| |
| |
| |
Het raadsel van de Oude Kwens
De merkwaardige naam van de Oude Kwens heeft tot nu toe niet de aandacht van de naamkundigen getrokken. Bij gebrek aan oude vormen zullen de oorsprong en de betekenis wel moeilijk met zekerheid te achterhalen zijn. Toch lijkt het me van belang enkele mogelijkheden te vermelden, in de hoop dat anderen meer houvast kunnen geven.
De Oude Kwens is een kleine waterloop in de provincie Groningen en wel tussen het tegenwoordige Eemskanaal en het Damsterdiep, ten noordoosten van de stad Groningen. Deze beide kanalen zijn vrij jong, vergeleken met de Oude Kwens. Misschien verklaart dit waarom dit water oud wordt genoemd. Het bijgaande kaartje berust op gegevens ontleend aan kaart II van Kooper: het lozingsgebied der drie Delfzijlen en de kaart van Siemens voor dit gebied. Verder verwijs ik naar de kaartjes van Miedema, De Cock 1967, 163 en Poelman, vooral diens losse bijlage.
Dat de Oude Kwens de zuidwestelijke begrenzing vormt van de Boltjerpolder, zegt niet zoveel, want dit waterschap is pas in 1818 opgericht (Miedema, 76). Het riviertje scheidt ook de gemeenten Ten Boer en Slochteren. Maar van meer belang lijkt dat het ook de
| |
| |
scheiding was tussen twee oudere gebieden: het Heidenschap dat zich naar het zuidwesten, en het Bouwenschap dat zich naar het noordoosten uitstrekt. Poelman (132) heeft onlangs op de mogelijkheid gewezen dat deze -schap-namen oorspronkelijk -cope-namen waren en dat zij op verwantschap met de Hollandse cope-ontginningen wijzen.
Ook is van belang dat men de Oude Kwens wel tot de watertjes mag rekenen waaruit de rivier de Fivel ontstond (De Cock 1976, 595). Bij een onderzoek ter plaatse heeft men aan de Oude Kwens enkele terpjes gevonden (Blaupot ten Cate, 27). Halbertsma geeft hier een overslibde nederzetting uit de Romeinse tijd bij Groot Waschhuis. In oude bronnen vindt men echter geen gegevens over een Oude of Nieuwe Kwens. Ter Laan (465) vermeldt in zijn woordenboek Kwins als de tegenwoordige groningse uitspraak van de naam.
Volgens Kooper (38 en 57) was de Oude Kwens een deel van een langere waterloop, die in het zuidoosten de Kleisloot heet en in het noordwesten werd voortgezet door de Waterloozing. Ook Siemens, de maker van de ‘Historische atlas van de provincie Groningen’, zag in de Oude Kwens een oude afwatering. Hij schreef mij dat hij daarbij dacht aan de periode vóór 900, toen Walfridus in Bedum en omgeving wegen liet aanleggen en waterlopen deed dempen.
Graag vermeld ik deze opvattingen, omdat ik zelf niet deskundig ben op dit gebied. Ik moet me nu beperken tot het bespreken van een aantal mogelijkheden om de naam te verklaren.
| |
1. Kwijning, kwijner?
We kunnen denken aan een woord *kwink-, behorende bij het oudfriese werkwoord quinka, oudengels (â-)cwincan, ‘kwijnen’, met als causatief: oudeng. (â-)cwencan, eng. to quench, ‘doen kwijnen’. Bij palatalisering van de laatste -k konden we een vorm *kwintsj- krijgen die tot Kwins werd vereenvoudigd, de vorm van de plaatselijke uitspraak. Iets dergelijks vinden we in de groningse plaatsnaam Winsum uit Winkhem (Gysseling 1960 en 1969, 48). De betekenis zou kunnen samenhangen met de bescheiden en kwijnende indruk die het watertje maakte en misschien ook met zijn afnemende betekenis: ‘kwijning, kwijner’?
| |
| |
| |
2. Kwelling, kwelwater?
Voor een tweede verklaring kunnen we eveneens denken aan de oudfriese palatalisering van een velare consonant. De groningse plaatsnamen Leens en Harsens gaan terug op de meerlettergrepige vormen Lidenge en Hersingi, waarin de g werd gepalataliseerd tot een z die aan het einde van het woord tot -s verscherpt werd, evenals in Grins uit *Grênenze, de oudfriese naam van de stad Groningen (Gysseling 1960; 1962, 15; 1969, 46).
