Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 26
(2003)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 73]
| |
Jan Goeree en zijn ontbrekende titelgedichten in de Europische Mercurius (1713, 1718, 1719 en 1727)
| |
[pagina 74]
| |
Jan Goeree: graveur en ‘mengelpoeet’Jan Goeree, geboren te Middelburg in 1670, ontplooide zich in het begin van de achttiende eeuw tot een van de bekendste graveurs en tekenaars in Holland. Zijn naaste familie heeft hem ongetwijfeld geïnspireerd en gestimuleerd tot zijn kunstzinnige activiteiten. Zijn ouders waren de Zeeuwse kunsttheoreticus en boekverkoper Willem Goeree en Elisabeth van Waesberghe. Moeder Elisabeth kwam uit het Amsterdamse boekhandelaars- en uitgeversgeslacht Janssonius van Waesberghe.Ga naar eind6. Vader Willem was al voor zijn huwelijk met Elisabeth in dezelfde bedrijfstak als zijn schoonfamilie werkzaam. De echtverbintenis had geresulteerd in een samenwerkingsverband met de Van Waesberghes, die Willems winkel te Middelburg als filiaal benutten. In 1680, dus nog in Jans kinderjaren, had Willem Goeree zich als boekhandelaar te Amsterdam gevestigd, volgens Kwakkelstein wellicht in de hoop de contacten met zijn schoonfamilie te intensiveren. Het liep echter geheel anders. Door de dood van eerst zijn schoonvader en vervolgens zijn vrouw, in respectievelijk 1681 en 1683, en een slechte relatie met de broers van Elisabeth vanwege onenigheid over de afwikkeling van de erfenis kwam een einde aan de samenwerking. Willem bleef weliswaar als drukker en lettergieter werkzaam, maar legde zich sindsdien vooral toe op het schrijven van historische en theologische werken. Hij had toen ook al theoretische boeken over schilder- en tekenkunst op zijn naam. Rond 1705 heeft hij enkele van zijn geschriften door Andries van Damme laten publiceren.Ga naar eind7. Het is aannemelijk dat zoon Jan op deze manier beroepshalve in contact is gekomen met deze, hierboven geïntroduceerde uitgever van de Europische Mercurius. Door Jan Goerees artistieke ambities zouden niet hij, als oudste zoon, maar twee van zijnbroers het drukkersbedrijf en de lettergieterij van Willem Goeree voortzetten na diens dood in 1711. De theorie van de graveerkunst had Jan inmiddels geleerd van de Zuid-Nederlandse kunstenaar Gerard de Lairesse, die vanaf 1666 in Amsterdam werkzaam was. De Lairesse bracht hem de Franse classicistische stijl bij. Naast verscheidene opdrachten voor boekillustraties kreeg Jan Goeree in 1715 het speciale verzoek tekeningen te ontwerpen voor het plafond van de Burgerzaal in het Amsterdamse stadhuis.Ga naar eind8. Deze opdracht zegt veel over de bekendheid die hij intussen genoot. Evenals zijn vader hanteerde ook Jan Goeree af en toe de pen, maar in zijn geval niet voor wetenschappelijke doeleinden. Zo heeft hij vanaf 1697 huwelijksgedichten gepubliceerd en daar- | |
[pagina 75]
| |
naast een kalender met 368 afbeeldingen van katholieke heiligen, alle voorzien van een vierregelig vers.Ga naar eind9. Voor Jan was het schrijven van gedichten een vorm van ontspanning, waarbij hij lak had aan de bestaande conventies. Hij was bovendien niet een type om stil te zitten, zoals ook blijkt uit zijn levensmotto ‘rust ik, zo roest ik’.Ga naar eind10. Jan Goeree heeft zich eveneens met andermans letteren beziggehouden, getuige het feit dat hij in 1707 de vertaler was van een Frans treurspel van Paul Scarron.Ga naar eind11. De illustraties bij de Godtvrugtige almanach of Lofgedachtenis der heyligen van Sebastian le Clerc waren in 1730 waarschijnlijk de laatste grote opdracht die hij heeft voltooid. Begin 1731 overleed Jan Goeree, buiten Amsterdam. De biografische literatuur vermeldt geen gegevens over eventuele huwelijken en kinderen, zijn politieke kleurGa naar eind12. en geloofsovertuiging - wel van zijn vader, die een aanhanger van de gereformeerde theoloog Coccejus was.Ga naar eind13. Wat het laatste aspect betreft, een dogmatische calvinist lijkt Jan niet te zijn geweest, gezien zijn preoccupatie met katholieke heiligen. Drie jaar na de dood van Jan Goeree, in 1734, verscheen met zijn naam op het titelblad een tweedelige bundel Mengelpoëzy. De uitgevers waren zijn neven Johannes Pauli en Hendrik Janssoons van Waesberghe, beiden familieleden van moeders kant. De eerdere familietwist tussen Jans vader en de Van Waesberghes speelde kennelijk niet meer voor deze volgende generatie. Wel geven beide uitgevers in een voorrede aan dat zij het dichtwerk van Jan Goeree vooral op aandrang van diens vrienden hebben verzameld. Ook proberen zij hierin hun overleden familielid te behoeden voor met name moraliserende kritiek. Zo schrijven zij over de gedichten: (...) vindje ze hier en daar wat raljand (= schertsend, geklets) en luchtig, duid dat niet ten kwaadsten, het schynt dat zulks wat eygen aan Konstenaars en vlugge Geesten is; (...). Ook verdenke hem niemand dat hy te veel op den Drank is gestelt geweest, om dat 'er zomtyds wel een Liedje, daar wat veel van drinken in komt, onderloopt, die hy alleen gemaakt heeft, als hy met zyn gemeenzame Vrienden eens een vrolijke maaltijd zoude hebben, op welke zy dan wel eens gezongen wierden, (...).Ga naar eind14. Voor het merendeel hebben genoemde uitgevers Goerees Mengelpoëzy gevuld met gelegenheidsgedichten, bestemd voor huwelijken, verjaardagen en overlijdens van zowel bekende tijdgenoten, bijvoorbeeld Willem III, Lodewijk XIV, De Lairesse en Balthasar Bekker, als onbekende mensen uit de directe omgeving van Goeree. Eén van