Naamkunde. Jaargang 16
(1984)– [tijdschrift] Naamkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 57]
| |
De d-synkope na ou in West-VlaanderenIn Schönfelds historische grammatica van het NederlandsGa naar voetnoot(1) wordt de gangbare opvatting weergegeven, dat de synkope van de intervokalische d haar uitgangspunt in West-Vlaanderen heeft gevonden, omdat dit gebied aan het Franse taalgebied grenst. Dat de d bewaard is in Wvl. houden, oude, koude, voude (= vouw), vindt dan een parallel in het Frans, waar de d evenmin gesynkopeerd werd na oorspronkelijke l, b.v. souder uit Lat. solidare. Er wordt dan aangenomen ‘dat in 't wvla. de d tussen vocalen al zeer vroeg verzwakte, n.l. toen de l nog bestond - welke l dan het proces verhinderde’. Nu is het inderdaad zo dat deze Wvl. woorden meestal met d worden uitgesprokenGa naar voetnoot(2), maar daartegenover staan andere woorden waarin de d wel gesynkopeerd werd, zoals schoere (Kortrijks [sku:rə]) uit Mnl. scoudere en zoen uit zouden, dat in het Wvl. rijmt met doen en dus ook ik zoe (Kortr. [ksu:]) uit ik zoudeGa naar voetnoot(3). Verder vermeldt De Bo 873 nog schoen als dé Wvl. uitspraak van schouden ‘met heet water wassen en wrijven, in kokend water dompelen’. Het is onze bedoeling om in deze bijdrage de Wvl. d-synkope na ou uit haar uitzonderingspositie te halen aan de hand van talrijke voorbeelden in Westvlaamse persoons- en plaatsnamenGa naar voetnoot(4). | |
[pagina 58]
| |
boude-/boe-In de beide voorbeelden is boude Germ. baltha ‘boud, stoutmoedig’. De familienaam Boera(e)ve, Boerhave gaat terug op Bouderave, b.v. 1211 Michael Baldrave = 1208 Michael Bouderave. In de 16de eeuw treden de vormen Bouraeve en Boerave opGa naar voetnoot(5). Een huis in Brugge heet in 1496 Boudeloo, in 1588-89 Bouloo (DF II,463)Ga naar voetnoot(6). | |
goude-/goe-Een herberg in Passendale heet in 1777 den Goutbergh, 1846 de Goêberg, 1875 Goeberg, 1907 de Goudberg. De spelling goê geeft duidelijk de e-naslag weer in Goeberg uit Goudeberg, (DF IV, 800). DF IV, 747 en 803 noemt in 1764 tgoebroucxken en in 1737 de gouden Brouxkens, allebei in Haringe. Ofschoon ze afzonderlijk opgenomen werden, is het duidelijk dat het hier om hetzelfde toponiem gaat. In beide voorbeelden kan natuurlijk de associatie met goed, resp. goud, een handje geholpen hebben. | |
koude-/koe-Koude uit Germ. kalda ‘koud’ komt in heel veel plaatsnamen voor. Koudekerke (Coudekerque) in Frans-Vlaanderen wordt in het lokale dialekt [kukae:rkə] uitgesproken. Deze uitspraak vindt haar neerslag in enkele grafieën: 1538 Couckerc, 1716 seigneur de Koukerque, 1787 Koukercke, 1789 Couckerke (DF VIII, 452-456). DF noemt er ook de familienaam Coukerke (1835) bij. Een huis in de Cordoeaniersstraat in Brugge draagt in 1479 de naam Couden Brouc, in 1541 Koebrouck (DF VIII, 448). Het toponiem Koudebroek komt trouwens ook nog elders voor, eveneens met een variant met d-synkope. DF VIII, 57-59 noemt een heerlijkheid in Oostkamp, Hertsberge en Ruddervoorde onder het trefwoord Coebrouc; hij geeft o.m. de volgende grafieën: 1431 Coudebrouc, 1440 Coudebrouc, 1472 Coubrouc, 1543, 1547 Coebrouc, 1558 Coebrouck, 1642 Coebrouck ofwel Coedebrouck, 1758 Coubrouck, 1764 Coebrouck. In 1846 kwam zelfs nog de familienaam Koebrouck in | |
[pagina 59]
| |
