Naamkunde. Jaargang 13
(1981)– [tijdschrift] Naamkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 39]
| |||||||||||||
Ansfried en Dirk, twee namen uit de Nederlandse geschiedenis van de 10e en 11e eeuwGa naar voetnoot(*)Dit artikel gaat over genealogie, en over de problemen die kunnen ontstaan als enerzijds uit het voorkomen van op elkaar lijkende namen de verkeerde conclusies worden getrokken, anderzijds bepaalde namen bij het zoeken naar een familieverband geheel over het hoofd worden gezien. Van beide gevallen zal een voorbeeld worden behandeld, betreffende de namen Ansfried en Dirk, waarbij tevens een poging zal worden gedaan om tot nieuwe hypothesen te komen. | |||||||||||||
I. AnsfriedLaten we beginnen met Ansfried, een naam en een persoon waarover veel is geschreven, zonder dat de auteurs tot eenzelfde opvatting zijn gekomen. Twee neigingen ziet men daarbij naar voren komen waaraan historici die zich met genealogie bezighouden, blijkbaar moeilijk weerstand kunnen bieden: ten eerste de behoefte om alle personen die uit de bronnen bekend zijn, te herleiden tot zo weinig mogelijk geslachten, en ten tweede om namen die op elkaar lijken doordat ze een gemeenschappelijk bestanddeel hebben, te beschouwen als varianten van dezelfde | |||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||
naam. Zeker zijn er namen met vele varianten en verkleiningen, en ik zal geenszins bestrijden dat deze als één complex mogen worden bestudeerd. Maar het gaat mijns inziens te ver om een naam als Ansfried gelijk te stellen met Erenfried (Yrimfried, Irminfried), zoals nog in de meest recente theorie daarover is gebeurd. Ik doel op de bijdrage van G. Aders in deel I van het Limburg Stirum-boek, getiteld ‘Das Erenfried/Arnsfried-Geschlecht in Belgien und den Niederlanden’Ga naar voetnoot(1). Heel suggestief is de naam Ansfried hier vervormd tot Arnsfried, hoewel hij in de bronnen in deze spelling nooit voorkomt. De gelijkstelling van Erenfried en Ansfried, zij het niet in die suggestieve spelling, is overigens niet door Aders bedacht maar overgenomen van oudere auteurs. Zoals veel genealogische beeldvorming betreffende de oudste territoriale vorstengeslachten in de Nederlanden, berust deze theorie op het werk van L. Vanderkindere uit het begin van deze eeuwGa naar voetnoot(2). Deze meende dat de Utrechtse bisschop Ansfried (jr.) (995-1010) en diens oom van vaderszijde (patruus) Ansfried (sr.), die volgens de 11e-eeuwse kroniekschrijver Thietmar van Merseburg graaf was over vijftien graafschappenGa naar voetnoot(3), behoorden tot het geslacht van Ricfried bijgenaamd Dodo, gehuwd met Herinsind, en hun vier zonen. Naar de bekendste van die zoons, bisschop Balderik van Utrecht (918-975), heet dit geslacht in de wandeling dat der Balderiks. We kennen de namen van Ricfrieds vier zoons uit zijn grafschrift, dat zich vroeger in de kerk van Sint Salvator te Utrecht moet hebben bevonden, voordat deze in 1587 werd afgebroken. Ze luiden Baldricus, Rodolphus, Yrimfridus en NevelongusGa naar voetnoot(4). Yrimfridus werd door Vanderkindere gelijkgesteld met Ansfried sr., terwijl hij Ansfried jr. hield voor de zoon van een gepostuleerde dochter van Ricfried, gehuwd met een Lambert. Hoewel hij toegaf dat Ansfried sr. in deze constructie geen oom van vaderszijde (patruus) maar een oom van moederszijde (avunculus) van Ansfried jr. moet zijn geweest, tilde hij aan dat probleem niet zwaar; want dit soort afwijkingen waren daarvoor te talrijkGa naar voetnoot(5). Voor | |||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||
de gelijkstelling van Yrimfried of Erenfried met Ansfried legde hij verantwoording af in de volgende passage, die een moderne naamkundige de wenkbrauwen doet fronsen: ‘Je suis convaincu qu'il [Ansfrid aux quinze comtés] n'est autre qu'Erenfridus, le fils de Ricfrid. La confusion de deux noms qui ont un élément commun est fréquente; on a vu l'emploi constant des formes Ermengarde, Ermentrude pour désigner la même personne. Le palatin du Rhin Erenfridus est plus souvent appelé Ezzo; or, Ezzo (AEzzo) est bien plutôt le diminutif d'Ansfridus (Asfridus) que celui d'Erenfridus. On remarquera d'ailleurs que la signification des deux mots est identique: la paix divine; les Ases de même qu'Irmin sont des esprits tutélaires’Ga naar voetnoot(6). Dat de vader van Ansfried jr. Lambert moet hebben geheten, leidde Vanderkindere af uit een passage in een noot bij Miraeus, geput uit het archief van de abten van Gembloux, waarin staat beschreven dat een edelman genaamd Lambert goederen overdroeg aan deze abdij in aanwezigheid van zijn zoon AnsfriedGa naar voetnoot(7). Bij nadere lezing blijkt deze passage een parafrase te zijn van een fragment uit de kroniek van Sigebert van Gembloux, Gesta abbatum Gemblacensium, waarin de aanwezigheid van die zoon Ansfried wordt toegelicht met de mededeling dat Lambert die goederen overdroeg aan de voogd van de abdij. Zijn zoon Ansfried was er dus op dat moment voogdGa naar voetnoot(8). Volgens een ander hoofdstuk uit diezelfde Gesta van Sigebert was er een Ansfried voogd van Gembloux in de tijd van bisschop Balderik van Luik (956-959)Ga naar voetnoot(9). Ook dat feit wordt door Vanderkindere vermeld, maar in plaats van die twee gegevens te combineren, houdt hij de zoon van Lambert voor Ansfried jr. maar de voogd van Gembloux voor Ansfried sr.Ga naar voetnoot(10). Dit is een puzzle waarmee we bij dit onderzoek nog vaker te maken zullen krijgen, gezien het vermoedelijke geboortejaar van Ansfried jr. Op goede gronden, zoals dadelijk zal blijken, wordt aangenomen dat dit niet voor 940 heeft gelegen; maar dan was Ansfried jr. in de jaren 956-959 nog een jongeling, die op grond van zijn leeftijd niet in aanmerking kwam voor de voogdij over een klooster. Zo zou men kunnen vermoeden dat Lambert niet de vader van Ansfried jr. maar van Ansfried sr. was, die in 956-959 wel de leeftijd van een voogd had. We zullen later overigens zien dat dit | |||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||
vermoeden ongegrond is en dat niet in die richting de oplossing van dit leeftijdsprobleem moet worden gezocht. Dat de vader van een Ansfried, jr. of sr., Lambert heette, weten we alleen uit Sigeberts Gesta van Gembloux; maar dat Ansfried jr. twee ooms van vaderszijde had, is alleen bekend uit de kroniek van Thietmar van Merseburg: de ene was de reeds genoemde Ansfried met de vijftien graafschappen, de andere Robert, aartsbisschop van Trier (931-956)Ga naar voetnoot(11). Door deze oom Robert werd hij, als kind van hoge afkomst, opgeleid in wereldlijk en kerkelijk recht, om vervolgens door zijn oom Ansfried ter opvoeding in militaire zaken te worden overgedragen aan aartsbisschop Bruno van Keulen (953-965). Zijn vader speelde blijkbaar geen rol bij zijn opvoeding, hoewel deze, als Sigeberts mededeling juist is, niet vroegtijdig was overleden. De jongeling Ansfried maakte volgens Thietmar goede vorderingen, totdat hij door koning Otto de Grote in dienst werd genomen toen deze naar Rome ging om die stad en vervolgens de keizerskroon te verwerven (961-962). Otto stelde hem zelfs als zijn zwaarddrager aan. Na zijn terugkeer uit Italië stichtte Ansfried het klooster Thorn, dat hij opdroeg aan de heilige Lambert (van Luik) en waar hij zijn dochter als eerste abdis aansteldeGa naar voetnoot(12). Deze weinige mededelingen van Thietmar van Merseburg over de levensloop van Ansfried jr. voordat hij bisschop van Utrecht werd, hebben natuurlijk de nodige moderne speculaties over zijn afkomst veroorzaakt. Een sleutelpositie daarbij neemt aartsbischop Robert van Trier in, één van zijn ooms van vaderszijde, die volgens de kroniek van de 13e-eeuwse monnik Alberic des Trois Fontaines een zoon was van hertog Diederik van Saksen en een broer van koningin Mathilde, de echtgenote van koning Hendrik I (de Vogelaar)Ga naar voetnoot(13). Voordat we de juistheid van deze mededeling gaan onderzoeken, willen we eerst nog een paar theorieën over Ansfrieds afkomst de revue laten passeren. Daarbij zullen niet alle auteurs die zich rechtstreeks of zijdelings met dit probleem hebben beziggehouden, aan het woord komen, maar alleen de belangrijkste. | |||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||