Zo mogen we ook een vorm als *kwellingi veronderstellen, ontstaan uit *kwellingja, die via *kwellenze, *kwellens en *kwelns de vorm Kwens opleverde. Deze naam zou dan een collectief-afleiding zijn van een oude vorm van het werkwoord kwellen in de betekenis van ‘zwellen’ of ‘opwellen’ en formeel samenhangen met het duitse quellen en waarschijnlijk eveneens met ons wellen en kwelder (W.N.T., kwellen, II en III en J. de Vries, kwellen).
In dit geval zou Kwens ‘kwelwater’ kunnen betekenen. Voor de assimilatie van de l kan men de oudfriese naam Sedlingi van 855 vergelijken, nu Sens, uitgesproken Sins in Sinzermar ‘Sensmeer’, een water-, polder- en parochienaam en in Sinzerhuzen ‘Senserhuizen’, een gehucht aan de Hemdijk ten zuiden van Bolsward (Gysseling 1960, Senserhuizen, en 1969, 46). In Sedlingi zal de d aan de l geassimileerd zijn. Zo konden *Sellinge en *Sellens ontstaan, waarna de laatste vorm via *Selns tot Sens vereenvoudigd is. In de tegenwoordige uitspraak van Sins en Kwins blijkt de e voor n tot i vernauwd te zijn.
| |
3. Kwaad, vuil water?
Ook zou Kwens kunnen teruggaan op een collectief op -ingja, afgeleid van een bijvoeglijk naamwoord, evenals bij voorbeeld het onder 2 hiervóór genoemde Groningen, fries Grins, waarin grôni, oudfries grêne, ‘groen’ schuilt. Zo kan *kwedingi met assimilatie van de intervocalische d en met verkorting van de stamvocaal afgeleid zijn van *kwêda-, uit of naast oudfries quâd, adj. ‘kwaad, vuil’ en subst. ‘vuil, mest’. Dan kan de waternaam ‘het vuile water’ betekenen.
| |
4. Gemeenschap van Kwedila?
Een andere mogelijkheid is een collectief op -ingja, afgeleid van een persoonsnaam als *Kwidila of *Kwedila, -lo, die men ook wel heeft
| |
| |
aangenomen in de naam van de duitse stad Quedlinburg (Fischer, 121). Deze persoonsnaam is een vleivorm van een naam die is gevormd bij het werkwoord dat wij in het Oudfries (en Oudsaksisch) kennen als quetha ‘spreken’, waarvan ons kwelen ook is afgeleid (J. de Vries, kwelen).
Zoals Sens - zie hiervóór onder 2-uit Sedlingi de gemeenschap van Sidula, -lo aanduidde, kon Kwens teruggaan op *Kwedlingi, -ingja, voor de gemeenschap van een Kwedila of Kwidila, -lo en de zijnen. Dit zou dan kunnen slaan op de gevonden (overslibde) nederzetting uit de Romeinse tijd, waarna de naam is overgedragen op het watertje waar deze aan lag. In dit verband is het opmerkelijk dat dit riviertje alleen over een vrij korte afstand deze naam draagt.
| |
5. Draaikolken, meanders?
Tenslotte wil ik-na enige aarzeling-de mogelijkheid niet uitsluiten dat Kwens, Kwins hetzelfde woord is als het friese toponiem de Kwearns, waarin de -r niet meer wordt uitgesproken, in 1543: de quaer(n)s (Boven-Boorngebied, 157). Van der Molen (84-87, met kaartje) vermeldt quirlsdam of quirnsdam (1625), queernsdam, queernswech (1665), drie maal Queerns, en Queernsdijck (1682). Het gaat hier blijkbaar om land langs de meanders in oude loop van de Boorne ten oosten van Oldeboorn en Warniahuizen. Brouwer heeft hier aan duits quer ‘dwars’ gedacht en Spahr van der Hoek aan gronings kweer(s) ‘akelig zoet’ (Boven-Boorngebied, 157).