de aardigste gedichten, getiteld ‘Ripsis, wipsis, of Spaansche eclipsis, Gevallen op een Vrieschen Horizont’ gaat over de Groninger jonker Johan Willem Ripperda, die in Spanje in 1726 in ongenade viel. Een ander aardig voorbeeld is ‘De waereld vol kool’, dat de windhandel rond 1720 bekritiseert.Ga naar eind15. Voorin Mengelpoëzy staat een fraai portret van Jan Goeree, gemaakt door Valkenburg en Houbraken. Laatstgenoemde heeft in dezelfde tijd ook de gravures voor Jacob Campo Weyermans De levens-beschryvingen der Nederlandsche konst-schilders gemaakt. Te Winkel schreef in 1924 over de bundel Mengelpoëzy: ‘Grooten dienst heeft men hem niet gedaan met de uitgave van zoovele gedichten, die hij zelf ter uitgave niet had bestemd, daar zij meest in verloren oogenblikken voor vroolijke gelegenheden in lossen trant waren opgesteld en soms ook wel onbehoorlijk plat zijn.’Ga naar eind16. Dit klopt in zoverre dat het niveau van de opgenomen teksten sterk uiteenloopt, maar Te Winkels oordeel is toch ook enigszins tijdgebonden. Mengelpoëzy mag dan wel geen hoog literaire teksten bevatten, de platheid geldt slechts voor een gering deel. Tegenwoordig weten we trouwens ook dit soort teksten als historische bronnen te waarderen, omdat ze op andersoortige vragen antwoorden geven dan die waarvoor geleerden als Te Winkel oog hadden. Een tweede druk uit 1758 wijst bovendien op een zekere belangstelling voor het dichtwerk van Goeree al in zijn eigen eeuw.Ga naar eind17. | |
[pagina 76]
| |
Van belang zijn hier nu de veertien titelgedichten in deel twee van Jan Goerees Mengelpoëzy, de serie die bestemd was voor de Europische Mercurius. Het gaat om het al genoemde, niet in het nieuwsboek gepubliceerde viertal van 1713, 1718, 1719 en 1727, en verder om de verklaringen bij de titelgravures in de jaargangen van 1705, 1715, 1716, 1720, 1721, 1722, 1725, 1726,Ga naar eind18. 1728 en 1730, die allemaal wel in het nieuwsboek zijn opgenomen.Ga naar eind19. Wanneer we deze veertien jaren in chronologische volgorde plaatsen, wordt zichtbaar dat er geen sprake is van een aaneengesloten reeks. Mogelijk heeft Jan Goeree wel zo'n serie gemaakt, maar zijn niet alle titelgedichten in zijn nalatenschap aangetroffen of in zijn Mengelpoëzy opgenomen. De uitgevers van deze publicatie verklaren in hun voorrede overigens ook dat er nog meer materiaal in omloop moest zijn. Graag ontvingen zij dit, zodat daarvan bij een eventuele herdruk een derde deel samengesteld kon worden.Ga naar eind20. Indien Jan Goeree wel alleen titelverklaringen voor de veertien vermelde jaren heeft geschreven, valt vooral het gat tussen 1705 en 1713 op.Ga naar eind21. Heeft uitgever Andries van Damme hem in 1705 eerst slechts eenmalig benaderd voor het schrijven van een titelverklaring en zag de uitgever vervolgens een aantal jaren van dit onderdeel af? Of heeft Jan Goeree zelf aanvankelijk alleen in 1705 uit eigen beweging een titelverklaring aangeboden? Hoewel bovengestelde vragen vooralsnog onbeantwoordbaar lijken, is het zinvol hierbij de vraag te betrekken wie de bijbehorende titelgravures in deze periode voor de Europische Mercurius heeft vervaardigd. De la Fontaine Verwey schrijft een niet gespecificeerd aantal prenten aan Jan Goeree toe.Ga naar eind22. Deze lijkt echter niet de titelprenten van 1705 en 1706 te hebben gegraveerd, want hierop staat alleen de naam van Piet Sluyter vermeld.Ga naar eind23. Van 1707 tot 1731 zijn de titelgravures anoniem. Sluyter was tot en met 1711 werkzaam in Amsterdam.Ga naar eind24. Het is met andere woorden voorstelbaar dat de gravures van 1712 tot 1731 zijn uitgevoerd door Jan Goeree.Ga naar eind25. Dit zou ook de terugkeer van titelverklaringen van zijn hand in 1713 kunnen verklaren. Volgens De La Fontaine Verwey heeft Goeree de aanlevering van titelprenten voor de Europische Mercurius overgenomen van Jan en Caspar Luyken, die tot 1702 de titelgravures hebben gemaakt.Ga naar eind26. Uit bovenstaande kan worden afgeleid dat deze bewering onjuist is. Zij slaat dan immers Sluyter over, die vanaf 1702 een aantal jaren deze taak heeft verricht.Ga naar eind27. Toch is het mogelijk dat genoemde historica deels gelijk heeft, maar dan moeten we uitgaan van de gedachte dat Jan Goeree en Sluyter samen aan dezelfde titelgravures voor de Europische Mercurius hebben gewerkt, zonder dit daarop met hun beide namen of initialen kenbaar te maken. Dit idee vloeit voort uit het gegeven dat de twee graveurs ook daadwerkelijk hebben samengewerkt. In 1703 hebben zij namelijk samen de titelplaat hebben vervaardigd voor Charles le Bruns Afbeelding der hertstogten.Ga naar eind28. Uitgever Andries van Damme was niet altijd tevreden over het tempo waarin Jan Goeree werkte aan de gravures. Dit valt op te maken uit enkele plaagstootjes die laatstgenoemde aan het adres van Van Damme heeft uitgedeeld. Zo gaat aan de titelverklaring voor de Europische Mercurius van 1726 in Mengelpoëzy de volgende ‘waarschouwing aan den beschouwer’ vooraf, die Van Damme niet in de mercuur heeft geplaatst: Beschouwer, zie dees Tytel aan.
Als een, pas drie quart afgedaan;
En vraagt gy, hoe komt dat zo vies?
Door 't ongeduld van Anderies;Ga naar eind29.
Die wou, die zou, die moest de Plaat.
Dus ziet gy die in dezen staat;
| |
[pagina 77]
| |
'k Hadt anders, Vrinden, u ontvouwt,
Wat dat het oog hier al beschouwt;
Nu zal het best zyn, en niet kwaad,
Dat gy wat naar den inhoud raadt;
En kunt gy niet? zo bidde ik wek
Merkuur, opdat die 't u ontdek.Ga naar eind30.