Vanderkindere heeft de mededeling van Alberic des Trois Fontaines over aartsbisschop Robert van Trier als broer van koningin Mathilde in zijn eigen theorie verwerkt, en wel zo dat zij er nog een broer bijkreeg: Lambert, de vader van Ansfried jr., was een broer van Robert van Trier en dus ook van koningin Mathilde; Ansfried sr. was echter geen broer van haar maar van bisschop Balderik van Utrecht, en wel dezelfde als diens broer YrimfriedGa naar voetnoot(14). Dus zo:
Verder meende Vanderkindere dat Lambert tevens graaf van Leuven was en in die functie werd opgevolgd door zijn zoon Ansfried jr.Ga naar voetnoot(15). Daarvoor baseerde hij zich op een oorkonde, gedateerd 947Ga naar voetnoot(16), waarvan hij de onechtheid erkende maar die volgens hem toch niet volstrekt onjuist van inhoud behoefde te zijn: de falsaris had gewoon 974 bedoeld in plaats van 947 en gebruik gemaakt van echte stukken uit dat jaar. Het graafschap Leuven zou vervolgens uit de erfenis van de Ansfrieds in het huis van de latere hertogen van Brabant zijn gekomen door een huwelijk van Reinier III uit het geslacht van Giselbert van de Maasgouw met een hypothetische zuster van Ansfried jr. Eén van de zoons uit dat huwelijk, Lambert met de Baard, gewoonlijk aangeduid als Lambert I van Leuven, zou zijn naam dan aan zijn grootvader van moederszijde hebben ontleend. Dus volgens deze stamboomGa naar voetnoot(17): | |||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||
De onechte oorkonde van 947 is door Bonenfant aan een grondig onderzoek onderworpen, waarbij hij tot de conclusie is gekomen dat het een werkstuk uit de tweede helft van de 12e eeuw was, gemaakt in Gembloux om de monniken een handvat te geven tegen de aanspraken van de kerk van Luik en haar ondervoogden en voor de rechten van de hertogen van BrabantGa naar voetnoot(18). Uit dit falsum, dat gedeeltelijk berust op een oorkonde van Otto I van 946Ga naar voetnoot(19), waarvan de tekst uitsluitend in afschrift uit de Gesta van Sigebert bekend is en die trouwens ook als onecht te boek staat, mogen volgens Bonenfant geen conclusies worden getrokken over het optreden van een graaf Lambert van Leuven in het midden van de 10e eeuw, noch over verwantschap tussen de echte graven van Leuven en de Ansfrieds. Dat is tenminste duidelijke taal, maar niettemin duikt de opvatting dat Ansfried jr. een zoon zou zijn geweest van Lambert van Leuven, weer op bij Mathilde Uhlirz: zonder nadere uitleg over de vraag welke Lambert van Leuven kan zijn bedoeld, spreekt zij over ‘Graf Ansfried, der Sohn Lamberts von Leuwen, ein naher Verwandter der Liudolfinger’Ga naar voetnoot(20). In een noot vermeldt ze dan dat Ansfried een ‘Neffe’, dus tantezegger, van koningin Mathilde wasGa naar voetnoot(21). Als we beseffen dat dit laatste alleen mogelijk was via Robert van Trier, Ansfrieds patruus, en er verder van uitgaan dat Uhlirz het normale spraakgebruik onder historici volgt en | |||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||
met Lambert van Leuven de zoon van Reinier III bedoelt, krijgen we de volgende vreemde stamboom:
Ga naar voetnoot(22) Lambert van Leuven en zijn zoon Ansfried jr. komen tweemaal in de stamboom voor, in geheel verschillende generaties. Het zal duidelijk zijn dat hier iets niet klopt: als Ansfried een neefje van koningin Mathilde was, kan hij niet tegelijk een zoon van Lambert van Leuven zijn geweest. In andere theorieën (uitgezonderd die van Aders, waarover straks) komt deze opvatting dan ook niet meer voor: Ansfried blijft daarin wel een neefje van koningin Mathilde maar behoort slechts zijdelings tot het familieverband der Reiniers. Zo neemt Dhondt de suggestie van Vanderkindere over, dat Reinier III gehuwd zou zijn geweest met een dochter van de edelman Lambert die goederen aan Gembloux overdroeg, dus met een zuster van Ansfried jr.Ga naar voetnoot(23). Langs die weg zou de naam Lambert in de familie van de Reiniers zijn gekomen. Hij wijst erop dat er wel een of andere relatie tussen de Reiniers en de Ansfrieds moet hebben bestaan, aangezien graaf Ansfried (sr.) in 968 actief deelnam aan de schenking van het goed Meersen, allodiaal familiebezit van de Reiniers, | |||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||
aan de abdij St. Rémi te Reims, door Giselberts weduwe GerbergaGa naar voetnoot(24). Over de vraag of de voogdij te Gembloux ten tijde van Lamberts goederenoverdracht bij Ansfried sr. of jr. berustte, doet Dhondt een hoogst verwarrende uitspraak, waarin hij zichzelf binnen één zin tegenspreektGa naar voetnoot(25). Maar ik meen eruit te mogen afleiden dat hij als voogd van Gembloux onder bisschop Balderik I van Luik (956-959) Ansfried sr. aanziet maar Lambert houdt voor de vader van Ansfried jr.; dus net als Vanderkindere. Alleen was deze Lambert voor Dhondt zeker geen graaf van Leuven. BaertenGa naar voetnoot(26) gaat nog radicaler te werk bij het losmaken van de Ansfrieds uit het familieverband der Reiniers: volgens hem was er alleen door het huwelijk van Giselbert, hertog van Lotharingen, met Gerberga, een zuster van Otto I, een zijdelingse verwantschap ontstaan tussen de Ansfrieds als broer resp. neefje van koningin Mathilde, dus als oom resp. neef van Otto I en Gerberga, en Giselberts geslacht der Reiniers. De naam Lambert is dus niet via de Ansfrieds bij de Reiniers terecht gekomen. Ook voor Baerten was de voogd van Gembloux Ansfried sr. maar Lambert de vader van Ansfried jr. Wat betreft een mogelijke verwantschap tussen de Ansfrieds en de Balderiks neemt Baerten eveneens de opvatting van Dhondt over, in afwijking van Vanderkindere: de namen Ansfried en Erenfried (Yrimfried) hebben niets met elkaar te maken, en tussen de geslachten van de Ansfrieds en de Balderiks, waartoe een Yrimfried behoorde, bestond geen enkele bloedverwantschap of huwelijksband. Slechts de | |||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||
Balderiks en de Reiniers raakten met elkaar verbonden, doordat Ricfrieds zoon Nevelong trouwde met een dochter van Reinier IIGa naar voetnoot(27). Kinderen uit dit huwelijk waren Balderik I, bisschop van Luik (956-959) en Rudolf, graaf van Hocht, de stamvader van de graven van Loon, zoals uit betrouwbare bronnen blijktGa naar voetnoot(28). De verwantschap met koningin Mathilde wordt door Baerten niet aangevochten: Lambert, Ansfried sr. en Robert, aartsbisschop van Trier, waren alle drie haar broersGa naar voetnoot(29). Pas Aders heeft opnieuw een poging gedaan, de Ansfrieds en de Balderiks aan elkaar te koppelen; niet, zoals men zou verwachten bij zijn uitgangspunt dat Erenfried = A(r)nsfried, door Ricfrieds zoon Yrimfried gelijk te stellen met Ansfried sr. - want deze zoon van Ricfried komt in zijn stamboom vreemd genoeg helemaal niet voor - maar wel door net als Vanderkindere Lambert, die hij Lambert van Leuven noemt, te laten huwen met een gepostuleerde dochter van RicfriedGa naar voetnoot(30). Om toch vooral de verwantschap tussen de Ansfrieds en de Balderiks te onderstrepen, voert hij in zijn stambomen Lambert ten tonele als Lambert genaamd Balderik, graaf in de MaasgouwGa naar voetnoot(31); en om de Ansfrieds aan de Reiniers te verbinden, laat hij een dochter van deze Lambert genaamd Balderik, tevens zuster van Ansfried jr., huwen met Reinier III, graaf van Henegouwen. We zijn dus gedeeltelijk weer terug bij de constructie van Vanderkindere, alsof Bonenfant, Dhondt en Baerten voor niets hadden gewerkt. Trouwens, ook wat betreft de aanduiding ‘Lambert genaamd Balderik’ blijkt Aders geen kennis te hebben genomen van het diplomatisch onderzoek van Bonenfant. Want deze heeft aangetoond dat de bijnaam Balderik, die in de bronnen soms gegeven wordt aan Lambert II van Leuven (let wel: niet aan Lambert I van Leuven), teruggaat op de onechte stichtingsoorkonde voor de Sint Goedelekerk te Brussel, die zogenaamd dateert uit 1047 maar in werkelijkheid een vervalsing is uit de 12e eeuwGa naar voetnoot(32). Die bijnaam kan dus nooit iets bewijzen over familieverbanden tussen de geslachten van | |||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||
