Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 27
(2004)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 87]
| |
Tantes met hart en ziel
| |
[pagina 88]
| |
Foto Johanna W.A. Naber, circa 1909
collectie Maria Grever | |
[pagina 89]
| |
werk over vrouwen, zij schreef op basis van oorspronkelijke bronnen bijvoorbeeld ook een geschiedenis van Nederland tijdens de inlijving bij Frankrijk (eveneens bekroond door Teyler's Tweede Genootschap); later legde zij zich toe op een in vijf delen gepubliceerde brievenuitgave van de laatste stadhouderlijke familie.Ga naar eindnoot7 In haar biografieën van Nederlandse vorstinnen, schrijfsters en wegbereidsters creëerde ze een gemeenschappelijk nationaal verleden van vrouwen met als doel hun liefde voor het vaderland aan te wakkeren. In die zin stonden haar studies in de traditie van de liberale en nationale geschiedschrijving van de Leidse historicus Robert Fruin; ze vormden er als het ware een feministische uitwerking van. Van haar moeder mocht ze op den duur ook deelnemen aan de vrouwenbeweging. Al gauw werd ze voor vele functies gevraagd, niet alleen omdat ze veel werk kon verzetten, maar ook omdat zij een vurig orangiste was en goede contacten onderhield met de conservatieve elite. Via Naber hoopten de kiesrechtstrijdsters ook ter rechterzijde van het politieke spectrum medestanders te mobiliseren. Ze zette zich onder meer in voor de Nationale Vrouwenraad van Nederland, de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht en de Wereldbond voor Vrouwenkiesrecht. Aan de succesvolle bijeenkomst van de Wereldbond in 1908 in het Amsterdamse Concertgebouw had ze een belangrijke aandeel. Naber had haar biografie van Wolff en Deken net afgerond, toen zij betrokken raakte bij de organisatie van het volgende grote feministisch evenement: de Tentoonstelling ‘De Vrouw 1813-1913’. Mogelijk is deze historisch georiënteerde vrouwententoonstelling van invloed geweest op het besluit van Meulenhoffom haar biografie in een geïllustreerde editie opnieuw uit te brengen.
Voor haar biografie van Wolff en Deken steunde Naber onder meer op de brievenuitgave van Wolff en Deken van Johannes Dyserinck en het proefschrift van Hermine Moquette over de buitenlandse invloeden op hun werk.Ga naar eindnoot8 Om zich te oriënteren had ze bovendien een pelgrimstocht naar de pastorie in de Beemster en naar Lommerlust bij Beverwijk gemaakt - lieux de mémoire die in haarscherpe foto's de geïllustreerde heruitgave verrijken. Ook bezocht ze de uitvoering van Sara Burgerhart die in de bewerking van Johanna Pabst vanaf februari 1911 in de Amsterdamse schouwburg liep. Uiteindelijk leverde ze op 1 april 1911 haar manuscript in - zoals gebruikelijk anoniem - onder het motto ‘Een ieder meent zijn uil een valk te zijn’. De jury meende dat de ‘schrijver’ nauwkeurig was in de behandeling van de bronnen, dat over de verhouding tussen Betje en dominee Wolff en later met Aagje Deken ‘met kennis van zaken en oordeel (is) gehandeld’, dat ‘zijn houding’ tegenover de toenmalige staatkundige en kerkelijke woelingen onpartijdig was en ‘zijn kritiek verstandig en gematigd’.Ga naar eindnoot9 Naber streefde met haar biografie verschillende doelen na. Allereerst wilde ze de minder bekende werken van Wolff en Deken onder de aandacht brengen, zoals hun autobiografisch maar onvoltooid gebleven Geschrift eener bejaarde vrouw. Daarnaast | |
[pagina 90]
| |
hoopte ze aan te kunnen tonen welke bijdragen de schrijfsters hadden geleverd aan de vrijheid van denken, van godsdienst en geweten, en aan de versterking van het nationaal bewustzijn in de achttiende eeuw. Zij hadden met hun romans, liedjes, toneelvertalingen en hun zedenkundige en godsdienstige geschriften het Nederlandse volk opgevoed en de Nederlandse taal verrijkt.Ga naar eindnoot10 Deze nadruk op de Nederlandse identiteit paste in het historiografisch model van Fruin. Meteen al in de inleiding op haar biografie nam ze expliciet stelling tegen de opvatting van Conrad Busken Huet dat Deken slechts een gezelschapsdame voor Wolff zou zijn geweest, en die zogenaamde samenwerking ‘niets anders, dan “een kwalijk bedekt gehouden fictie”’. Betje Wolff gebruikte dan wel de metafoor van het ‘Sint Agatha-klooster’ geleid door de ‘abtisse Wolff’, hun voornaamste werk was volgens Naber toch de vrucht van ‘gesamenlijke arbeid’ geweest.Ga naar eindnoot11 Nabers hart ging uit naar het samen leven en werken van de vriendinnen. De begaafde maar rusteloze en gevoelige ‘Betje’, die verschillende hartstochtelijke vriendschappen met vrouwen had, miste het ‘harmonische van Aagje's helderen, vasten geest’. Pas in ‘Aagje’ was zij tot rust en evenwicht gekomen.Ga naar eindnoot12 Volgens Naber was ‘het samenwonen der vriendinnen’, dat van 1777 tot 1804 duurde, dan ook van ‘den beginne af(...) voor beiden een levensvervulling’ geweest.Ga naar eindnoot13 Hoewel ze verwees naar de intensiteit van de vriendschap - zoals de irritatie van Deken over de heftige gevoelens van Wolff voor Coosje BuskenGa naar eindnoot14 - blijkt nergens uit de door Naber gekozen briefcitaten een meer dan gewone aantrekkingskracht tussen de schrijfsters. Het feit dat tijdgenoten Betje Wolff ‘onze Nederlandsche Saffo’ of ‘de Beemster Sappho’ noemden - wat dat ook in die tijd betekend mag hebben - ontbreekt nagenoeg.Ga naar eindnoot15 Het dubbelportret geeft de lezers de indruk dat alter ego Deken haar vriendin Wolff hielp om haar passies en grilligheden te beheersen. Naber presenteerde ze als beheerste, autonome en invloedrijke schrijfsters. De innerlijke en gelijkgestemde verbondenheid van de hartsvriendinnen krijgt ruimschoots aandacht. In dat licht moeten we haar verzet zien tegen de visie van Huet op de inferieure positie van Deken in de gezamenlijke literaire productie en haar nadruk op de positieve invloed van Deken op het karakter van Wolff. Want Naber moest helemaal niets hebben van openhartige uiteenzettingen over gevoelens, zoals Wolff die ten beste gaf naar aanleiding van haar schaking door een vaandrig. Nog minder hield ze van het ‘uitspinnen’ van menselijke relaties zoals Belle van Zuylen in haar geschriften had gedaan. Beschrijvingen van ‘afschuwelijkheden’ en ‘tegennatuurlijkheden zooals huwelijken van broeders en zusters’ en het gebruik van ‘platte woorden’ of ‘valsche en onkiesche beeldspraak’, vervulden haar met afschuw. Zij huldigde het realisme, maar van het naturalisme dat ‘er niet voor terugdeinst ondeugd en verdorvenheid met de schrilste kleuren af te schilderen’, wilde ze niets weten.Ga naar eindnoot16 Met deze puriteinse benadering volgde Johanna Naber de negentiende-eeuwse opvattingen van haar vader en zijn overleden vriend Busken Huet. Zij vonden dat | |
[pagina 91]
| |
het welvoeglijke bij de beschrijving van de werkelijkheid geen geweld aangedaan mocht worden. Met name Huets stijl werd gekenmerkt door zuiverheid, rationaliteit, zelfbeheersing en verhuld taalgebruik.Ga naar eindnoot17 Daarnaast was Nabers wereldbeschouwing gekleurd door de culturele missie van de oud-liberalen, een conservatieve politieke groepering waar zij als een van de weinige vrouwen deel van uitmaakte. Hun intellectuele maandblad, Onze eeuw werd door sommige oud-liberalen zelfs beschouwd als een strijdschrift tegen radicalisme en pornografie. Bevreesd voor het uiteenvallen van de door hen gedomineerde cultuur, trachtten zij een negentiende-eeuws fatsoen hoog te houden.Ga naar eindnoot18
Zoals gezegd, vormde de vrouwenvriendschap een betekenisvol thema in Nabers oeuvre. De vrouwelijke, vaak ongehuwde of alleenstaande figuren hebben relaties met een zus (de abdissen Angélique en Agnes Arnauld), een moeder (prinses Wilhelmina van Pruisen en dochter Louise; gravin Marianne van Hogendorp en haar dochters) of een vriendin (Wolff en Deken, Jeltje de Bosch Kemper en Louise Wijnaendts, Fredrika Bremer en Stina Sommerhjelm). De hoofdfiguren worden ingeleid en gekarakteriseerd door verwijzingen naar andere vrouwen. Zo wordt de bijdrage aan de contrareformatie van Angélique Arnauld vergeleken met die van Teresa van Avila; de correspondentie tussen prinses Wilhelmina en dochter Louise met die van markiezin De Sévigné en haar dochter madame De Grignan; het