Toch meende Goeree zijn uiterste best te doen, door zelfs op de zon- en feestdagen door te werken, zoals hij aangeeft in de volgende regels: Myn alderliefste lieve Dries
Ik bid u kyk toch niet te vies
Schoon dat het met Merkurius Plaat
Gelyk je weet, wat slechtjes staat,
Daar werdt, schoon dat 'er werdt gekerkt,
noch heden snedig aan gewerkt; (...)Ga naar eind31.
In dit geval ging het mogelijk om de titelplaat van De koophandel van Amsterdam, van J. Lemoine de l'Espine, waarin Mercurius als god van de kooplieden ten tonele wordt gevoerd.Ga naar eind32. Beide gedichtjes behoren tot de zeldzame bronnen over de beroepsmatige relaties tussen uitgevers en kunstenaars. | |
De titelprenten en hun verklaringen nader geïntroduceerdZonder enige kennis van de klassieke godenwereld ontgaat de toeschouwer van de titelgravures in werken als de Europische Mercurius veel. Het is gebruikelijk dat mythologische figuren op zulke prenten allegorische rollen vervullen. Zo moet men in dit geval weten dat Mercurius voor de Romeinen ook de bode van de goden was, anders gezegd de bezorger van nieuws. Hij is altijd herkenbaar aan een gevleugelde helm en een slangenstaf, caduceus geheten, een symbool van voorspoed. Soms draagt hij zichtbaar een reistas met berichten met zich mee, zoals op de titelprent van 1713. Het is gezien de naam van het nieuwsboek eigenlijk vanzelfsprekend dat Mercurius op de titelprenten een terugkerende figuur is. In de Europische Mercurius is de titelgravure van 1727 echter één van de weinige uitzonderingen in de totale serie van eenenzestig titelprenten van 1690 tot 1751. Ook Pax, de godin van de politieke vrede, staat op drie van de vier voorstellingen die hieronder worden besproken - zij ontbreekt in 1718. Pax is meestal meteen te herkennen aan een lauriertak in haar hand en soms ook, evenals Mercurius, aan een slangenstaf, en verder een cornucopia, een geitenhoorn met fruit, graan en bloemen ten teken van overvloed en welvaart. In de titelverklaring van 1713 wordt zij vergeleken met de liefdesgodin Venus. Volgens de mythologie zou zij uit het zeeschuim zijn opgedoken, zoals Goeree ook vermeldt in de titeluitleg van 1713. Haar tegenpool Mars, de oorlogsgod, is wat betreft het bestudeerde viertal jaargangen alleen aanwezig op de prent van 1727. Attributen van deze godheid zijn de brandende toorts en divers wapentuig, zoals in dit geval een schild. Gezien het grote aantal jaren in de achttiende eeuw waarin sprake was van oorlog, oorlogsdreiging, vrede en vredesonderhandelingen zijn Pax en Mars dankbare figuren geweest om op nieuwsprenten af te beelden. Faam, de godin van het gerucht, treffen we aan op de gravures van 1713 en 1718. Haar attribuut is een hoorn en zij heeft vleugels als een engel. In een wereld waarin aan de juistheid van veel nieuwsberichten getwijfeld moest worden als gevolg van gebrekkige communicatiemogelijkheden is Faam eveneens een geschikte figuur geweest voor nieuwsprenten. Zo kon bijvoorbeeld onzekerheid over de toekomst worden verbeeld. De Fenicische prinses Europa, aan wie | |
[pagina 78]
| |
het continent Europa zijn naam zou danken, staat alleen op de titelgravure van 1713, in dit geval met een kasteeltje op haar hoofd.Ga naar eind33. Europa's aanwezigheid op veel titelprenten in de Europische Mercurius is uiteraard een direct gevolg van het continent waarover dit nieuwsboek berichtte. In haar nabijheid is altijd een stier aanwezig, ter herinnering aan de vermomming van Zeus toen de oppergod de prinses naar Kreta ontvoerde. Op de titelprent van 1713 komen nog andere mythologische figuren voor. Dit zijn de Romeinse godin van de wijsheid Minerva en de zeegod Neptunus met zijn drietand. Tot slot is het interessant te wijzen op de figuur van de historieschrijver, die op de prenten van 1717 en 1718 is gegraveerd. Zo wordt impliciet duidelijk gemaakt dat het nieuwsboek waarvoor de prenten waren bestemd, in feite een genre is tussen de weergave van nieuws en geschiedschrijving.Ga naar eind34. | |
1713: Twijfel over de duurzaamheid van UtrechtDe titelgravure en bijbehorende verklaring van 1713 staan in het teken van slechts één onderwerp: de Vrede van Utrecht, gesloten op 11 april 1713 tussen enerzijds Frankrijk en anderzijds Groot-Brittannië en de Republiek. Enkele andere landen sloten zich bij deze vrede aan.Ga naar eind35. De Vrede van Utrecht betekende zoals bekend een verdeling van de Spaanse erfenis, waarover langer dan een decennium op diverse fronten in Europa was gestreden. De keuze voor dit thema, het belangrijkste nieuwsonderwerp in 1713, lag voor de hand. De Republiek had immers tijdens de Spaanse Successieoorlog veel troepen moeten bekostigen, met desastreuze gevolgen voor de schatkist. Ook de aanwezigheid van buitenlandse diplomaten op haar grondgebied, om te onderhandelen over de inhoud van de vrede, zal veel Nederlanders bezig hebben gehouden. Onvrede was er in de Republiek over de wijze waarop de Britten, zonder overleg met hun trouwe bondgenoten, met Frankrijk en Spanje tot overeenstemming waren gekomen. Dit blijkt ook uit de jaaropening van de Europische Mercurius, waarin de redacteur verkondigt dat men Frankrijk met nog één veldtocht wellicht op de knieën had kunnen brengen. Maar door ‘de al te misselyke veranderingen van het Groot-Brittannisch Hof (sluitende zeer voorbarig met de twee Vyandlyke Kroonen afzonderlyk een stilstand van wapenen)’ was dat resultaat onbereikbaar geworden.Ga naar eind36. De Habsburgse keizer zou in 1714 vrede met de Franse koning Lodewijk XIV sluiten. Het enige aandachtspunt op de titelprent van 1713 wordt met verschillende taferelen ingevuld. Mede hierdoor is Jan Goerees verklaring van dit jaar, met achtenzeventig regels, ongewoon uitgebreid. Deze introduceert als eerste de vredesgodin Pax, de vrouwenfiguur met een laurierkrans om haar hoofd in het midden van de prent. Zij begroet prinses Europa. Pax vertrapt laurierbladen die oorlogshelden hebben gedragen. Goeree maakt impliciet duidelijk dat de vrede duur is betaald. De ‘haak en oogen’ in het gewaad van Pax symboliseren waarschijnlijk de problemen tijdens de heikele vredesonderhandelingen. Gewone burgers als Goeree konden alleen naar het verloop van zulke diplomatieke beraadslagingen raden. Prinses Europa, gezeten op stier Zeus, moet de hoorn des overvloeds van Pax wel accepteren, maar ze is op haar hoede voor degenen die de vredesbeloften gemakkelijk durven te verbreken. Daarom heeft ze haar helm en zwaard binnen handbereik. Minerva, die haar helm zelfs nog draagt, fluistert Europa woorden van dezelfde strekking in het oor. Zij waarschuwt voor het tijdstip waarop de wankele vrede weer verbroken kan worden. De figuur Tijd, met een zandloper op het hoofd en een zeis in de hand, illustreert dit mogelijke moment. Intussen dobbert voor een rotskust op zee een nimf zorgeloos rond, in de buurt van Neptunus. Zij symboliseert Groot-Brittannië, dat tijdens de oorlog een verbond had met de | |
[pagina 79]
| |
Titelgravure Europische Mercurius, 1713.