Lambert I van Leuven (de Reiniers), Ansfrieds vader Lambert, en de Balderiks. Zoveel kunnen we uit dit alles concluderen, dat er tot dusverre geen enkel bewijs is geleverd voor verwantschap tussen de Ansfrieds en de Balderiks, noch tussen de Ansfrieds en de Reiniers; dat er alleen via Nevelong wel een huwelijksband is aan te wijzen tussen de Balderiks en de Reiniers, en dat er, blijkens de schenking van het goed Meersen in 968, wel een relatie moet hebben bestaan tussen de Ansfrieds en Giselbert van Lotharingen met zijn vrouw Gerberga. De verbondenheid tussen Ansfried sr. en Giselbert blijkt trouwens ook uit een andere bron: toen Giselbert was gesneuveld na zijn opstand tegen het rijksgezag in 939, werd zijn burcht Chèvremont nog verdedigd door zijn getrouwen Arnold en AnsfriedGa naar voetnoot(33). Ook met Robert van Trier hadden Giselbert en Gerberga speciale betrekkingen, getuige een inschrijving in het Gedenkboek van Remiremont, waarin Giselbert en Gerberga met hun kinderen als initiatiefnemers optraden, gevolgd door enige partijgangers, waaronder genoemde aartsbisschopGa naar voetnoot(34). Moeten we dan aannemen dat deze verbondenheid berustte op verwantschap van de Ansfrieds met Gerberga, via hun zuster en haar tante koningin Mathilde? In alle theorieën zijn we die veronderstelling tegengekomen, maar ik waag het haar te bestrijden, en wel onder meer op grond van een paar andere gedenkboek-inschrijvingen. In een baanbrekend artikel uit 1960 is Karl Schmid ingegaan op het belang en de bruikbaarheid van een bronsoort waarmee men tot die tijd weinig had kunnen aanvangen, de Gedenk- en Verbroederingsboeken van de abdijen St. Gallen, Reichenau en Pfäfers, gelegen op de route van Duitsland naar ItaliëGa naar voetnoot(35). In de namenlijsten van deze gedenkboeken, die net als in Remiremont ten doel hadden, de genoemde personen op te nemen in de gebedsgemeenschap en voorbede der monniken, heeft hij groepen van bekende namen kunnen isoleren, die een nieuw licht werpen op bepaalde samenhangen binnen de rijksadel van de 9e tot 11e eeuw. Zo | |||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||
begint zijn artikel met twee rijtjes namen waarin de koninklijke familie van Hendrik I duidelijk valt te herkennen, het ene uit St. Gallen, het andere uit de Reichenau. Vooral het eerste is buitengewoon interessant voor ons doel, omdat het daarbij om een gesloten familiegroep gaat, waarin met name de familie van koningin Mathilde uitvoerig is opgesomdGa naar voetnoot(36). De lijst luidt: Heinrich, Mathilt, Otto, Heinrich, Prun, Kerbrich, Adauui, Kysilbert, Thieterich, Reginhilt, Outo, Amalrat, Perectheid, Fridirun, Pia omnesque debitores eius. Vrijwel alle namen hiervan passen in de volgende, uit talrijke andere bronnen bekendeGa naar voetnoot(37) stamboom:
Alleen Perectheid (Berchtheid) is niet uit andere bronnen bekend maar moet op grond van haar plaatsing tussen Amalrat en Fridirun eveneens een zuster van koningin Mathilde zijn. Maar er wordt geen enkele broer van al deze zusters genoemd, niet alleen geen Ansfried en Lambert maar ook niet Robert (aartsbisschop van Trier), die volgens Alberic des Trois Fontaines toch Mathilde's broer wasGa naar voetnoot(38). Ook het volgende rijtje van Schmid, uit het Verbroederingsboek van de Reichenau, geeft hun namen niet, hoewel daarin nog meer verwanten en verder ook bondgenoten worden genoemdGa naar voetnoot(39): Heinricus rex, Mahthild regina, Otto rex, Heinricus, Prun, Kisilpert, Kerprig, Hadauui, Sigifrid, Kotechind, Ekkihart, Dancmar, Sigipert, Meginuuarch, Egino, Ekkihart, Prun, Theoto, Uuitolt, Kozmar, Uuitpert, Kerlind, Liuza, Theotirih, Uuitechind, Reginhilt, Perehtheid, Pia, Friderun, Amalrat, Sigipert, Ekkipert, Piso, Ello - et omnes debitores eorum. | |||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||
Laten we dus eens kijken waarop Alberic zich baseert en hoe betrouwbaar zijn mededeling is. Zijn tekst luidt, vertaald uit de Latijn, aldus: ‘Anno 921. - In die tijd is Robert aartsbisschop van Trier geworden, zoon van Diederik, hertog van Saksen, broer van Mathilde, koningin van Duitsland (Alemannia). Deze hertog Diederik was van het geslacht van Widukind (Guithecindus) en had drie broers: Widukind, Immed en Reginbern; en van deze vier broers stamt de adel af van heel Saksen, Italië, Germanië, Gallië en Normandië, Beieren, Zwaben, Hongarije, Bohemen, Rusland en Polen’. ‘Anno 923. Terwijl de kerk van Trier met haar onderhorigheden tot die tijd onder de koningen van Frankrijk (Francia) stond, is zij aan de koningen van Duitsland (Alemannia) teruggegeven, nadat op bemiddeling van aartsbisschop Robert vrede was gesloten’Ga naar voetnoot(40). De wetenschap dat hertog Diederik van Saksen uit het geslacht van Widukind stamde en drie broers had: Widukind, Immed en Reginbern, en dat hij tevens de vader van koningin Mathilde was, kan Alberic hebben ontleend aan het eerste hoofdstuk van de Levensbeschrijving van bisschop Diederik I van Metz (965-984) van de hand van Sigebert van GemblouxGa naar voetnoot(41), die dit gegeven op zijn beurt had overgenomen van Widukind van KorveyGa naar voetnoot(42). Bisschop Diedrik I van Metz was een zoon van Mathilde's zuster Amalrada, gehuwd met Everhard uit Hamaland, zoals in datzelfde hoofdstuk van zijn Vita ook wordt meegedeeld. Dat deel van Alberics verhaal is dus wel betrouwbaar. Maar dat aartsbisschop Robert van Trier een broer van Mathilde en Amalrada zou zijn geweest, staat niet in die beide kronieken te lezen, en evenmin dat Robert in 921 aartsbisschop van Trier werd. Dat jaartal is namelijk onjuist en moet 931 zijn, blijkens de Annales Sancti Maximini, of op zijn vroegst 930Ga naar voetnoot(43). Zijn voorganger was Rutger, die van 915 tot begin 930 de Trierse kerk leidde en onder wie dan ook in 923 de overgang van Trier van het West- naar het Oostfrankische Rijk plaatsvondGa naar voetnoot(44). Dat Alberic deze | |||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||
gebeurtenis tijdens Robert plaatst, is te wijten aan de onbetrouwbaarheid van de bron die hij voor dit gegeven heeft geraadpleegd, en wel de versies B en C van de Gesta Treverorum, die ca 1132 en later moeten zijn ontstaan als bewerkingen van versie A van omstreeks 1101Ga naar voetnoot(45). Om de aldus ontstane verwarring te begrijpen, moeten we de tekst van de verschillende versies van deze Gesta in het kort met elkaar vergelijken. In hoofdstuk 28 van versie A wordt vermeld, dat aartsbisschop Radbod van Trier (883-915) van keizer Arnulf de Sint Servaas-abdij in Maastricht verkreeg, en daarna van keizer Lodewijk enige burchten met toebehoren. Lodewijk het Kind wordt hier ten onrechte met de keizerstitel gesierd, maar op zichzelf zijn deze mededelingen niet met de chronologie in strijd. Dan volgt hoofdstuk 29 over het bewind van aartsbisschop Robert van Trier, die de relieken van de heilige Severinus uit Italië liet halen en werd opgevolgd door aartsbisschop Hendrik. Er wordt geen melding gemaakt van aartsbisschop Rutger, die tussen Radbod en Robert aan het hoofd van de Trierse kerk stond. Dit verzuim wordt ingehaald in de versies B en C, waarin bisschop Rutger staat genoteerd als bezitter van de Sint Servaas-abdij na Radbod. Vervolgens vermelden B en C het bewind van Robert, maar in plaats van diens relieken-transport te noemen, vertellen ze dat hij - aartsbisschop Robert, verzekert C nadrukkelijk - ‘naar men zegt de eerste was die de kerk van Trier bij het rijk dat het Lotharingse heet, gevoegd heeft; en wel omdat zijn zuster met de keizer was gehuwd. Want tot die tijd was deze kerk met vele eerbewijzen verlucht, toen ze onderworpen was aan het rijk der Franken dat naar Karel heet’Ga naar voetnoot(46). Uit deze merkwaardige mededeling heeft Alberic des Trois Fontaines afgeleid, dat aartsbisschop Robert dus blijkbaar de broer van een keizerin was; de Gesta noemen koningen herhaaldelijk ten onrechte keizers, zoals we hierboven al even zagen, en zo zou dan wel koningin Mathilde bedoeld zijn, de vrouw van de regerende koning van het | |||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||