Ruddervoorde voor. Een dreef naar de Koudebroek in Ruddervoorde heette in 1724 de Coubrouck dreve en in 1821 zelfs de Koeybrouck dreve. Het is eens te meer duidelijk dat de volksetymologie bij dergelijke verschuivingen eveneens een rol speelt. DF VIII, 57 noemt in Dentergem in 1415 een Coebrouk, die m.i. ongetwijfeld op een Koudebroek teruggaat. In het aangrenzende Sint-Baafs-Vijve komt nl. in 1382 de toenaam Van Coudebrouc voor. Tegen deze identifikatie had ik in 1970Ga naar voetnoot(7) nog ‘bezwaar wegens de uitzonderlijke d-synkope na ou’. Dit bezwaar kan nu rustig vervallen. Zou ook de Coebrouck (1531) in Izegem of de Coeyebrouc (1510) in Ruiselede geen Koudebroek geweest zijn (DF VIII, 57, 67)? DF VIII, 62 noemt in Werken: 1626 de Coebruchstrate, 1774 de Coeburghstraete, 1785 Coeburghstraete, 1805 Koeyburgstraete. Op het eerste gezicht een koe-toponiem. Maar in 1388 (DF VIII, 462) komt eveneens in Werken Jhan de Smed vander Couderborch voor. En DF voegt er nog oudere - maar niet gesitueerde - toenamen aan toe: 1280 Boidinus de Coudeborech, 1294 Soikin de Coudeborch. Het is dus duidelijk dat de Werkense Koeburgstraat aan een Koudeburg herinnertGa naar voetnoot(8). Zo begrijpen we meteen de familienaam Coebergh naast Coubergs en Caubergs uit de plaatsnaam Koudenberg. Ook in W.-Vl. kwam trouwens Coudenbergh voor: in Pervijze en Zarren (DF VIII, 461). En in Kortrijk komt in 1281 de psn. voor: Daniele de CoudenbergheGa naar voetnoot(9). Ongetwijfeld gaat de Koeiberg (1910) in Zarren (DF VIII, 65) op Koudenberg terug. En dan zijn wrsl. nog vele koe-toponiemen tot koude-toponiemen terug te brengen. In Maldegem en in Tielt komt een Coewee(de) voor (DF VIII, 104). Nu is een koewei(de) een heel aanvaardbare pln.: weide voor koeien. Maar in Duinkerke is er een Coudeweede (DF VIII, 474) en er is de FN. Koelewei, Ndd. Koldewey ‘Kaltenweide’: 1460 Clawes vonder KoldenweyeGa naar voetnoot(10). Een identifikatie Coewee = Coudewee is dus niet uit te sluiten. | |
[pagina 60]
| |
Hetzelfde kan worden gezegd van de Koeibeke in Sint-Andries (1843) en Torhout (1880) (DF VIII, 65), want in 1395 komt de psn. Pieter Coudebeke voor (DF VIII, 448). Ook een Koeland is op zichzelf mogelijk in Adinkerke (1669), Sint-Maria-Kappel (1494), Varsenare (1281). Maar het bestaan van Coudevelt (1288) in VarsenareGa naar voetnoot(11) en van Coudelant (1626) in Snaaskerke (DF VIII, 88, 461) maakt de hypotese Koeland = Koudeland plausibelGa naar voetnoot(12). De waterloop Koerbeke (18de e.) in Wevelgem (DF VIII, 98) heeft niet meer zo een onduidelijke naam, als we de hypotese ter Kouderbeke aannemen. Ook hier kan de bovengenoemde toenaam Coudebeke ter adstruktie dienen. Dezelfde mogelijkheid schuilt in de/ter Coerheide in 1495 in Geluwe (DF VIII, 98), m.i. uit ter Couder Heide. We vergelijken met 1296 Coudehede in Brugge, 1655 Coudeheyde in Adinkerke en 1456 Coude heyde in Moorslede (DF)Ga naar voetnoot(13). | |
Mouden/MoenDe gemeentenaam Moen (Kortrijkse uitspraak [mu:n]) kwam in Middelvlaamse teksten steeds als Mouden voor: 1326 Jan van der Crusen van MoudenGa naar voetnoot(14). | |
Oude/OeDe Oudenaardsesteenweg wordt in Kortrijk Oenaarschesteenweg genoemd: ['u:nɔrskə]. De gemeentenaam Oudekapelle (arr. Diksmuide), in 1303 ter Ouder Capelle, heet ter plaatse Oekapelle; deze uitspraak wordt vanaf de 16de eeuw in teksten weergegeven: 1592 Houckcappelle, 1624 Oucapelle, 1676 Oucappelle, 1827 Oucapelle (DF XI, 1153-9). Ook Oudezele in Frans-Vlaanderen wordt Oezele uitgesproken, met bewijsplaatsen sedert de 16de eeuw: 1548 Ouzele, 1568 Oezeele, 1614 | |
[pagina 61]
| |