Duitse keizer, die op de prent als adelaar met opgeheven zwaard staat afgebeeld. De Oostenrijkse Habsburgers voerden immers in 1713 nog oorlog met Frankrijk. Het onheil, gesymboliseerd met bliksemschichten,Ga naar eind37. hing anders gezegd nog boven de Britse nimf. Jan Goeree noemt Neptunus niet in zijn uitleg. Hierin introduceert hij vervolgens wel een ‘Krygsman’ die roem heeft geoogst, maar zich nu verbijt en zijn laurieren door Pax ziet vertrapt, waarschijnlijk omdat hij had willen doorvechten. Op de prent neemt deze oorlogsheld nog slechts een bescheiden positie op de achtergrond in, tussen de hoofden van Pax en Minerva. De uitleg van Goeree vervolgt met Mercurius, die al weer door de lucht zweeft naar nieuwe landen. Hij toont zijn reistas, in dit geval een beurs met geldstukken. In zijn nabijheid zien we de opgaande zon met de toren van Babel en Faam. Gezamenlijk illustreren zij wellicht de spraakverwarring en onzekerheid over de duur van de Vrede van Utrecht. Faam toont haar twijfel door in spiegelbeeld een passende bijbeltekst uit te blazen: I Thessalonicenzen 5:3, waar staat: ‘Terwijl zij zeggen: het is (alles) vrede en rust, overkomt hun, als de weeën een zwangere vrouw, een plotseling verderf, en zij zullen geenszins ontkomen.’Ga naar eind38. Zij blaast deze woorden in de richting van twee vrouwenfiguren die elkaar vasthouden en op hun hoofd een bouwwerk torsen met de tekst pacis alvmniaGa naar eind39. quies populi concordia nutrix (de rust is het kind van de vrede; de eendracht van het volk is de voedster). Ook hebben ze een koker bij zich, waarschijnlijk het als wankel ervaren vredestraktaat van Utrecht bevattend. Halverwege 1713 omschreef de redacteur van de Europische Mercurius eveneens zijn twijfels over de duurzaamheid van de vrede, die volgens hem alleen God zou kunnen bestendigen.Ga naar eind40. Verklaaring der tytel-prent. Ao. 1713.
Beschouwers, die niet recht bevat,
Wie hier door 't zwalpend Pekel-nat,Ga naar eind41.
Van over Zee met snelle voeten,
Europa schynt te komen groeten;
Hoor, lust het u, wat het bediedt,Ga naar eind42.
Het is de vrede die gy ziet,
Als Venus, nu uyt schuym gebooren,
Daar zy van boven kwam te vooren;
Toen Eer noch in geen goud bestont,
Maar Deugd, by Deugd belooning vondt.
| |
[pagina 80]
| |
O! ommezwaay, o slinkse gieren.
Zy treedt veracht'lyk op Lauw'rieren.
Weleêr in 't bloedig veld geplukt.
En op der Helden kruyn gedrukt
Door de overwinning, nu vervlogen.
Haar borstkleed sluyt met haak en oogen,
Die zy voor Paerlen heeft geruyld,
(Godt weet wat in den boezem schuylt)
Zy stort kwanswysGa naar eind43. haar vollen hooren,
Om daar door harten te bekooren,
In Vrouw Europaas hollen schoot;
Die zulks gedoogt, doch slechts uyt nood,
Wyl haar belet werdt dit te weeren,
Door slinkse treken,Ga naar eind44. niet te keeren;
DesGa naar eind45. heeft zy haar bepluymd Helmet,Ga naar eind46.
En Zwaard by haar ter rust gezet;
Doch by der hand, om 't fluxGa naar eind47. te grypen,
Wanneer de nood op nieuw mogt nypen:Ga naar eind48.
Want wie op schenders van hun Eedt
Betrouwt, beklaagt te laat zyn leed,
En vindt zich, eêr hy 't denkt, bedrogen.
Minerva, met Euroop bewogen.
Die fluystert haar deez' les in 't oor,
En houdt haar, naar het schynt, te voor
Hoe dat de Tyd vast is aan 't naaken,Ga naar eind49.
Die 't zwakke voetstuk zal doen kraaken,
Waar op deez' zwakke Vrede steunt.
Een Zee-Nimph, die zich des niet kreunt,Ga naar eind50.
Die dobbert in haar Schelpe Wagen.
(Gansch zorgeloos voor slimme laagen,Ga naar eind51.
Zelfs in haar eygen Hof gesmeed,)
Op 't luchtig ruym; daar zy vergeet,
Door hoe veel Eeden, nu geschonden,
Zy was aan d'Adelaar verbonden;
Die nu, van alle hulp ontbloot,
Alleen het zwaard voert in den poot,
Om zich van wreed geweld te vryen.