Oostfrankische Rijk, Hendrik I. Merkwaardig is deze mededeling om verschillende redenen: ten eerste omdat deze overgang in 923 onder aartsbisschop Rutger en niet onder Robert plaatsvond; ten tweede omdat het argument niet deugt, want de overgang vond middenin de ambtsperiode van aartsbisschop Rutger plaats, toen het huwelijk van Mathilde met Hendrik I al jaren een feit was; en ten derde omdat het wordt voorgesteld alsof Trier uit het Westfrankische Rijk van Karel (de Kale) werd losgemaakt en bij Lotharingen gevoegd, terwijl Trier in werkelijkheid als deel van Lotharingen uit het Westfrankische naar het Oostfrankisch-Duitse Rijk overging. Aartsbisschop Rutger was aartskanselier geweest van Karel de Eenvoudige, de Westfrankische koning, totdat deze in juni 923 door ontevreden groten uit zijn eigen rijk onder leiding van tegenkoning Robert van Neustrië verslagen werd. Hun aanvoerder zelf echter, Robert, sneuvelde daarbij. Toen zich vervolgens hertog Rudolf van Bourgondië als tegenkoning opwierp, als opvolger van Robert van Neustrië, erkende aartsbisschop Rutger hem niet maar riep koning Hendrik I het land in. Eind 923 ging deze daarop in, en van toen af beschouwde men het aartsbisdom Trier als deel van het Duitse RijkGa naar voetnoot(47). Ik moet bekennen, dat ik tot dusverre niet heb kunnen ontdekken op welke bron de versies B en C van de Gesta Treverorum voor hun vreemde voorstelling van zaken teruggaan; en in de monografie van H. Thomas over de Trierse geschiedschrijving wordt op dit detail niet ingegaanGa naar voetnoot(48). Maar gesteld dat er een kern van waarheid in zou steken, dan zou niet aartsbisschop Robert maar diens voorganger Rutger een zuster hebben gehad die met een koning of keizer was gehuwd; want onder Rutger vond in 923 de overgang naar het Oostfrankisch-Duitse Rijk plaats. Helaas weten we niet uit welk geslacht deze Rutger stamde, en zo moet dit raadsel voorlopig onopgelost blijven. Maar over de familiebetrekkingen van Robert, één van de ooms van Ansfried jr., leert deze passage ons niets. Nu is er nog een ander spoor dat naar Roberts afkomst schijnt te leiden, en hoewel het straks zal blijken bijna dood te lopen, willen we het toch volgen. Het betreft een opmerking van bisschop Rather, die uit zijn | |||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||
bisdom Verona verdreven, door aartsbisschop Bruno van Keulen in 953 op de vacante bisschopszetel van Luik werd geplaatst maar weldra moest wijken voor de politieke machinaties van Reinier III van Henegouwen en diens broer Rudolf, die hun neefje Balderik op die zetel wensten te zien. Van 956 tot 959 regeerde deze Balderik I inderdaad over Luik, want aartsbisschop Bruno, die tevens hertog van Lotharingen was, zwichtte voor het gevaar van een opstand tegen het rijksgezag, waarmee de clan der Reiniers hem dreigdeGa naar voetnoot(49). Toen Rather in 955 definitief van zijn Luikse zetel gestoten maar nog niet uit Luik vertrokken was, schreef hij in zijn gebruikelijke sarcastische en tegelijkertijd uiterst gekunstelde stijl zijn Conclusio deliberativa, waarin hij veertig argumenten opsomde om niet aan zijn tegenpartij toe te geven. De 26e en 27e daarvan luiden vertaald aldusGa naar voetnoot(50): ‘Iedereen weet dat ik God heb gevraagd, vraag en altijd zal vragen... (deze zin staat in de aanhef van het hele werk en vormt de basisconstructie voor alle veertig argumenten, die steeds beginnen met Ne, opdat niet)... 26 Dat ik niet zal beweren dat degene die mij gewijd heeft (mei ordinatorem), zelf onder zo'n ongelukkig voorteken zou zijn gewijd, dat ik hem ervan zou beschuldigen dat hij op dezelfde dag waarop hij gewijd was, na de gebruikelijke belofte te hebben afgelegd om steeds gehoorzaam te zullen zijn aan de kanonieke voorschriften, besloten zou hebben tot iets wat daartegen inging; waarmee ik de waanzin van diegenen zou bevorderen, die niet weten wie ze liever moeten tegenspreken, als ze op de meest dwaze wijze afkeuren dat mijn intrede (incardinationem) plaatsvond op diezelfde dag en door de hand van diezelfde persoon. 27 Dat ik niet zelf, door het niet te prijzen, het in alle eeuwen zo bijzondere voorrecht zou kleineren dat in onze dagen aan hem en zijn neefje (illi, suo atque nepoti), de waardigste der primaten, van Godswege en niet toevallig is verleend, waardoor namelijk de ene van hen beiden (uter eorum) op de dag van zijn eigen wijding de ander (alterum) heeft mogen wijden, hetgeen tenminste in ons geval des te bijzonderder is naarmate het meer van barmhartigheid getuigt’. | |||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||
Bruno was op 25 september 953 tot aartsbisschop gewijd en had op diezelfde dag de intronisatie van Rather te Luik gesanctioneerdGa naar voetnoot(51). Hoewel Rather de bisschopswijding reeds in Verona had ontvangen en dus niet opnieuw gewijd behoefde te worden, noemde hij Bruno daarom toch zijn ordinator, degene die hem had gewijd. Kennelijk trok zijn tegenpartij echter de geldigheid van Bruno's handeling in twijfel, als zijnde in strijd met de kanonieke voorschriften. Daarover handelt argument 26. Maar Bruno had zijn nieuw verworven bevoegdheid niet alleen gebruikt om Rather in Luik te installeren maar blijkbaar ook om een eigen nepos te wijden, die door Rather in 955 werd betiteld als de waardigste der primaten, dus der aartsbisschoppen, zoals in argument 27 te lezen valt. Nu begint hier de verwarring, want de gebroeders Ballerini, de 18e-eeuwse uitgevers van deze tekst van Rather, hebben in hun commentaar (dat langer is dan de tekst zelf en eveneens in het Latijn gesteld) dit argument 27 aldus geïnterpreteerd, dat Bruno de nepos zou zijn, die zelf zou zijn gewijd op dezelfde dag als zijn ordinator. Bruno's ordinator was dan aartsbisschop Robert van Trier, en Bruno zelf was de waardigste der primaten. Natuurlijk kon het jaartal niet kloppen, want Robert was al decenniën eerder tot aartsbisschop van Trier gewijd, maar misschien was alleen de datum bedoeld, 25 september. Overigens moesten de broeders Ballerini erkennen dat ze er dan ook niet uitkwamen, maar niettemin beschouwden ze Bruno als een neefje van Robert, en Robert als broer van koningin Mathilde, de moeder van Otto I en BrunoGa naar voetnoot(52). Met de beste wil van de wereld kan ik evenwel in Rathers tekst niet lezen dat Bruno de bedoelde nepos zou zijn. Rather spreekt in 26 over zijn ordinator en bedoelt daarmee Bruno, en gaat in 27 verder over hem en zijn neefje, illi, suo atque nepoti. Illi kan alleen op Bruno slaan, en de waardigste der primaten is niet Bruno maar diens nepos. Wie is dan de bedoelde neef? Aangezien de vakliteratuur hierover zwijgt, wil ik op eigen gezag de volgende suggestie doen. Aartsbisschop van Mainz was in 955, toen Rather zijn Conclusio deliberativa schreef, Willem, de onechte zoon van Otto I, geboren vòòr diens eerste huwelijk, dat in het najaar van 929 werd gesloten. In het laatste stukje van de Annales Augienses, dat | |||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||
kennelijk door hemzelf is geschreven, deelt deze Willem mee dat hij op 17 december 954 tot aartsbisschop van Mainz werd gekozen en op 24 december van dat jaar gewijdGa naar voetnoot(53). Hij was als zoon van Otto I inderdaad een neefje van Bruno, dat door zijn onwettige geboorte evenwel geen toegang had tot de kerkelijke wijdingen. De wijdingsdatum waarop Rather doelt, 25 september 953, hoeft grammaticaal volgens diens tekst niet uitdrukkelijk op de wijding tot aartsbisschop te slaan, ook al noemt Rather hem in 955 primaat, maar kan bij voorbeeld ook op de priesterwijding duiden. Met een behoorlijke dosis sarcasme noemt Rather deze bastaard de waardigste der primaten, die door een daad van barmhartigheid van zijn oom Bruno de priesterwijding ontving zodra Bruno zelf bevoegd was, hem de vereiste dispensatie te verlenen. Bij deze zelfde Willem, aartsbisschop van Mainz, vond Rather trouwens in 955 een toevlucht, toen hij uit Luik verdreven wasGa naar voetnoot(54). Bij deze interpretatie van Rathers Conclusio deliberativa speelt aartsbisschop Robert van Trier geen rol. In elk geval kan aan deze tekst geen argument worden ontleend dat Robert een oom van Bruno en een broer van koningin Mathilde zou zijn en dat dus ook diens neefje Ansfried jr. tot de koninklijke familie zou behoren. Toch is de affaire-Rather voor ons probleem niet helemaal waardeloos, want aartsbisschop Robert heeft daarin wel degelijk een rol gespeeld. Op 25 september 953 heeft hij samen met aartsbisschop Bruno en vijf bisschoppen, onder wie bisschop Balderik van Utrecht, de intronisatie van Rather te Luik bekrachtigd, maar het volgende jaar hoorde hij samen met bisschop Balderik van Utrecht tot de partijgangers van Reinier III en diens broer Rudolf, die Rather uit Luik wilden verdrijven ten gunste van hun neefje Balderik en daarin tenslotte ook slaagdenGa naar voetnoot(55). Blijkbaar was hij bij deze familiezaak der Reiniers betrokken, zoals we hem al eerder zagen optreden in de omgeving van Giselbert van LotharingenGa naar voetnoot(56), de oom van Reinier III en Rudolf. | |||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||