werk van Wolff en Deken met dat van Lucretia van Merken en Margaretha de Neufville. Het zijn slechts enkele voorbeelden van de vrouw-vrouwreferenties die overal in haar werk te vinden zijn en die resulteerden in een soort ‘tegencanon’ ten opzichte van de toenmalige gevestigde geschiedschrijving en de literaire kritiek. Daarnaast presenteerde ze het samenleven van vriendinnen als een beter alternatief voor het huwelijk. Een leven zonder man hoefde zelfs geen belemmering te zijn voor moederliefde. Het geestelijk moederschap was te verkiezen boven het gewone moederschap, dat bewezen Wolff en Deken. De schrijfsters waren dol op kinderen, vooral Betje Wolff die ‘tante’ was ‘met hart en ziel’: ‘Elizabeth's en Aagje's warm moederlijk gevoel, dat bij deze beide kinderlooze vrouwen zich misschien nog te krachtiger uitte, omdat het niet werd geconcentreerd op eenige bepaalde kinderen, maar zich uitstrekte over vele kinderen, over het kind in het algemeen, spreekt ook uit de allerliefste schetsen, die zij van kinderen hebben gegeven en uit de fijne kinderkennis, waarmede zij zich in den zielstoestand en gedachtengang dier kleine wezentjes hebben ingedacht.’Ga naar eindnoot19 Deze ideeën over de zelfstandig optredende ongehuwde vrouw stonden dicht bij de ascetische opvattingen van Allard Pierson, de intimus van haar vader. Hij legitimeer- | |
[pagina 92]
| |
de het optreden van vrouwen in de openbaarheid door het ideale mensbeeld te definiëren in termen van vergeestelijking. Beheersing van eigen impulsen eiste hij evenzeer van mannen als van vrouwen. Dit spiritueel-moralistisch en christelijk georiënteerde vertoog ging uit van de idee dat het lichaam overwonnen moest worden. Naber streefde echter niet naar een onthechting van het lichaam. Voor haar vormde het gezonde en krachtige lichaam een positief element in een nieuwe vrouwelijke identiteit, onder de voorwaarde dat het lichaam onder controle van de wil werd gebracht. Vandaar dat in haar ogen gescheiden vrouwen en ongehuwde moeders mede de schuld droegen van hun ‘val’: zij hadden zich onvoldoende beheerst. Vandaar ook haar bewondering voor vrouwen die helemaal geen relatie met een man onderhielden, lichamelijk gebrekkig waren (zoals zij zelf), en met grote wilskracht hun lichamelijke en morele problemen overwonnen: zij waren begiftigd met ‘de gave der onthouding’ en bezaten, zoals Pierson het uitdrukte, ‘het voorrecht der geestelijke meerderheid’.Ga naar eindnoot20 Deze vrouwelijke culturele voorhoede had de maatschappij op een hoger peil gebracht en voor de toekomst verwachtte Naber van hen een morele revolutie. Deze vrouwen hadden hun goede naam en onschuld op het spel gezet met de publicatie van opvoedkundige romans, het ageren tegen vrouwenhandel en de strijd voor het vrouwenkiesrecht, kortom door daadkrachtig te werken aan de verbetering van de wereld. Deze heldinnen hadden door ‘zelftucht’ en ‘streng plichtsbesef’ hun ‘zelfzucht’ overwonnen. Zij hadden zich vol ‘zelfovergave’ vrijwillig aan de gemeenschap gewijd. Nabers opvattingen over een nieuwe vrouwelijke identiteit dienden dus een hoger doel. Omdat vrouwen zich volgens haar goed konden beheersen, waren zij in staat de wereld te verbeteren. Dit vereiste wel doorzettingsvermogen en morele kracht. Om ‘bandeloosheid’ te voorkomen dienden de vrije vrouwelijke lichamen gedisciplineerd en gestaald te worden. Een gezond en beheerst lichaam was onderdeel van de nieuwe vrouwelijke identiteit opdat de zelfstandige en actieve vrouw in de ‘zondige wereld’ weerbaar zou zijn en stand kon houden. Het feminisme had de mogelijkheid gecreëerd dat een fris en krachtig vrouwtype zich kon ontwikkelen.Ga naar eindnoot21
Naber typeerde het feminisme van haar tijd als een fase in een grotere, internationale vrouwenbeweging. In Nederland hadden Wolff en Deken deze fase - die liep tot de grondwettelijke gelijkstelling van vrouwen in 1922 - aangekondigd. In haar beschrijvingen van deze en andere pioniersters projecteerde Naber het model van de ‘oudtantes en tantes’ die als krachtige, morele gidsen voor de ‘nichtjes en achternichtjes’ fungeerden. Met behulp van deze figuren eiste ze welbewust het erfdeel van de natie voor vrouwen op en hoopte ze dat de toekomstige ‘burgeressen’ betrokken zouden worden bij de vorming van een krachtig vaderland. Het ‘Feminisme’ was een nieuwe fase in de oude cultuurstrijd die zou lopen van aanvang, bloei tot voleinding, aangezien het sociaal streven van vrouwen in de | |