Zy vaart gerust uyt speelemeijen,Ga naar eind52.
Niet ziende, welk een onweêrs-wolk,
Hangt boven 't hoofd van haar en 't volk;
(Gaf Godt dat die voorby mogt dryven,)
Zy grabbelt ruym in goude schyven,Ga naar eind53.
Waar voor zy, listelyk verzocht,
Onweetend heeft haar Kroon verkocht.
De Hemel wil de levering weêren.
De Krygsman, schoon door triumpheeren
Vermoeyd, en afgemat, die byt
Zyn vingers af, uyt enk'le spyt;
Wyl hy zo snood, zo eervergeeten,
Zyn Krygstropheên ziet omgesmeten,
Zyn Lauw'ren, met de voet getrapt.
Merkuur, die nu zyn wieken klapt.
Als een, ontslagen uyt zyn banden,
Vliegt weêr van huys naar vreemde Landen;
En voert zyn Beurs met ronde Goôn.Ga naar eind54.
Voor yders oog alom ten toon:
| |
[pagina 81]
| |
Doch of dcez' vreugd van duur zal wezen?
Dat is, dat is het geen wy vreezen.
Men ziet alreets de trotse Zon,
Van achter 't warrig Babylon,
Weêr trots door dikke nevels stygen;
Die schynt ons weêr met ramp te dreygen;
Te meêr, wyl ons de Faam voorspelt.
Hoe 't met de zaaken is gesteld.
Ziet, daar ze u heen wyst, om deez' Vrede.
In zyn gesteltheyt naakt te ontleden:
Ziet daar, Beschouwers, zo gy 't vat,
Den Inhoud van dit Tytel-blad.
| |
1718: Dijkdoorbraken en de tronie van AlberoniDe titelprent en relatief korte verklaring van 1718 behandelen twee onderwerpen: de rampzalige Kerstvloed van december 1717 en de Spaanse expansiepolitiek van Alberoni in Italië. Rechtsonder zien we Mercurius - in de uitleg de ‘brenger van de maaren’ genoemd -, die zich amper uit de kolkende golven omhoog weet te hijsen en nog net enige nieuwsbrieven droog houdt. Achter hem staan angstige mensen op de doorgebroken dijken. Links werkt een geschiedschrijver onder het toeziend oog van een nieuwsgierig engeltje aan een portret van kardinaal Alberoni, op dat moment nog de machtigste man in Spanje. Faam, die boven de historicus zweeft, beweegt hem te stoppen, omdat onduidelijk is hoe het Alberoni verder zal vergaan. In de Kerstnacht van 1717 waren grote gebieden aan de Noord- en Oostzeekusten onder water gelopen als gevolg van dijkdoorbraken en overstromingen tijdens een hevige storm.Titelgravure Europische Mercurius, 1718.
Deze Kerstvloed had veel levens gekost, ook in de Republiek. Goeree vat de ellende samen in slechts enkele zinnen, die voor alle lezers meteen duidelijk zullen zijn geweest. In de rest van de jaargang van 1718 konden zij vervolgens de uitgebreidere verhalen over de schade aantreffen. Opmerkelijk hierin zijn de gedetailleerde overzichten van slachtoffers aan mensen en dieren in de Groninger landen en het Duitse Oost-Friesland.Ga naar eind55. De autoriteiten zouden in 1718 handenvol werk hebben om de schade te herstellen.Ga naar eind56. In het Middellandse-Zeegebied speelden intussen geheel andere zaken. Hier had de Italiaan Giulio Alberoni het in 1714 gebracht tot eerste minister van Spanje, nadat hij een belangrijke bijdrage had geleverd aan de totstandkoming van het tweede huwelijk van koning Filips V en Elizabeth van Parma. In 1717 had | |
[pagina 82]
| |
hij Sardinië op de Habsburgse keizer heroverd.Ga naar eind57. De betrokken Europese mogendheden hadden hiertegen hevig geprotesteerd, maar niet onmiddellijk ingegrepen. In juni 1718 was de Spaanse vloot uitgevaren om in opdracht van Alberoni Sicilië aan Filips' bezittingen toe te voegen. Sicilië viel op dat moment onder de soevereiniteit van de hertog van Savoye. In augustus zou het tot een treffen komen tussen een Britse vloot onder leiding van de admiraal George Byng (1668-1733). de latere burggraaf van Torrington, en een aantal Spaanse schepen onder het gezag van admiraal Castaneta. De Britse vloot van Byng, bestaande uit twintig schepen, zou de kleinere Spaanse vloot verpletterend verslaan bij Kaap Pássaro, gelegen onder Syracuse.Ga naar eind58. Ondanks deze nederlaag veroverde Spanje ook Sicilië. In december 1718 zou Groot-Brittannië officieel de oorlog aan Spanje verklaren. Al deze kennis had Jan Goeree nog niet toen hij halverwege het jaar de titelgravure van 1718 uitlegde. Hij wist dus niet of Alberoni een krans of de kous op de kop moest krijgen. Alberoni was volgens het verslag in de Europische Mercurius ‘zeer styf hoofdig’, omdat hij ernaar streefde zijn naam toe te voegen aan eerdere succesvolle geestelijken in de wereldlijke politiek zoals Ximenes, Richelieu en Mazarin.Ga naar eind59. Mogelijk is daarom bij de voet van de geschiedschrijver een kikker afgebeeld, het symbool voor hoogmoed. Voor de Nieuwsgierigen.
Het Wicht dat hier te leunen leyt.
Verbeeldt ons de Nieuwsgierigheyt.
Die reykhalst tusschen vreeze en hoopen.
Hoe 't in Europa af zal loopen.
Wat verder achter in 't verschiet,
Daar 't byster naar en droevig ziet.
Ontvlucht de brenger van de maaren.
Ter naauwer nood 't geweld der baaren.
Wier woeste kracht een Dyk doorspoelt,
Daar Neêrland noch de smert van voelt.
Historie-schryfster maaldt de Tronie
Van Spanjens onrust, alberonie,
Doch heeft hem slechts in 't ruw gezet,
Dewyl de Faam haar werk belet,
En afraadt verder voort te vaaren,
Tot dat zy nader zal verklaaren.
