retourschepen werd meegegevenGa naar voetnoot5, een wijze van rapporteren die niet werd voortgezet. Reael rapporteerde in 1620 als eerste oud-GG zelf en stelde zijn verhaal op schrift. Lange tijd is het echter onbekend gebleven, omdat het op een zo vreemde plaats was opgeborgenGa naar voetnoot6. De uitgebrachte verslagen hadden een algemeen, politiek karakter; cijfers over de handel werden zelden gegeven. Of die algemeenheid bij de Ho.Mo. tot irritatie heeft geleid, of dat men vond dat niet voldoende aandacht aan de gegevens werd besteed is niet duidelijk, maar in 1735 werd na lezing van een verslag besloten, dat een afschrift zou gaan naar de gecommitteerden voor de zaken van de Oost-Indische Compagnie ‘om te examineeren ende de retroacta na te sien over hetgeene ten opsigte van sodanige rapporten te observeeren is ende daervan ter vergaderinge rapport te doen’Ga naar voetnoot7. In december van dat jaar werd nog eens door een commandeur rapport uitgebracht en dit werd aanvaard in een resolutie van dezelfde inhoud. Van een rapport van de gecommitteerden is echter geen spoor te bekennen en in de volgende jaren eindigden de resoluties weer met de vaste formule dat het schriftelijk rapport ter griffie zal worden ‘geseponeerd’. De procedure van de verslaggeving was als volgt. Vergezeld van enkele bewindhebbers en de advocaat werd mondeling verslag uitgebracht. Na deliberatie werden de heren bedankt voor hun moeite en werd het verzoek gedaan om het verhaal op schrift te stellen. Als dit gebeurt, hetgeen lang niet altijd het geval isGa naar voetnoot8, dan kan men in de resoluties de datum vinden, waarop het rapport is binnengekomen en opgeborgen door de griffier om eventueel later dienst te doen. De indiening van het stuk kon twee dagen later plaats vinden, maar | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
er konden ook enkele maanden liggen tussen het mondelinge verslag en de indiening van het geschriftGa naar voetnoot9. De verslagenGa naar voetnoot10 werden opgeborgen in het archief en wel in de lias VOCGa naar voetnoot11, waarin alle brieven en rapporten betreffende de Compagnie ingekomen bij de Staten-Generaal werden opgelegd. Er zijn echter twee uitgebreide rapporten, die als zo belangrijk werden beschouwd dat zij een plaats kregen in de secrete kas, waarin die stukken werden opgeborgen die van zeer groot gewicht geacht werden voor de staat, zoals tractaten. Het betreft hier het verslag van J.P. Coen na zijn terugkeer in 1623, waarin hij belangrijke zaken met betrekking tot de kolonisatie te berde brengtGa naar voetnoot12, en het rapport van oud-GG P. de Carpentier uit 1628, waarin handelsgegevens zijn opgenomenGa naar voetnoot13. Het verslag van Reael, dat hierachter volgt, is een van de normale rapporten en is nu opgeborgen in de lias lopendeGa naar voetnoot14. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Het verslag en zijn auteurOp 31 januari 1620 keerde Laurens Reael met het schip de Eenhoorn terug in Nederland na negen jaren de Compagnie gediend te hebben als raad van Indië, veldoverste, gouverneur van Ambon, Banda en de Molukken en tenslotte als gouverneur-generaal. Hij was de eerste GG die na de vervulling van zijn ambt repatrieerde. Drie dagen na zijn terugkeer verscheen hij in de vergadering van de bewindhebbers te Amsterdam, bij welke gelegenheid het volk te hoop was gelopen om hem te zienGa naar voetnoot15. Hij leverde de diamanten en de bezoarstenen bij de heren in en gaf wegens zijn ‘tamelijcke gesontheyt’ slechts een kort verslagGa naar voetnoot17, dit ook omdat hij nog niet de beschikking had over zijn papierenGa naar voetnoot18. Ga naar voetnoot16 | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