Nadat we aartsbisschop Robert en de Ansfrieds eerst uit het familieverband van de Balderiks hebben losgeweekt en vervolgens uit dat van koningin Mathilde, staan we nu voor de vraag hoe zij dan toch met de Reiniers verbonden konden zijn. Voor dit probleem heb is nog geen definitieve oplossing gevonden, maar wel wil ik aangeven in welke richting ik zoek. Daarbij maak ik gebruik van een mededeling van Alpert van Metz, die in zijn kort na 1020 geschreven kroniek vermeldt, dat bij de dood van bisschop Ansfried (jr.) in 1010 zijn dochter, de abdis van Thorn, en zijn bloedverwant (consanguineus) graaf Unruoch aanwezig warenGa naar voetnoot(57). Een graaf Unruch in Teisterbant, van wie we mogen veronderstellen dat hij dezelfde was als de bloedverwant van Ansfried, wordt in oorkonden van 999, 1000 en 1002 genoemdGa naar voetnoot(58). Over de aard van die verwantschap zijn allerlei gissingen gemaakt, onder andere door Baerten, die Unruch in Teisterbant voor een zoon van Everhard en Amalrada houdt en als zodanig een volle neef van Ansfried jr., wiens vader Lambert immers een broer van koningin Mathilde en Amalrada zou moeten zijnGa naar voetnoot(59). Maar zoals we hebben gezien, kan dat niet kloppen, tenminste niet wat Ansfried en Lambert betreft. Van de kant van Everhard en Amalrada is het evenmin juist: dit echtpaar had slechts twee zoons, Everhard en Diederik, welke laatste bisschop van Metz was (965-984)Ga naar voetnoot(60). Amalrada's echtgenoot Everhard was een zoon van Everhard Saxo uit het geslacht van de graven van Hamaland, welke laatste wel moet worden onderscheiden van zijn oudere naamgenoot Everhard, zoon van markgraaf Unruch van Friuli. Deze Everhard van Friuli was gehuwd met Gisla, dochter van Lodewijk de Vrome, en had zeven kinderen wier namen uit zijn testament bekend zijn. Andere kinderen van markgraaf Unruch van Friuli waren Adalhard, abt van St. Bertin, en | |||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||
Berengar, markgraaf van ToulouseGa naar voetnoot(61). In dat geslacht waren de namen Unruch en Berengar sindsdien gangbaar, en aangezien dit opvallende en tamelijk zeldzame namen zijn, mogen alle elders en later voorkomende hooggeplaatste personen die zo heetten, wel als nazaten van markgraaf Unruch van Friuli worden beschouwd. Zo ook Unruch in Teisterbant omstreeks 1000, en Berengar van de Lommegouw, die met een zuster van Giselbert van Lotharingen en Reinier II was gehuwdGa naar voetnoot(62). Zou men nu niet via deze Berengar van de Lommegouw (van 907 tot 938 vermeld), die bovendien een opvolger Robert had, die hoogstwaarschijnlijk zijn zoon was (de stamvader van de graven van Namen)Ga naar voetnoot(63), mogen zoeken naar verwantschap tussen Robert, aartsbisschop van Trier, en diens broers Ansfried sr. en Lambert aan de ene kant en de Reiniers aan de andere kant? Er kan dan naar die zijde slechts van aanverwantschap sprake zijn, via de echtgenote van Berengar van de Lommegouw. Tussen Ansfried jr. en een telg uit het geslacht der Unruchingen bestond echter bloedverwantschap. De naam Robert, zowel bij de vermoedelijke zoon van Berengar van de Lommegouw als bij de aartsbisschop van Trier, zou wellicht verklaard kunnen worden uit een gemeenschappelijke grootvader Robert, gehuwd met een dochter uit het geslacht der Unruchingen, die de vader van Berengar enerzijds en van één der ouders van Robert, Ansfried sr. en Lambert anderzijds zou kunnen zijnGa naar voetnoot(64). Rousseau, de uitgever van de oudste oorkonden van de graven van Namen, maakt melding van een graaf Robert of Rotbert van de Lommegouw in een onechte oorkonde van Karel de Dikke uit 887, waarvan de formele gegevens op een echt stuk zouden kunnen berusten. | |||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||
Zelf betrekt hij deze Robert niet in het familieverband van Berengar en diens zoon Robert. Minder voorzichtig dan Rousseau ben ik geneigd om de mogelijkheid van een samenhang niet bij voorbaat uit te sluiten. De bloedverwantschap tussen Ansfried jr. en Unruch in Teisterband zou via een dergelijk familieverband verklaarbaar zijn: ook deze Unruch zou kunnen afstammen van Robert van de Lommegouw en een Unruchingen-dame; misschien een dochter van Everhard van Friuli en Gisla? Geheel vrijblijvend en zuiver als hypothese geef ik mijn gedachtengang hierbij als stamboom weer, want bewijzen voor deze samenhang heb ik niet. Het is alleen een mogelijkheid om bij verder onderzoek te overwegen. Maar het moet zeker niet uitgesloten worden geacht dat Unruch in Teisterbant langs een veel langere omweg met Ansfried jr. verwant was, bij voorbeeld via markgraaf Berengar van Toulouse (één van de broers van Everhard), of eventueel via één van de zonen van Everhard en Gisla, hoewel het nageslacht van deze zoons, evenals dat van hun dochter Heilwig, vrij goed bekend isGa naar voetnoot(65). Aangezien de kanonieke huwelijkswetgeving op het punt van verboden graden van bloedverwantschap zeer ver ging, was men zich hiervan veel scherper bewust dan wij tegenwoordig normaal vinden. Een dergelijk ruim familieverband zou ook nieuw licht kunnen werpen op de carrière van Ansfried jr. tussen het tijdstip waarop hij als pas volwassen jonge man met Otto I naar Italië trok als diens zwaarddrager (961-962) en zijn activiteiten in de Nederlanden, waaronder de stichting van het klooster Thorn, toen hij al een (bijna?) volwassen dochter moet hebben gehadGa naar voetnoot(66). Eigenlijk pas vanaf 985 kunnen we hem goed volgen, want in dat jaar gaf hij het graafschap Hoei aan Otto III terug ten behoeve van de bisschopskerk van Luik, en ontving hij inkomsten en goederen in eigendom in Medemblik, Friesland en Neder-Maasland, die hij tot dan toe in leen had gehoudenGa naar voetnoot(67). Het vermoeden in gerechtvaardigd dat hij na 962 niet dadelijk naar het noorden is teruggekeerd, maar nog jaren in Italië is gebleven, waar leden van het geslacht der Unruchingen immers hoge posities bekleedden. Het voornaamste argument dat daartegen zou kunnen pleiten, namelijk dat hij zijn vader | |||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||
Lambert bijstond toen deze in een overigens ongenoemd jaar goederen overdroeg aan GemblouxGa naar voetnoot(68), is vervallen sinds in een recente studie aannemelijk is gemaakt dat deze abdij niet reeds omstreeks 940 is gesticht, zoals de kroniekschrijver Sigebert van Gembloux het voorstelt, maar pas tegen 983Ga naar voetnoot(69). Die goederenoverdracht zal dus wellicht ook pas in of kort voor dat jaar hebben plaatsgevonden. Bovendien is daarmee het probleem opgelost waarop we al eerder zijn gestotenGa naar voetnoot(70), dat Ansfried bij die overdracht tevens voogd van Gembloux was, hoewel hij daarvoor nauwelijks de leeftijd leek te hebben. Als de stichting van het klooster minstens veertig jaar later gedateerd moet worden dan op grond van Sigeberts verhaal altijd werd aangenomen, is de rol van Ansfried jr. als voogd meteen veel aannemelijkerGa naar voetnoot(71). Als we de resultaten van dit onderzoek betreffende de naam en de genealogie der Ansfrieds nu samenvatten, kunnen we concluderen dat zij niet tot het geslacht der Balderiks hebben behoord (Ansfried is niet dezelfde naam als Erenfried of Yrimfried) en evenmin tot dat van koningin Mathilde, maar dat zij misschien via het huwelijk van Berengar van de Lommegouw verzwagerd waren met de Reiniers en zelf op één of andere wijze thuishoorden in het verband der Unruchingen. Een aanzienlijke familie dus toch, al moet ze niet geplaatst worden waar ze tot nu toe steeds werd gezocht. | |||||||||||||