Hoe 't met de zaak van dien Prelaat,
Aan 't woelend Hof van Filippus staat;
Dan, zegt zy, zal ik u trompetten
Of gy hem lauw'ren of een kous op 't Hoofd zult zetten.
| |
1719: Mislukte Spaanse plannen en een Zweedse koningstombeVoor de titelprent van 1719 zijn opnieuw twee onderwerpen geselecteerd, waarvan het ene, de mislukte Spaanse aanval op Groot-Brittannië, voortborduurt op Alberoni's politiek in 1718. De meeste ruimte, ook in de uitleg, wordt besteed aan dit onderwerp. De geschiedschrijver, rechtsonder op de gravure, tekent ditmaal in zijn boek de belangwekkende feiten over het verloop van dit conflict op. Ook Mercurius houdt zich met de Spaanse aanval bezig. Het tweede thema in 1719 is de terugkeer van vrede in Scandinavië door de dood van de Zweedse koning Karel XII. In 1719 besloten Groot-Brittannië, Frankrijk en de Habsburgse keizer de Vrede van Utrecht te wijzigen door Sicilië met Sardinië te verruilen tussen de hertog van Savoye en de | |
[pagina 83]
| |
keizer. Toen Alberoni weigerde Sardinië te verlaten was het opnieuw oorlog in Europa. Alberoni probeerde zelfs een burgeroorlog te ontketenen in Groot-Brittannië door met een vloot de katholieke troonpretendent Jacobus terug te brengen op de Britse troon. De nederlaag bij Kaap Pássaro had hem kennelijk niet ontmoedigd een dergelijk plan te realiseren. In de uitleg is daarom sprake van het vergeten van ‘Bing’ door Alberoni. Door hevige storm liep het echter slecht af met de vloot die George I in Londen had moeten onttronen. Alberoni's plannen waren dus mislukt. De geschiedschrijver op de gravure vermeldt om die reden in zijn boek het gezegde van Horatius ‘parturient montes nascitur ridiculus mus’ (de bergen zullen zwanger zijn; een belachelijk muisje zal worden geboren). Weinig verhullend
Titelgravure Europische Mercurius, 1719.
zijn ook de woorden rond de afbeelding van de Spaanse vloot: ‘classis hispanica venit ivit fvit’ (de Spaanse vloot is gekomen, is gegaan en is geweest). In de uitleg vergelijkt Jan Goeree het debacle van Alberoni ook nog met de mislukte operatie van Filips II in 1588. Diens armada, die Engeland indertijd had moeten veroveren, was eveneens grotendeels door storm vergaan. Op de gravure houden twee engelen elk een portret vast met daarop een Filips afgebeeld. Het onderste portret - de teksten zijn niet compleet zichtbaar - lijkt op Filips II; de andere zal diens verre opvolger Filips V zijn.Ga naar eind60. Goeree noemt Alberoni eerder in zijn uitleg nog wel ‘Spanjens spil’. In een biografische schets in de Europische Mercurius van 1718 was deze zelfs als spil van geheel Europa neergezet.Ga naar eind61. Het tweede thema in 1719 is de dood van de Zweedse koning Karel XII.Ga naar eind62. Deze was na zijn nederlaag tegen tsaar Peter de Grote bij Poltava (1709) en een langdurig verblijf bij de Turken in 1715 teruggekeerd naar zijn land, dat nog in de Grote Noordse Oorlog was verwikkeld. In 1718 voerde Karel XII oorlog in Noorwegen tegen de Denen. Op 30 november raakte een verdwaalde kogel hem in de linkerslaap, terwijl hij vanuit een loopgraaf de vesting Frederikssten bekeek. Deze gebeurtenis lijkt op het tafereel dat op de gravure rechts in het midden is ingebracht. De koning viel meteen dood neer.Ga naar eind63. De Europische Mercurius schetst een overwegend positief beeld van deze koning die slechts 36 jaar is geworden. Hij zou sober geleefd hebben, in het leger altijd op stro hebben geslapen met zijn laarzen aan en een vijand van vleierij zijn geweest. Maar zijn beleid had beter kunnen uitpakken, zoals blijkt uit de volgende woorden: Waarlyk by aldien den Koning van Zweden in alle zyne ondernemingen altyd van een wyze en getrouwen Mentor was verzeld geweest, zo hadde men niet behoeven te twyfelen, of hy zoude het kunsje wel geleerd hebben, om zyn courage met de voorzigtigheid te temperen, en dus zyne Volkeren gelukkiger te maken.Ga naar eind64. | |
[pagina 84]
| |
De verwachting was dat de vrede in het noorden van Europa nabij was. Op de gravure zien we rechtsboven daarom Pax in de buurt van enkele ijsberen. Onverklaard laat de titeluitleg de betekenis van de bijl en het afgehakte hoofd rechtsonder op de prent. Heeft de graveur hiermee de politiek gevoelige dood van Johan van Oldenbarnevelt, die honderd jaar tevoren was terechtgesteld, in herinnering willen roepen? Deze veronderstelling ligt niet voor de hand, omdat er in de Europische Mercurius van 1718 en 1719 berichten over andere executies staan. Ten eerste waren er in 1718 in Rusland enkele hooggeplaatsten onthoofd, omdat zij met kroonprins Alexis zouden hebben samengespannen tegen tsaar Peter de Grote. Voor de kroonprins gold ook de doodstraf, maar Alexis stierf voordat het vonnis kon worden uitgevoerd.Ga naar eind65. Verder vond in maart 1719 te Stockholm de onthoofding van Georg Heinrich von Görtz plaats. Deze Duitse baron had Karel XII gediend, maar was na diens dood alle oorlogsellende in de schoenen geschoven en ter dood veroordeeld.Ga naar eind66. Deze verklaring is het meest plausibel, gezien de uitgebreide berichtgeving hierover in de eerste helft van 1719 en de aandacht voor de dood van Karel XII op de titelgravure. Uytleg.
Historie-schryfster zit hier weêr.
Gelyk voorleden Jaar, ter neêr.
Toen zy de schrand're Tronie maalde
Van Alberoni, die toen dwaalde.
Wyl hy, voor lauw'ren, zich belooft.
Kreeg eene schoone k..sGa naar eind67. op 't hoofd.
Geen nood; hy laat den moed niet zakken;
Thans zal hy Eng'land aan gaan pakken.
Vergeetend' het geval van Bing.Ga naar eind68.