[pagina 93]
| |
negentiende eeuw volgens Naber ‘met een onvermijdelijke consequentie is uitgeloopen, heeft moeten uitloopen op den feministische strijd om gelijkstelling van man en vrouw in wet en zede’.Ga naar eindnoot22 Zijzelf had het einde van de feministische fase in 1922 beleefd. De speciale relatie van vrouwen met de vooruitgang verwoordde ze als volgt: ‘Voor de voortgang der menschelijke ontwikkeling is die der vrouw een bizondere. Op dit punt leek de mensch wel redeloos. Wat duurde het b.v. niet lang voor de vrouw haar eigen echtgenoot mocht kiezen, en wat een moeite nóg voor een vrouw zich los te maken van haar omgeving. In de Franschen tijd hebben de vrouwen weer veel van haar gewonnen vrijheid prijsgegeven, de vrijheid die toen door Wolff en Deken er net wat op vooruit was gegaan. Wij werken mee aan de keten voor onze opvolgsters.’Ga naar eindnoot23 Naber veronderstelde dus een gegeven structuur van opeenvolgende stadia in het verleden van vrouwen die blootgelegd moest worden. Een treffende uitbeelding van deze continuïteitsgedachte was de opvoering van de Spieghel historiael van vrouwen op 28 februari 1931 in het Amsterdam Stedelijk Museum. Met dit défilé van ‘vrouwen uit alle tijden’ werd een voorjaarsmarkt van vijf dagen feestelijk afgesloten, bedoeld om geld in te zamelen voor de Wereldbond voor Vrouwenkiesrecht en Gelijk Staatsburgerschap die in een slechte financiële situatie verkeerde. De organisatie was in handen van een werkcomité onder leiding van de feministe Rosa Manus. Het idee voor de Spieghel kwam van mevrouw Goudstikker,Ga naar eindnoot24 de tekst was door de historica Jo Sterck-Proot op rijm gezet, Johanna Naber had als een feministische Van Maerlant de lijst van historische vrouwen opgesteld en de basisinformatie van elke figuur geschreven. De Utrechtse kunsthistoricus en hoogleraar W. Vogelsang voorzag de organisatrices van tekeningen op grond waarvan de historische kostuums vervaardigd konden worden.Ga naar eindnoot25 Bezoekers zagen 's avonds negenendertig vrouwenfiguren uit een ver verleden in een revue tot leven komen. Zo traden de moeder der Gracchen, Kenau Hasselaar, Louise de Coligny, keizerin Maria Theresia, Betje Wolff, Aagje Deken, Fredrika Bremer, Raden Adjeng Kartini, Marianne van Hogendorp-van Hogendorp en Susan B. Anthony gezusterlijk voor het voetlicht. De veertigste vrouw in deze Spieghel historiael was de voorzitter van de Wereldbond, de Engelse feministe Margery Corbett Ashby die de organisatoren en bezoekers namens de bond bedankte.Ga naar eindnoot26 Na de revue betraden de gasten de zaal met gedekte tafels, versierd met bloemen, slechts door kaarsen verlicht. Tot diep in de nacht soupeerden zij geanimeerd met hun historische voorgangsters. Deze historische revue betekende meer dan een reclamestunt van de Wereldbond. De creatie van deze feministische cérémonie de mémoire was ook een reactie op de aanvallen van de overheid op de rechten van vrouwen. Juist in de tijd dat de vrouwenbe- | |
[pagina 94]
| |
weging over haar hoogtepunt heen was, groeide in die kring de behoefte aan symbolische historische plaatsen en teksten, die de herinnering aan de beweging en pioniersters zouden codificeren en condenseren tot een toegankelijk feministisch geheugen. Het is tekenend dat Aletta Jacobs in de Spieghel ontbrak. Zij was kennelijk zo kort na haar dood nog te omstreden om als samenbindend element te fungeren. Anno 2004 is Jacobs de icoon van de Nederlandse vrouwenbeweging en figureert ze als een van de weinige vrouwen in de lijst voor de verkiezing van ‘De grootste Nederlander aller tijden’. Johanna Naber zou zich in haar graf omdraaien als ze wist dat in de lijst van 200 geselecteerde namen Wolff en Deken ontbreken. |
|