Oudezeele, 1790 native d'Hoezeele, 1908 seigneur d'Oezelle. PéeGa naar voetnoot(15) geeft de uitspraak als volgt weer: [ũ.zi.ələ]; de genasaleerde u herinnert aan de vroegere n in 1218 Audingesele (TWGa naar voetnoot(12) 780). Een wijk in Reningelst draagt de naam den Ouderdom. De naam is geattesteerd in 1621, maar in 1900 vinden we de vorm ter Oerdomme. DF (XII, 66-7, XI, 710) vermeldt er de plaatselijke uitspraak bij: den Oerdom. Inderdaad, het woord ouderdom wordt in het Westvlaams meestal [u.ərdɔm] uitgesproken. DF XI, 707 vindt in Oostkamp in de 14de eeuw ene Andreas de Oenburgh. Hij houdt Oenburgh dan ook voor een Oostkampse ‘niet meer bekende plaats’. Het is ons intussen wel duidelijk geworden, dat Oenburg een synkopevoorbeeld is van Oudenburg. In Maldegem heet een waterput den Oenput (1556 vanden Oenpitte), die we duidelijk als ‘den Ouden Put’ kunnen rekonstrueren, en in Schoondijke vinden we in 1435 den Oenvliet (DF XI, 709), die ongetwijfeld op ‘den Ouden Vliet’ teruggaat. | |
schoude/schoeSchoude uit Germ. skaldu ‘lis’ komt vaak in kombinatie met broek ‘moeras’ voorGa naar voetnoot(15a). Van een Schoudebroek vinden we in Klommeres, Noordpene en Buischeure de volgende voorbeelden: 1261 Scodbroec, 1264 Scoudebrouc, 1297 Schoubrouck, 1328 Schoebrouck, 1386 Scoudebroec (DF XIV, 396-8). In Dentergem komt in 1415 Maerten van Scoudebrouc voor; maar de plaatsnaam zelf heet er in 1415 en 1474 den Scoenbrouc. Hier merkt DF XIV, 398 terecht op: ‘Schoenbrouc schijnt hier wel contractie van Scoudebrouc te zijn’. Ook in Eringem (Frans-Vl.) is er een: 1247 Scodebroeke, 1261 Scoudbroec, Scoubrouck, 1730 Schoubroucq (DF XIV, 399). In Tielt en Zwevezele: 1556 Scobrouck, 1614 Schoubrouck, 1303 Cornile de Scoudebrouc, 1370 Lauwers van Scoudebrouc, 1623 Aernout Schoebrouck. Ik twijfel er dan ook niet aan, of ook de Schoebroeck 1768) in Harelbeke, de Schoebroucq (1867) in Lederzele en de Schoubrouck (1534) | |
[pagina 62]
| |
in Maldegem (DF XIV, 399) zijn allemaal Schoudebroeken: moerassen met lis begroeid. De waternaam Schoebeke in Okselare (1697 Schoebecque, 1788 Schoëbeque, 1828 Schoebeke) (DF XIV, 302-3) kan dan ook niets anders dan een Schoudebeke zijn: een beek waar lis in groeit. Bij Brugge komt omstreeks 1280 een weiland voor: de Scoudemaet (DF XIV, 402). Een weiland in Esen, 1735 de Schoemaet(e), gaat ongetwijfeld ook op Schoudemaat terug. Een mooi voorbeeld levert ons ten slotte de Desselgemse plaatsnaam Schoondale: 1419 van der visscherie in de Leije te Dersselghem beghinnende te Scoudendale (Scaudendale); 1570 vander beke die loopt naer schouwendale; 1570 jeghen de Leije ander wael te Schouwendaele... jeghen de Schouwendaelbeke; 1570 de Schoendaelbeke; 1574 ten Schoendaele; 1675 te Schoendaele; 1764 te SchoendaeleGa naar voetnoot(16). Schoendal gaat hier duidelijk op Schoudendal terug; Leie, beek en dal verklaren de aanwezigheid van lis. We treffen hier evenwel een andere vorm aan met w, want Desselgem ligt inderdaad op de grens van het Wvl. dialektgebied. Devos, Ryckeboer en TaeldemanGa naar voetnoot(17) stellen dan ook vast: ‘d → w aan de zuidoostrand van WV’. | |
woude-/woe-Hier vonden we slechts één, vrij twijfelachtig voorbeeld: 1515 van der Woudehughe = Wouehughe in Zwevegem (DF XVII, 750-1). We menen hiermee afoende te hebben aangetoond dat de d-synkope na ou (uit al/ol + d) in West-Vlaanderen niet meer ontkend kan worden. Een uitgebreider onderzoek zou ongetwijfeld nog meer bewijzen en voorbeelden aan het licht hebben gebracht. Deze bijdrage, die hoofdzakelijk op toponymisch materiaal steunt, dragen we dankbaar op aan Maurits Gysseling, de grootmeester van de Nederlandse plaatsnaamkunde.
Brugge F. Debrabandere |
|