Sta vast. Brittanje. 't geldt uw King;
Dien wil, dien zal hy dethroneeren:
De Troupen zyn aan 't embarqueeren.
De Schepen klaar, gepropt van volk;
O Engl'land, Eng'land, welk een wolk.
Hangt, vol van dreygende onweêrs vlaagen
U over 't hoofd! hoe wil 't 'er daagen?
Daar zeylt d'ontzachchelyke Vloot!
De Bergen zyn in baarens nood!
En gansch Europa zit te beeven.
Als goldt het tcffens goed en leeven:
Geen mensch begrypt, wat 't zeggen wil.
Dat Alberoni, Spanjens spil.
Met Spanjens magt zo ver van huys bruyt;Ga naar eind69.
Maar laas! 't komt op een kleyne muys uyt:
Een enk'le storm, een onweers vlaag,
Smyt Spanjens scheepjen overstaag,
En 't heele mooije spul in de asschen;
Dit komt van Vorsten te verrassen,
Te stooren op hun eygen grond,
Te wigtig voor die 't onderwondt.Ga naar eind70.
Zo zag de tweede der Philippen.
Zyn vloot verbryz'len op de klippen.
En al zyn hoop in rook vergaan.
Dit toont Merkurius hier aan.
Historie-schryfster, die het rekent.
Als iets bezonders, en het tekent.
| |
[pagina 85]
| |
Wil dat de NaneefGa naar eind71. het bewaar,
In haar geschiedboek van dit Jaar.
Wat verder rust de Vorst der Zweeden,
Geducht gehaat, en aangebeden;
Gesneuveld op het bed van Eer:
Hier op herleeft de Vrede weêr
En ryst met glans uyt 't barre Noorden,
't Geen afgemat van menschen-moorden,
Vast rykhalst om dien weêr te zien:
Wy wenschen, dat het mag geschiên;Ga naar eind72.
En alle, die haar ooyt verveelden,
Den voorgrond van deez' Prent verbeelden.
| |
1727: Onzekerheid in Europa en wisselingen van de wachtDe titelgravure van 1727 staat, met maar liefst vier skeletten en enkele bladerloze takken, bol van macabere doodssymboliek. Deze refereert enerzijds aan de makers van de Europische Mercurius zelf en anderzijds aan de overleden Britse koning George I. De twee geraamtes vooraan slaan op het overlijden, kort na elkaar in juni 1727, van de redacteur Laurens Arminius en de uitgever Andries van Damme,Ga naar eind73. zoals Jan Goeree ook verwoordt in de bovenste twaalf regels van zijn uitleg. Hierdoor is er waarschijnlijk sprake geweest van discontinuïteit in het productieproces van de Europische Mercurius, ditmaal tevens een aannemelijke verklaring voor het ontbreken van het titelgedicht in het nieuwsboek. Arminius heeft de eerste helft van de jaargang nog grotendeels geredigeerd.Ga naar eind74. De gravure geeft verder aan dat de weduwe van Andries van Damme, Judith Engelgraaf, het werk van haar overleden echtgenoot heeft voorgezet.Ga naar eind75. Het ‘vertrek’ van de twee hoofdfiguren van de Europische Mercurius in 1727 naar ‘'t akelig Elizeesche Veld’ lijkt Goeree sterk te hebben bezig gehouden. In zijn Mengelpoëzy staan namelijk ook nog twee typerende grafschriften voor Arminius en een ellenlang lijkdicht voor de redacteur en de uitgever gezamenlijk, dat aldus begint: twee vliegen / met eene klap / of / lyk-grap, / Op het verdwynen / Der twee voornaamste Figuuren / Uyt de Europische Merkuuren’, en de volgende passage bevat: (...) 'k moet op nieuw weêr traanen sproeyen
Op 't doode lyk van Anderies.
O smertelyk! ô zwaar verlies!
Laurentius, noch laauw, begraaven,
Heb ik beweend om zyne gaven
En pas het lyk met aard bedekt,
Of gy, Andreas, gy vertrekt!
Wat zal Merkurius nu zeggen,
Vindt hy uw beyder lyken leggen,
Als hy van 't vlugge reyzen moê
Zich spoeytGa naar eind76. naar 't hollend Holland toe? (...)Ga naar eind77.
De titeluitleg vervolgt met de voorstelling in het midden van de gravure. Hier zien we de oorlogsgod Mars (of Mavors), als vechtersbaas met schild, toorts en hond. Dit dier was kernmerkend voor het slagveld. Mars neemt onder het toeziend oog van de vredesgodin de wapens op tegen een dode die hem met sneeuwballen verjaagt. Op de achtergrond wachten soldaten voor de tempel van Janus, die volgens Goeree opengerukt wordt. Deze beeldspraak verwijst naar de poortdoorgang van het Forum Romanum te Rome, die in de Oudheid slechts gesloten was als het gehele Romeinse Rijk in vrede leefde. Het tafereel symboliseert dan ook | |
[pagina 86]
| |
de onzekere politieke situatie in het Europa van 1727. Ook de redacteur van de Europische Mercurius wist bij de aanvang van het jaar nog niet hoe deze zou uitpakken. Arminius had in dit verband nog verzucht: Wat zullen wy nu uyt dit alles besluyen? zal men Oorlog hebben? Het schynt 'er zig alles na te schikken: egter kan de God des Vreedes de herten der geene, die dezelve zoeken, nog veranderen, en de zaken schikken, dat die geene, die Rust in Europa zoeken te handhaven, triomfeeren!Ga naar eind78. Volgens Goerees uitleg keerde de vrede echter terug door de onverwachte dood van iemand in het Noorden. Bedoeld wordt de in mei 1727 overleden Russische keizerin Catharina I, die werd opgevolgd door de jonge Peter II. Catharina had begin 1727 tot grote ongerustheid van Zweden en Denemarken de Russische vloot versterkt.Ga naar eind79. In het derde deel van de uitleg verklaart Goeree dat de vrouwenfiguur links op de gravure treurt om het heengaan van ‘Albions’ koning George I. Zijn driedubbele kroon - die van Engeland, Schotland en Ierland - ging over op zijn zoon George II, dus van de een naar de ander, in dit geval via het bovenste skelet met januskop naar de levende vrouwenpersoon onder de vruchtdragende boom rechts. Deze ging dus van de één naar de ander. Zo zijn de Franse woorden ‘d'un a l'autre’ bovenin de gravure tegelijk verklaard. Zulke woorden golden in 1727 zoals vermeld ook voor Rusland en verder voor Marokko, waar Abdallah de opvolger was van Ismael ben Ali Cherif. De Europische Mercurius besteedt in 1727 veel aandacht aan genoemde troonswisselingen. George I was in juni, op doorreis naar zijn erfgoed Hannover, overleden te Osnabrück, in de armen van zijn broer, de bisschop ter plaatse. De Britse koning zou ziek zijn geworden door overmatige consumptie van meloen en het drinken van enkele glazen koud water in het Overijsselse Delden. De regeringsleider Walpole ontving in Engeland als eerste het onverwachte bericht. Deze stelde vervolgens meteen de procedures voor de troonsopvolging in werking.Ga naar eind80. Bij de berichten van juni maakt het nieuwsboek eveneens melding van het overlijden van de Russische vorstin Catharina I in de voorgaande maand. In januari had Arminius nog ontkend dat zij ernstig ziek was. Haar opvolging ging gepaard met paleistwisten.Ga naar eind81. Nog minder regulier verliep de opvolging in Marokko. Hier wist de moor Barmacan de dood van de koning twee maanden geheim te houden. Hij had het lijk laten balsemen en verborgen gehouden. Intussen had Barmacan gepoogd via omkoping de troon te bemachtigen. Zijn plan mislukte doordat één van de echtgenotes van de overleden koning de ware toedracht wist te onthullen aan de koninklijke familie.Ga naar eind82. Marokko verkeerde tot 1729 in staat van burgeroorlog. Verklaaring van een Merkurius-Tytelplaat van 't Jaar 1727Ga naar eind83.