De ziekte bleek pleuritis te zijn en de heren uit Amsterdam verzochten Ho.Mo. nog een paar dagen geduld te hebbenGa naar voetnoot19. Toen Reael na drie dagen nog niet in staat was naar Den Haag te reizen, wilde men niet langer wachten met het doen van enige mededelingen aan de Staten-Generaal. De advocaat Boreel en enkele bewindhebbers vertrokken daarop om rapport te doen van de laatste tijdingen, met de Eenhoorn uit Indië ontvangenGa naar voetnoot20. Hetzelfde verslag werd in de kamer Amsterdam gedaan en de neerslag vindt men in een brief van Arend van Buchel aan de Staten van UtrechtGa naar voetnoot21. De inhoud is op bepaalde punten veel gedetailleerder dan het verhaal van Reael, die een beeld in vogelvlucht geeft. De basis voor het verslag van Boreel aan Ho.Mo. moet men zoeken in de lange brief van Coen aan Heren XVII, die ook met de Eenhoorn meegekomen wasGa naar voetnoot22. Reael refereert hier zelf aan, wanneer hij zegt, dat de bewindhebbers reeds verslag gedaan hadden van hetgeen Coen hun had medegedeeld over de stand van zaken in IndiëGa naar voetnoot23. Eind maart was Reael zo ver opgeknapt, dat hij naar Den Haag kon reizen om zowel bij de Staten-Generaal als bij prins Maurits rapport te doen. Wat met het geschrift daarna gebeurd is, weten wij niet. Van Buchel, die een dagboek over zijn zittingsperiode heeft bijgehouden, meldt niets over een tweede bezoek van de advocaat aan Den Haag of over een verslag door Reael gedaan.
Laurens ReaelGa naar voetnoot24 heeft een veelzijdige loopbaan gehad. Hij was goed onderlegd in oude en moderne talen en wiskunde. In Leiden studeerde hij rechten. Na een periode van onbekende activiteiten vertrok hij in 1611 naar Indië, waar hij eindigde als gouverneur-generaal. Tijdens zijn bestuur was hij in voortdurend conflict met Jan | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Pietersz. Coen, toentertijd directeur-generaalGa naar voetnoot25. Op drie punten waren zij het niet eens:
Coen wenste enkele goed gelegen, goed bemande forten in stand te houden, maar overigens achtte hij meer activiteit in de Philippijnen nodig om de fourage van de Spanjaarden naar de Molukken tegen te gaan. Ook in Straat Malakka zou men zich meer moeten laten gelden. Coen stond een meer dynamische aanpak voor dan Reael. Wat de Engelsen betrof was Reael wat tweeslachtig, nu eens welwillend, dan weer afwerend. Uiteindelijk juichte hij het samengaan met de Engelse Compagnie toe. De handel van inlandse kooplieden in de Grote Oost wilde hij niet beknotten. De Compagnie, die volgens de verdragen zou zorgen voor voedsel en ‘kleedjes’ in ruil voor het alleenrecht op de specerijen, kon zijn verplichtingen niet nakomen. Of de prijzen waren te hoog, óf men bracht niets aan, zodat de bevolking in grote moeilijkheden kwam. In deze omstandigheden mocht de Compagnie de traditionele inlandse handelaren niet met harde hand weren. De Heren XVII waren het hier niet mee eens en toen Coen als Gouverneur-Generaal was aangewezen, schreven zij hem, dat Reael in geen geval mocht aanblijven, zelfs als hij zou willenGa naar voetnoot26. Maar Reael wilde niet en keerde huiswaarts. Toen Reael na terugkeer hersteld was van zijn ziekte, besloten de Heren XVII in maart 1620 om met hem af te rekenen en hem met een gouden medaille met inscriptie te vereren. Men liet het aan de kamer Amsterdam over om de waarde vast te stellen, evenals Reaels aandeel in de buitgeldenGa naar voetnoot27. Dit laatste vond eindelijk plaats in juli 1624Ga naar voetnoot28, waarmee aan alle ‘haperingen’Ga naar voetnoot29 met de bewindhebbers een einde kwam. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