II. DirkAnders dan de naam Ansfried, die we maar zelden in de bronnen tegenkomen, is Dirk (Diederik of Theodericus) een veel voorkomende en wijd verbreide naam in de geschiedenis van de 9e-11e eeuw. In grote delen van het Karolingische rijk zijn er geslachten geweest die zich door het gebruik van deze naam hebben willen koesteren in de glans die nog altijd afstraalde van de koning der Ostrogothen, Theoderik de Grote († 526), die stamde uit het geslacht der Amalen en wiens nichtje Amalaberga was gehuwd met de laatste Thüringerkoning Herminafried, | |||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||
die door de Franken werd vermoord in 534Ga naar voetnoot(72). In deze geslachten waren namen met de bestanddelen Theod-, -eric, Amal- en Irmin- of Eren- gangbaar, zoals Theoderic, Amalrada, Irminfried en de verkleinde vorm ImmedGa naar voetnoot(73). Zo'n geslacht zijn we in het voorgaande betoog al tegengekomen: dat der Immedingen, waaruit koningin Mathilde stamde, de echtgenote van koning Hendrik I (de Vogelaar). Haar vader heette Diederik, één van diens broers Immed en één van haar zusters AmalradaGa naar voetnoot(74). Zij waren via een huwelijk de nazaten van de Saksenhertog Widukind, die door Karel de Grote was verslagen; maar hoe dat familieverband precies in elkaar zat, is niet bekend. De naam Diederik of Dirk bleef een ‘Leitname’ in dit geslacht; zo had Mathilde's zuster Amalrada uit haar huwelijk met Everhard van Hamaland een zoon Dirk, die bisschop werd van Metz (965-984)Ga naar voetnoot(75). Een ander lid van deze grote familie, Immed geheten en afkomstig uit het diocees Utrecht, huwde in de tweede helft van de 10e eeuw met Adela, dochter van Wichman van Hamaland, en had bij haar twee zonen: Dirk en Meinwerc, welke laatste bisschop werd van Paderborn (1009-1036). Volgens de Vita Meinwerci werd Dirk in 1014 op bevel van zijn moeder vermoord; maar deze misdaad wordt door moderne commentatoren in twijfel getrokkenGa naar voetnoot(76). Zijn bestaan zelf echter wordt niet aangevochten, ook al weten we verder niets over hem met zekerheid. Hoe riskant het ook ongetwijfeld is om op de naam Dirk een genealogische hypothese te bouwen, gezien het veelvuldig voorkomen ervan, toch meen ik dat deze laatstgenoemde Dirk, zoon van Immed en | |||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||
Adela, ten onrechte door de historici over het hoofd is gezien bij hun pogingen om de wording van één der landsheerlijke vorstendommen in de Nederlanden te reconstrueren. Met name doel ik hierbij op het ontstaan van het graafschap Gelre en de veel besproken vraag hoe de man die als stamvader van de Gelderse graven wordt beschouwd, Gerard Flamens, zich een positie in dit voor hem vreemde gebied heeft kunnen verwerven. Mijn hypothetische oplossing voor dit probleem ligt zozeer voor de hand, dat het eigenlijk verbazingwekkend is dat niemand (voorzover mij bekend) eerder op dit idee is gekomen. Het staat vast dat bedoelde Gerard, wiens herkomst in de Annales Rodenses als Vlaams wordt beschrevenGa naar voetnoot(77), een zoon Dirk hadGa naar voetnoot(78). Deze Dirk wordt algemeen gelijkgesteld met die Dirk die in 1076 graaf op de Veluwe wasGa naar voetnoot(79) en van wie de graven van Gelre moeten afstammen. Maar waarom zouden we dan alleen kijken naar diens afkomst in mannelijke lijn, naar Dirks vader Gerard, wiens Vlaamse voorgeslacht nog steeds onopgehelderd is, terwijl een carrière via goederenbezit en relaties van zijn moeder evenzeer het overwegen waard is? Welnu, naar mijn mening was Dirk van de Veluwe de kleinzoon van Dirk uit de Vita Meinwerci, welke laatste dan een (hypothetische) dochter moet hebben gehad die met Gerard Flamens was gehuwd. De volgende gegevens ondersteunen deze veronderstelling:
| |||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||
Adela en haar zoons Dirk en Meinwerc hadden dus goederen in Teisterbant, het gebied waar later Gerard Flamens graaf was, die zelf een zoon Dirk had. Met het aannemen van een huwelijk tussen een dochter van graaf Dirk (Adela's zoon) en Gerard Flamens zou de vraag beantwoord zijn hoe deze Gerard vaste voet kan hebben verkregen in de Betuwe en de Veluwezoom, zodat hij de stamvader van de graven van Gelre kon worden. Allerlei veel ingewikkelder hypothesen, bij voorbeeld via een huwelijk met een meisje uit het geslacht der Ezzonen, paltsgraven aan de RijnGa naar voetnoot(83) of via de zuster van Adela's tweede echtgenoot BalderikGa naar voetnoot(84), kunnen daarmee vervallen. Laat de hierboven toegelichte veronderstelling zich vrij makkelijk met oorkonden onderbouwen, moeilijker ligt het met de samenhangende reeks van hypothesen rondom de naam Dirk, die ik hierna wil behandelen. Weer ga ik uit van Dirk als ‘Leitname’ der Immedingen, maar nu toegespitst op de graven van West-Friesland, de voorgangers van de graven van Holland. Natuurlijk is het voorkomen van de naam Dirk in dat gravenhuis op zichzelf geen bewijs van Immedingische verwantschap, gezien het veelvuldig gebruik van die naam in allerlei geslachten. Ook komt de naam Dirk bij de Westfriese en later Hollandse graven niet samen voor met Amal- en Immed-namen, zoals in de familie van | |||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||
koningin Mathilde. Als er van verwantschap sprake is, dan dus vermoedelijk niet in de rechte mannelijke lijn maar via een vrouwelijke zijlinie. Toch zou in een dergelijke verwantschap de verklaring kunnen liggen van het opmerkelijke feit, dat reeds Dirk II van West-Friesland in de 10e eeuw huwde met een buitengewoon voorname vrouw, te weten Hildegard van Vlaanderen, een dochter van graaf Arnulf de Grote, die rechtstreeks van de Karolingen afstamdeGa naar voetnoot(85). Hun zoon Arnulf I van West-Friesland werd eveneens een goede partij geacht en trouwde dan ook met Liutgard van Luxemburg, een zuster van keizerin Kunigunde (echtgenote van keizer Hendrik II, welke laatste in 1024 kinderloos stierf)Ga naar voetnoot(86). Ook deze beide dames, Liutgard en Kunigunde, waren van Karolingischen bloedeGa naar voetnoot(87). Een dergelijke huwelijkskeuze bij graven die behalve een smalle kuststrook nauwelijks vaste grond onder de voeten hadden, is verbazingwekkend genoeg om naar een andere reden voor hun aanzien te zoeken. Als ze dan geen macht konden ontlenen aan rijk grondbezit, was het dan misschien hun afkomst uit een oud en voornaam geslacht, die hen voor zulke deftige dames tot aanvaardbare huwelijkspartners maakte? Verwantschap met de Immedingen, de nazaten van hertog Widukind, zou misschien de reden voor hun prestige kunnen zijn. Uit de hoofdtak van de Immedingen stamde koningin Mathilde, de echtgenote van koning Hendrik I (de Vogelaar). We kennen haar ouders uit haar Vita, overgeleverd in een oudere en een jongere versie, waarin onder meer wordt beschreven hoe zij, van vaderszijde nakomelinge van Widukind, werd opgevoed in de abdij Herford, waar haar vaders moeder Mathilde als weduwe abdis was. Haar vader was graaf Diederik, die vooral in het westen optrad, en haar moeder was de zeer edele Reinhilda, | |||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||
die van Friese en Deense afkomst wasGa naar voetnoot(88). In de kroniek van Thietmar van Merseburg wordt Mathilde eveneens aangeduid als dochter van Diederik en ReinhildaGa naar voetnoot(89), en verder zijn we Thieterich en Reginhilt al tegengekomen in een namenlijst uit het Verbroederingsboek van St. Gallen, waarin koning Hendrik I en Otto I met hun verwanten staan opgetekendGa naar voetnoot(90). Maar hoe de lijn terug naar Widukind precies liep, weten we nietGa naar voetnoot(91), en evenmin wie de ouders van Reinhilda waren. Er is wel verondersteld dat zij een Friese moeder en een Deense vader heeft gehad, of andersom een Deense moeder en een Friese vaderGa naar voetnoot(92). Jaekel heeft betoogd dat Reinhilda via haar moeder verwant was met de Friese graaf en prefect Reginbert, die in de eerste helft van de 10e eeuw goederen in Friesland aan de abdij Fulda schonkGa naar voetnoot(93). In beider naam komt immers het bestanddeel Regin- voor, dat deze verwantschap zou bevestigen. Haar vader was volgens hem die Noorman van wie de Annalen van Fulda berichten, dat hij allang onder de Friezen leefde en | |||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||