Beschouwers die hier staat, en ziet.
En vat deez' Tytels inhoud niet,
Zo luystert toe, ik zalze ontleeden.
De twee Scherminkels hier beneden,
Ter wederzyds het Tytel-schild,
Verbeelden hier, indienje wilt,
d'Autheur en Drukker der Merkuuren,
Die beyde zyn haar piek gaan schuuren.Ga naar eind84.
Naar 't akelig Elizeesche Veld.
Daar d'een aan d'ander nu vertelt
Hoe zy 't op hun verscheiden lieten
Op d'Aard', die hen scheen te verdrieten.
In 't Tafereel vertoont zich Mars,
| |
[pagina 87]
| |
Met zynen fakkel, trots en bars,
Als of hy 't al in vlam wou zetten,
En gansch Euroop dacht te verpletten;
Doch een gansch onverwachte dood;
Die tusschen beyde uyt 't Noorden schoot,
Deed het Compas van Mavors draaijen,
En 't Vrede-haantje boven kraaijen.
Deez' dood helpt fors gelyk een Leeuw,
Met ballen van gekneede Sneeuw
Den wreeden Oorlogs-Godt aan 't vluchten
En stelt Europa buyten zuchten,
't Geen zonder oorlog of gevecht,
Den Vreê weêr ziet als opgerecht;
Doch met de Wapens in de handen
Om of het vuur weêr sloeg aan 't branden,
En Janus kerk wierdt opgerukt.Ga naar eind85.
Het Vrouwebeeltje, 't geen bedrukt
Staat by een dorren boom te treuren,
En 't droevig hoofd naauw op kan beuren,
Verbeeldt het droevig Albion
Eylaas ontbloot van eene Zon
Die gansch Europa met zyn straalen
Verkwikte en als deed Adem haalen.
Het tweede Beeld, verheugd en bly,
't Geen zich vertoont aan d'andre zy,
En by een Vrucht-boom staat te pronken,
Terwyl het werdt een Kroon geschonken,
Verbeeldt dat zelfde Ryk en Land,
Doch in een blyder staat en stand.
Vermits het een drie dubb'le Kroone,
Op 't hoofd van Georges grooten Zoone,
Ziet door de Dood ter neêr gesteld,
Ziet daar den Inhoud, u gemeld.
| |
BesluitHierboven zijn de titelgravures van de jaargangen 1713, 1718, 1719 en 1727 van de Europische Mercurius alsnog gecombineerd met de titelverklaringen die Jan Goeree ooit naar aanleiding van deze prenten heeft geschreven. Ze zijn bovendien aan de hedendaagse lezer verklaard en in de context geplaatst van de interactie tussen achttiende-eeuwse uitgevers en graveurs, een onderwerp waarover we weinig directe informatie hebben. De behandelde teksten, gevonden in Goerees Mengelpoëzy, dateren uit de twee laatste decennia van diens carrière. Hij had inmiddels als graveur veel ervaring opgedaan en hij lijkt met genoegen gedichten bij de titelgravures voor genoemd nieuwsboek te hebben gemaakt, hoogstwaarschijnlijk bij zijn eigen gravures. Na zijn dood zetten één of meer tot op heden onbekende auteurs het schrijven van titelverklaringen voor de mercuur voort. In 1750 kwam abrupt een einde aan deze traditie, die kenmerkend was voor veel vroeg-moderne publicaties. Oorlog en vrede zijn in de betreffende vier titelverklaringen, die zoals vermeld in de Europische Mercurius ontbreken, de belangrijkste thema's. In 1718 en 1719 maakte Goeree met Alberoni's oorlogspolitiek er zelfs een vervolgverhaal van. Daarnaast is er in deze jaren aandacht voor het overlijden van enkele Europese vorsten en een ramp. Al deze onderwerpen zijn ook exemplarisch voor de inhoud van het nieuwsboek. Ze geven geen aanleiding om te denken dat inhoudelijke aspecten de reden zijn geweest waarom juist deze vier verklaringen | |
[pagina 88]
| |
Titelgravure Europische Mercurius, 1727.
niet zijn opgenomen in de Europische Mercurius. Ze zijn vergelijkbaar met de inhoud van titelverklaringen die wel in het nieuwsboek staan. Alleen de uitleg bij de prent van 1727 is in zoverre afwijkend dat deze refereert aan de makers van de mercuur zelf. Maar ook daarbij valt geen onvertogen woord. Praktische redenen - ruimtegebrek uitgezonderd, want de pagina's naast de prenten zijn leeg - liggen dan ook waarschijnlijk ten grondslag aan het ontbreken van de vier gedichten in het nieuwsboek waarvoor ze zijn bedoeld. |
|