Misschien hebben we in dit toponiem het meervoud van het oude woord kweern voor een (hand)molen, oudfries en oudsaksisch quern, mogelijk hier overdrachtelijk gebruikt om het ‘malen’ van de meanders aan te geven? Zo vindt men ook Kweerns voor zandbanken in de Noordzee bij Walcheren, Querens in 1592. Hierbij kan men denken aan de vorm of hardheid van molenstenen, maar ook aan draaikolken, ronddraaiende zeestromingen (Schönfeld 1954, 44 en 1955, 255-257).
* * *
Samenvattend vind ik het moeilijk zonder meer gegevens te beslissen over etymologie, betekenis en ouderdom van de naam. Daarom zet ik de genoemde mogelijkheden nog eens op een rijtje, in de hoop
| |
| |
dat anderen: historici, bodemkundigen of naamkundigen aanwijzingen kunnen geven en houvast vinden om dit ‘kwellend’ raadsel op te lossen.
1. | Uit *kwinke, ‘kwijning, kwijner’? |
2. | Uit *kwellingja, ‘kwelling, kwelwater’? |
3. | Uit *kwêdingja, ‘kwaad, vuil water’? |
4. | Uit *Kwi- of *Kwedilingja, ‘de gemeenschap van een Kwi-, Kwedila of -lo’, oorspronkelijk voor de (overslibde) nederzetting aan de Oude Kwens? |
5. | Uit kwee(r)ns, ‘molens, draaikolken, meanders’? |
Instituut voor Oudgermaanse, Friese en Skandinavische taal- en letterkunde aan de Rijksuniversiteit te Utrecht, Lucasbolwerk 11.
Maart 1977.
H.T.J. Miedema
| |
Bibliografie
Blaupot ten Cate, D.H.S., Bijdrage tot de kennis van de bodembewegingen in de Provincie Groningen. Bijdragen tot de kennis van de Provincie en omgelegen streken. Nieuwe Reeks, eerste stuk. Groningen 1923. |
Boven-Boorngebied. Rapport betreffende het onderzoek van het Lânskipgenetysk Wurkforbân van de Fryske Akademy. Drachten 1961. |
De Cock, J.K., Ontginningsgeschiedenis van de gemeente Slochteren. Groningse Volksalmanak 1967, 162-18[5]. |
De Cock, J.K., De waterstaat. De middeleeuwen, in: Historie van Groningen, Stad en Land, Groningen 1976, 593-612. |
De Vries, J., Nederlands etymologisch woordenboek. Leiden 1971. |
De Vries, W., Groninger plaatsnamen. Groningen 1946. |
Fischer, R., Eichler, E., Naumann, H., Walther, H., Namen deutscher Städte. Berlin 1963. |
Gysseling, M., Toponymisch woordenboek van België, Nederland, Luxemburg, Noord-Frankrijk en West-Duitsland (vóór 1226), z.pl., 1960. |
Gysseling, M., Het oudste Fries, It Beaken 24, 1962, 1-26. |
Gysseling, M., De oudste Friese toponymie, Philologia Frisica anno 1969, Groningen 1970, 41-51. |
Halbertsma, H., Terpen tussen Vlie en Eems, I. Atlas, II. Tekst, Groningen 1963. |
Kooper, J., Het waterstaatsverleden van de provincie Groningen, Groningen-Batavia 1939. |
Miedema, H.T.J., De naam van de Boltjerpolder bij Ten Boer, Groningse Volksalmanak 1965-1966, 72-79. |
| |
| |
Poelman, J.N.B., Enkele beschouwingen over het verkavelingspatroon van Innersdijk en omgeving in de provincie Groningen, Driemaandelijkse bladen 28, 1976, 115-136. |
Schönfeld, M., Toponymische sprokkelingen, Mededelingen Vereniging voor Naamkunde 30, 1954, 29-44. |
Schönfeld, M., Nederlandse waternamen, Amsterdam 1955. |
Siemens, B.W., Historische atlas van de provincie Groningen, Groningen 1962. |
Ter Laan, K., Nieuw Groninger woordenboek2, Groningen-Djakarta 1952. |
Van der Molen, S.J., Opsterland, Drachten 1958. |
W.N.T. = Woordenboek der Nederlandsche Taal. |
|
|