zich tot het Christendom bekeerd had, en dat hij de leiding had van een verdedigingsexpeditie tegen een Noormannen-inval in het jaar 873Ga naar voetnoot(94). Mij bevredigt een dergelijke toch tamelijk obscure afkomst echter niet voor een vrouw die aan de zijde van de Widukind-nazaat Diederik werd aangeduid als nobilissima, zeer edel. Namen met Regin- waren helaas net zo talrijk als Dirk-namen en wezen evenals deze op de behoefte van talloze geslachten om zich te tooien met de stralenkrans van een heldensage; in dit geval het Nibelungenlied met zijn held Reginhere of Reinier. Eén van de broers van Diederik zelf heette Reginbern, zoals Widukind van Korvey in zijn Saksenkroniek vermeldtGa naar voetnoot(95). Maar ook in het Deense koningshuis waren Regin-namen gangbaar, dikwijls samen met namen als Siegried en GodfriedGa naar voetnoot(96). Daarom zou men ook kunnen vermoeden dat Reinhilda of Reginhild aan dat geslacht is ontsproten, bij voorbeeld als dochter van de Noormannen-koning Godfried, die in ruil voor zijn bekering tot het Christendom van keizer Karel de Dikke het hertogdom Friesland verkreeg, zoals Regino van Prüm onder het jaar 882 meedeeltGa naar voetnoot(97). Deze Godfried huwde vervolgens met Gisla, dochter van Lotharius II en Waldrada, zoals uit datzelfde hoofdstuk van Regino blijkt. Als deze hypothese juist is, zou Reinhilda dus de dochter zijn van een Deense hertog van Friesland, zonder toespeling op haar moeders afkomst. Dat laatste, het doodzwijgen van de afkomst van een vrouw uit het Karolingische huis, zou op zichzelf verwonderlijk zijn, ware het niet dat het hier een telg betrof uit een destijds zeer omstreden verbintenis. Een groot deel van zijn kroniek wijdde Regino aan de onrust die Lotharius II veroorzaakte door zijn wettige echtgenote Theutberga, bij wie hij geen kinderen had, te verstoten ten gunste van zijn geliefde Waldrada, die hem wel kinderen had gebaard: Hugo, Bertha en Gisla. Om maar met kerkelijke sanctie van Theutberga af te komen, liet hij een grootscheepse lastercampagne tegen haar op touw zetten, waaraan een deel van de bisschoppen bereid was, geloof te schenken. Maar de paus besliste anders, en uiteindelijk kreeg Lotharius zijn kerkelijke sanctie niet: zijn | |||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||
kinderen bleven dus onwettigGa naar voetnoot(98). Gisla werd ten huwelijk gegeven aan de pas bekeerde Noormannen-aanvoerder Godfried, die vermoedelijk niet zo precies van de verhoudingen op de hoogte was en op deze manier een aandeel in het rijksbestuur hoopte te verkrijgen. Dat hij wel oren had naar een voorstel van Gisla's broer Hugo om samen Lotharingen te veroveren en onder elkaar te verdelen, vertelt Regino van Prüm ons onder het jaar 885, en ook dat dit complot werd verijdeld door de keizer in samenwerking met hertog Hendrik van Francië. Zij van hun kant beraamden een tegenzet, waardoor nog in datzelfde jaar Godfried werd vermoord door Everhard Saxo en Hugo met uitgestoken ogen in een klooster werd gestoptGa naar voetnoot(99). We zullen op deze moord nog terugkomen, omdat graaf Gerulf hierbij een rol speelde, de vader van graaf Dirk I van West-Friesland. Deze zaak kan ons misschien een vingerwijzing verschaffen naar een mogelijk familieverband. Maar voordat we ons in extenso met de moord op deze Godfried de Deen zullen bezighouden, wil ik nog even terugkeren tot ons uitgangspunt: de afkomst van Reinhilda, de moeder van koningin Mathilde. Een bezwaar dat ingebracht zou kunnen worden tegen mijn hypothese dat zij een dochter zou zijn geweest van Godfried en Gisla, is het korte tijdsverloop tussen het moment waarop haar ouders huwden: in of kort na 882, en het tijdstip waarop Mathilde's oudste zoon Otto werd geboren: 23 november 912Ga naar voetnoot(100). Als Godfried en Gisla een dochter hadden (waarover Regino zwijgt), kan deze op z'n vroegst tegen het einde van 883 zijn geboren, dus nog geen dertig jaar eerder dan de geboorte van hem die volgens mijn hypothese haar kleinzoon was, Otto de Grote. We hebben dan te maken met een heel snelle opeenvolging van generaties: Reinhilda 15 jaar oud toen haar dochter Mathilde werd geboren, en Mathilde 14 jaar oud bij de geboorte van Otto, of daaromtrent. Maar biologisch gesproken is er tegen een dergelijke gang van zaken geen enkel bezwaar, terwijl het verder maatschappelijk gezien destijds een normale zaak was dat dochters ten huwelijk werden gegeven op een leeftijd waarop ze amper geslachtsrijp waren. De levensbeschrij- | |||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||
ving van koningin Mathilde geeft zelf trouwens een beeld van haar jeugdjaren en huwelijk waaruit zoiets valt af te leiden: terwijl ze nog als meisje, puella zegt de Vita, bij haar grootmoeder in de abdij Herford werd opgevoed, bracht Hendrik (de Vogelaar) incognito een bezoek aan die kerk om haar uit de verte te kunnen gadeslaan en te zien of ze een geschikte bruid voor hem zou zijn. Daarbij raakte hij zo van haar gecharmeerd, dat hij zijn gevolg om zich heen verzamelde, aldus zijn opwachting bij haar grootmoeder maakte om haar hand te vragen, en na verkregen jawoord prompt de volgende morgen met haar op reis ging om te trouwenGa naar voetnoot(101). Dat moet geweest zijn in 909, drie jaar voordat zijn vader stierf en hun eerste kind werd geborenGa naar voetnoot(102). Wenden we ons nu opnieuw naar de moord op Godfried de Deen, hertog van Friesland en echtgenoot van Lotharius II 's dochter Gisla. Er zijn van die geschiedenis twee versies bekend, een heel korte in de Annalen van Sint Vaast en de veel uitvoeriger beschrijving bij Regino van Prüm. Merkwaardig genoeg heeft de versie van Sint Vaast bij moderne historici aandacht gekregen, terwijl die van Regino, naar mijn mening ten onrechte, is verwaarloosdGa naar voetnoot(103). De tekst in de Annalen van Sint Vaast onder het jaar 885 luidt in vertaling: ‘In die dagen werd Godfried de Deen, omdat hij zich opmaakte om zijn woord te breken, met een list van zijn leenman Gerulf, door hertog Hendrik gedood. Hugo, de zoon van koning Lotharius, werd op bevel van de keizer en op aanraden van genoemde hertog blind gemaakt’Ga naar voetnoot(104). Men kan erover twisten of het tussenzinnetje ‘met een list van zijn leenman Gerulf’ hoort bij het daaropvolgende zinsdeel over de moord of bij het eraan voorafgaande motief van de woordbreuk. Grammaticaal zijn beide interpretaties, ook van de Latijnse tekst, mogelijk, maar een moderne uitgever en vertaler vat het zo op, dat Godfried met een list van zijn leenman Gerulf is vermoordGa naar voetnoot(105). | |||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||
Toch dringt zich bij lezing van Regino's tekst de tegenovergestelde verklaring op: niet de moord vond plaats door een list van Gerulf, maar bij de voorgenomen trouwbreuk tegenover de keizer speelde deze leenman een rol. Want Godfried zond twee afgezanten, de Friese graven Gerulf en Gardulf, naar het keizerlijke hof om te vragen, hem enige wijndomeinen af te staan, aangezien hij op zijn Friese landerijen door het koude klimaat geen wijndruiven kon kweken. Zijn bijgedachte bij dit verzoek was, dat hij bij inwilliging ervan in het hart van het Rijk kwam te zitten maar bij afwijzing ervan een voorwendsel had om in opstand te komen. De keizer vermoedde echter zoiets en hield de gezanten met een vage toezegging aan het lijntje, terwijl intussen door hertog Hendrik van Francië de moord werd beraamdGa naar voetnoot(106). Als uitvoerder wist deze hertog de Betuwse graaf Everhard Saxo te winnen, die wraakgevoelens koesterde omdat hij in 881 door de Noormannen gevangen was genomen en pas tegen een hoog losgeld van zijn moeder Evesa vrijgelatenGa naar voetnoot(107). Everhard Saxo werd dus de moordenaar van Godfried de Deen, niet Gerulf, aan wie deze daad ten onrechte door moderne historici in de schoenen is geschoven. Maar deze gebeurtenis had een vervolg, want in 898 werd Everhard Saxo zelf tijdens een jachtpartij vermoord door een list van de Fries Waldger, de zoon van GerulfGa naar voetnoot(108). Het is opnieuw Regino van Prüm die ons dit meedeelt, en hoewel deze geen verband legt tussen de beide moorden van 885 en 898, vraag ik me af, of hier geen sprake kan zijn van een wraakoefening. En als dat zo is, zou dan alleen vazallentrouw van Waldgers vader jegens de vermoorde Godfried het motief zijn geweest, of heeft ook verwantschap een rol gespeeld? Ik kan dit helaas niet bewijzen maar alleen toelichten met een hypothetische stamboom, waarin Gerulfs zonen Waldger en Dirk via hun (onbekende) moeder de neven zijn van Diederik die gehuwd was met Reinhilda, van wie ik dan weer vermoed dat ze een dochter was van de vermoorde Godfried. Opmerkelijk wordt in dat verband het reeds meermalen ter sprake gekomen huwelijk van Amalrada, dochter van Diederik en Reinhilda, met Everhard, zoon van Everhard SaxoGa naar voetnoot(109). Als mijn hypothesen juist zijn, zou dit niet slechts een verbintenis tussen twee hooggeplaatste families zijn geweest, maar tevens de verzoening van een slepende familievete hebben betekend. | |||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||