In 1625 werd Reael bewindhebberGa naar voetnoot30 in de kamer Amsterdam. Dat hem pas vijf jaar na zijn terugkeer deze post werd aangeboden hield geen verband met de bovengenoemde ‘haperingen’ of met het verschil in opvatting over een te voeren politiek in Indië, maar met simpele feit dat er in het college geen plaats open was. Er waren 20 bewindhebbers die zitting hadden voor onbepaalde tijd, en alleen door overlijden of wanneer iemand vrijwillig aftrad, kwam er een plaats vrij. Als men de lijst van bewindhebbersGa naar voetnoot31 bekijkt, waarop genoteerd staat wanneer zij in functie zijn gekomen, dan blijkt dat in 1618 een vijftal nieuwe bewindhebbers was aangesteld. In 1623 werd het octrooi verlengd en bij die gelegenheid werden enkele veranderingen in de benoemingsprocedure van bewindhebbers aangebracht, terwijl ook werd vastgesteld dat deze periodiek moesten aftredenGa naar voetnoot32. De eerste personele veranderingen moesten plaats vinden voor 1 januari 1626 en dit schiep de ruimte om Reael tot bewindhebber te maken. Dat men ook van zijn in Indië opgedane ervaringen gebruik wilde maken, moge blijken uit het feit, dat hem naast de gewone werkzaamheden de taak werd opgedragen om de kwestie met de Fransen uit Dieppe op te lossen op een manier die voor de Compagnie zo gunstig mogelijk wasGa naar voetnoot33. Dit hield in dat hij lid werd van een geheime commissie, die in 1621 ingesteld was om de problemen met de Fransen op te lossenGa naar voetnoot34. Reael had namelijk in Indië te maken gehad met Franse schepen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Tot zijn dood op 21 oktober 1637Ga naar voetnoot35 heeft Reael het bewindhebberschap bekleed, hoewel hij veel afwezig was in dienst van de Republiek. Zo was hij van 1625 tot 1627 vice-admiraal en admiraalGa naar voetnoot36 over de Nederlandse vloten, die met de Engelsen zouden samenwerken. Aan het einde van 1627 werd hij als gezant naar Denemarken gezonden. Op de terugreis leed hij schipbreuk bij Jutland en viel in handen van de keizerlijke troepen, die hem naar Wenen stuurden, waar hij tot maart 1629 gevangen zat. Na zijn terugkeer was hij actief in zijn geboortestad Amsterdam. Hij bekleedde verschillende ambten, trouwde en hield zich bezig met literair en natuurwetenschappelijk onderzoek. Ondermeer was hij betrokken bij de beoordeling van een door Galilei ingediende remonstrantie over een betere bepaling van lengte en breedte zowel te land als ter zeeGa naar voetnoot37. In 1637 stierven kort na elkaar zijn twee zoontjes, hetgeen hem zo aangreep dat hij in oktober van hetzelfde jaar overleed. | |||||||||||||||||||||||||||||||
VerantwoordingBij dit onderzoek naar de rapporten uitgebracht door de commandeurs van de retourvloot werden de verslagen uit de jaren 1602-1706 per jaar bekeken. Na 1706 werden steekproeven genomen om de vijf jaar, met uitzondering van de periode 1736-1740. In verband met het onderzoek naar het belang van de rapporten uit deze periode werd nagegaan of hiermee iets anders werd gedaan dan tevoren gebruikelijk was. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Geraadpleegd archiefmateriaal
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 184-185]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Uit de Atlas Maior van dr. Joan Blaeu
Kaart van Oost-Indië van de hand van Willem Blaeu, opgedragen aan Laurens Reael |
|