Ten slotte wil ik mijn vermoedens nog met één vermeerderen, hetgeen ook als hypothese in de stamboom is ingetekend, en wel een generatie tussen Dirk I en Dirk II van West-Friesland. Niet alleen zou op die manier het verdwijnen van de naam Gerulf ten gunste van de ‘Leitname’ Dirk in het Westfriese, later Hollandse, gravenhuis verklaarbaar zijn, maar ook zou hiermee een oplossing zijn gevonden voor het toch wel abnormaal grote generatieverschil tussen Dirk I en II. Want Dirk I wordt genoemd in oorkonden uit de jaren 916-928, terwijl Dirk II pas van 972 tot 988 met zekerheid optreedtGa naar voetnoot(110). Daartussenin liggen oorkonden zonder jaartal, op z'n vroegst daterend uit de jaren 951-963, die aan Dirk II worden toegerekendGa naar voetnoot(111), en voorts een aantal gegevens van omstreeks 936 tot 949, die volgens Koch, de uitgever van het Oorkondenboek van Holland en Zeeland, zowel op Dirk I als op Dirk II kunnen slaanGa naar voetnoot(112). Volgens mij hebben ze betrekking op de man uit de tussengeneratie, die ik om spraakverwarring te vermijden, Dirk I bis noem. Naar mijn mening was hij niet de oudste zoon van zijn vader, maar volgde hij deze in de grafelijke waardigheid op door de ontijdige dood van zijn oudere broer Gerulf. Deze laatste meen ik te herkennen in een aantekening uit het Necrologium van de abdij Essen op VI Idus Martii: Gerolf iuuenis occisus est, ofwel ‘de jonge Gerulf is gedood’Ga naar voetnoot(113). Iuvenis betekende toen zowel een jongeman als iemand die niet gehuwd was en nog bezig met de voorbereiding van zijn carrièreGa naar voetnoot(114). Voorts vinden we in een oorkonde van 928 onder de | |||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||
getuigen een Gerolfus, geen graaf, enige plaatsen achter de graven Vualtgerus en Thiedricus (Waldger en Dirk I)Ga naar voetnoot(115). En tenslotte is er de mededeling in het goederenregister van Sint Maarten te Utrecht over de zgn. vroonvisserij in de Oude Rijn voorbij Leiden, ‘die Gerulf in handen heeft’Ga naar voetnoot(116). Aan dit goederenregister is een artikel gewijd door D.P. Blok, waarin hij aannemelijk heeft gemaakt dat het omstreeks 948 in een eerste versie moet zijn samengesteld, nadat de gegevens ervoor op last van bisschop Balderik van Utrecht tussen 918 en 948 bij stukjes en beetjes waren verzameld. Zij vormden samen een verlanglijst van tijdens de Noormannen-invallen verloren gegane Stichtse bezittingen, die men door een koninklijke oorkonde wilde herkrijgen. Temidden van deze verlangens behoorde de notitie over de visserij die Gerulf in handen had, volgens Blok, mede op stilistische gronden, tot de oudste aantekeningen van de lijstGa naar voetnoot(117). Uit de tegenwoordige tijd waarin de notitie is gesteld - ‘de visserij die Gerulf in handen heeft’ - volgt dus niet dat deze Gerulf in 948 nog leefde maar alleen dat er na 918 een Gerulf is geweest die deze visserij in bezit had. Naar mijn mening was dit niet, zoals gewoonlijk aangenomen wordt, Gerulf de Oude, de vader van Waldger en Dirk I, maar Gerulf de Jonge, die echter reeds dood moet zijn geweest omstreeks 936-941, toen Dirk (I bis), die ik voor zijn jongere broer houd, als graaf in een getuigenlijst optradGa naar voetnoot(118). De hypothese van een generatie tussen Dirk I en Dirk II is reeds geopperd door C. Hoek in een artikel over de heren van VoorneGa naar voetnoot(119). Volgens hem bestond deze generatie evenwel slechts uit één persoon, Gerulf, die de zoon zou zijn geweest van Dirk I en de vader van Dirk II maar zelf geen graaf is geworden. De gegevens over graaf Dirk uit de jaren omstreeks 936 tot 949 slaan volgens Hoek op de dan bejaarde Dirk I, die zijn zoon Gerulf zou hebben overleefd en door zijn kleinzoon | |||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||
Dirk II zou zijn opgevolgd. De oorkonde van 928 en de vermelding van Gerolf iuuenis in het Necrologium van Essen worden door Hoek niet genoemd maar de ‘visserij die Gerulf in handen heeft’ in het Utrechtse goederenregister wel. Uit het gegeven dat dit goederenregister in eerste versie in 948 moet zijn samengesteld, leidt hij impliciet af dat Gerulf toen nog leefde. Wel erkent hij dat hij met zijn hypothese in strijd komt met de mededeling in het Gravenregister van Egmond van omstreeks 1125, dat graaf Dirk II, die de stenen kloosterkerk te Egmond stichtte en er in plaats van kloosterzusters monniken vestigde, de zoon was van graaf Dirk I, die de houten kerk aldaar had laten bouwenGa naar voetnoot(120). Deze tegenspraak ontstaat niet wanneer mijn hypothese juist is, want dan is graaf Dirk II van de stenen kerk te Egmond in elk geval de zoon van een graaf Dirk en niet van een Gerulf. De aanduiding Gerolf iuuenis in het Essense Dodenboek wijst erop, dat het hier om een ongehuwde man gaat, die dus niet de vader van een latere graaf kan zijn geweest. Het enige wat niet klopt, is de telling van de opeenvolgende graven Dirk in de Egmondse bronnen (die niet ouder zijn dan de 12e eeuw) en in navolging daarvan in de 14e-eeuwse Chronographia van Johannes de BekeGa naar voetnoot(121). Maar daarin zijn meer getallen onjuist, zoals de mededeling dat in 863 door koning Karel de Kale de kerk van Egmond werd geschonken aan graaf Dirk, de broer van WaldgerGa naar voetnoot(122), en dat Dirk II, die in 988 stierf, samen met zijn vader gedurende 125 jaar het graafschap Holland had bestuurdGa naar voetnoot(123). Inderdaad liggen er 125 jaren tussen 863 en 988, maar deze berekening berust op een verkeerde datering van de Egmondse schenkingsoorkonde: deze werd niet door Karel de Kale maar door Karel de Eenvoudige verleend, en niet in 863 maar in 922Ga naar voetnoot(124). Maar ook met deze correctie blijft het een zeer lange regeringsperiode voor slechts twee graven, zodat het bestaan van een generatie tussen Dirk I en II aannemelijk is. Bovendien zou door het bestaan van deze generatie van twee broers: Gerulf en Dirk, verklaard kunnen worden hoe de naam Gerulf uit het Hollandse gravenhuis is verdwenen ten gunste van de | |||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||
naam Dirk. Gerulf de Jonge heette dan naar zijn grootvader van vaderszijde Gerulf, terwijl Dirk I bis was genoemd naar zijn vader Dirk I, die zelf als jongere zoon (Waldger was de oudste) de naam gedragen kan hebben van zijn grootvader van moederszijde. Voor deze grootvader postuleer ik daarom de naam Dirk, de ‘Leitname’ der Immedingen, die ook terugkomt bij de man die ik voor zijn oudste kleinzoon in de mannelijke lijn aanzie: Diederik, de echtgenoot van Reinhilda. Dirk II van West-Friesland heeette dan weer als enige zoon naar zijn grootvader van vaderszijde, Dirk I, en zo zette de naam Dirk zich in dat gravenhuis voort na Arnulf, de kleinzoon in vrouwelijke lijn van graaf Arnulf van Vlaanderen. Dat hier de moeders vader bij de naamgeving de voorkeur genoot boven de vaders vader, is te verklaren uit het grote gezag dat de Vlaamse graaf, mede op grond van zijn Karolingische afstamming, genoot. Door Hildegard van Vlaanderen te huwen, bewees Dirk II dat hij meetelde onder de groten der aarde, maar van Karolingische afkomst was hijzelf niet. Uit welk geslacht hij wel stamde, heb ik niet met harde gegevens kunnen bewijzen, maar ik hoop te hebben aangetoond dat het de moeite van het overwegen waard is om hem in vrouwelijke lijn, via zijn overgrootmoeder (de vrouw van Gerulf de Oude) onder de Immedingen te rekenen, de nazaten van de Saksische hertog Widukind.
Brigittenstraat 20 NL-3512 KM Utrecht. Johanna Maria van Winter |
|