Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 25
(2002)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 20]
| |
Leven en bedrijf van Timotheus ten Hoorn (1644-1715)Ga naar eind1.
| |
BiografieTimotheus wordt als Tymen geboren op 6 juni 1644, als een van de zes kinderen van de uit Harburg in Duitsland afkomstige varensgezel Claes Tymons (ook wel Tiemse) en de uit Hasselt afkomstige Geertje Jansen. Vader Tymons vestigt zich aan de wal als vettewarier (kaarsenmaker). Van de zes kinderen blijven alleen Tymen en zijn broer Jan (geboren 2 oktober 1639) in leven.Ga naar eind3. Deze Jan is de eerste die we in het boekenvak tegenkomen. Hij gaat op 11 november 1662 als Jan Claesen, boekbinder, in ondertrouw met Elisabeth van Belle en wordt gildelid op 5 maart 1663. Hij woont dan in de Pijlsteeg. Pas in 1673 verschijnen bij mijn weten zijn eerste eigen uitgaven. Zijn naam verandert in Clasen ten Hoorn en Ten Hoorn. De naam van broer Tymen verschijnt op 16 november 1676 als Timotheus op de ledenlijst van het gilde; zijn naam is evenwel doorgestreept.Ga naar eind4. Timotheus gaat op 11 april 1677 in ondertrouw met Rebecka van Kessel. Ten Hoorn wordt boekbinder genoemd en woont tegenover het Oude Zijds Heeren Logement, het toenmalige adres van zijn broer Jan. Na zijn huwelijk betrekt hij een eigen woning in de Nes, schuin tegenover de Kleine Hal (daar vergaderde het gilde en werd markt gehouden), waar hij zijn eigen boekhandel begint. Vanaf 21 december 1677 adverteert hij in de Amsterdamse Courant en vanaf 13 augustus 1678 ook in de Opregte Haarlemse Courant. Het huwelijk van Ten Hoorn met Rebecka van Kessel is van korte duur: ze overlijdt in 1679 en wordt op 19 oktober begraven in de Westerkerk. Lang blijft Timotheus niet ongetrouwd. Op 16 augustus 1681 gaat hij in ondertrouw met de 22-jarige Immetje Jans Nuijl. Vier dagen later stelt het aankomend bruidspaar huwelijkse voorwaarden op voor notaris Cornelis van Leeuwarden. Voor deze zelfde notaris laat Immetje op 18 oktober 1683 haar testament opma- | |
[pagina 21]
| |
ken waarbij Timotheus aangewezen wordt als testamentair universeel erfgenaam.Ga naar eind5. In 1684 verhuist de familie Ten Hoorn naar de overkant van de Nes. Het gezin betrekt het tweede huis ten zuiden van de Brakke Grond, of ook wel het derde benoorden de Lombardsteeg.Ga naar eind6. Vermoedelijk hing daar het zinnebeeld uit.Ga naar eind7. In ieder geval verschijnt deze betiteling vanaf dat moment in de impressa van zijn uitgaven. Kort na de geboorte van haar vijfde kind en derde zoon, op 15 maart 1692, wordt Immetje Jans NuijlGa naar eind8. begraven in de Oudezijds Kapel. Drie jaar later trouwt Timotheus met zijn dienstmeid Aletta Smit. Het huwelijk, Ten Hoorns derde, vindt op 22 mei 1695 plaats in Diemen. Op 27 augustus 1706 maakt Ten Hoorn voor notaris Daniel Moors zijn testament op.Ga naar eind9. Hij overlijdt begin 1715 en wordt op 12 januari in de Nieuwe Kerk begraven. Aletta Smit overlijdt drie jaar later en wordt op 2 oktober 1718 begraven op het Anthonies Kerkhof. | |
BoekhandelTen Hoorn wordt in het algemeen aangeduid als boekverkoper, soms als boekbinder. Boekverkopers en boekbinders waren meestal dezelfden. Dat in enkele fondslijsten sprake is van werken die bij hem ‘gedrukt en te bekomen zijn’ en dat Ten Hoorn in zijn advertenties in de Amsterdamse Courant en de Opregte Haarlemse Courant de aanduiding ‘is gedrukt en wordt uitgegeven’ gebruikt, hoeft niet te betekenen dat hij zelf drukte. Drukken werd doorgaans als een apart vak beschouwd. Drukkers leverden hun werk vaak ongebonden af, zodat klanten boeken op hun eigen manier elders konden laten inbinden. Het kwam zelden voor dat kleinere boekverkopers een eigen drukkerij hadden. Ook bij Timotheus ten Hoorn heb ik geen spoor ontdekt van een eigen drukkerij: niet in zijn testament, niet in de inboedel na zijn overlijden. Wel beschikten Timotheus' broer Jan en diens naaste confrater Jan Bouman over een eigen drukpers. Verder had Ten Hoorn banden met verscheidene drukkers, zoals Dirk Boeteman, Klaas ter Loo, Hendrik Harmens en Alexander Jans Lintman. Ik ga er dan ook van uit dat Timotheus ten Hoorn de titels die hij zelf uitgaf, waaronder in ieder geval de titels in de fondslijstjes, bij anderen liet drukken. Als uitgever onderhoudt Timotheus banden met verschillende vakgenoten. Hij geeft - vooral aan het begin van zijn loopbaan - een aantal titels uit samen met confraters als Daniël van den Dalen (die later verhuist naar Leiden), Jacob van Roijen, Jan Bouman, Jacob Balu, Aart Dirks Oossaan en zijn broer Jan. Tevens had Timotheus contacten buiten Amsterdam, met onder anderen Abraham Casteleyn en Jacob van Beverwijk te Haarlem, met Adriaen van Dijk te Rotterdam, met Jacob Mulder te Middelburg en met Kittoo en Hagen uit Den Haag. Als boekverkoper verkeert Ten Hoorn in de kringen van marginale boekhandelaars als Jan Carstens, Sander Wybrands van de Jouwer, Willem Hoofd, Jan Jans Otto, Jan Lamsveld, Harmen van den Berg, Jacobus van der Deijster, Jan de Kommer, Gilles Willems, Jan Harmens en Willem de Coup. Onderling gingen deze boekhandelaren allerlei verbanden aan, met de bedoeling beter te kunnen concurreren of uitgaven van kapitaalkrachtiger collega's in handen te krijgen en die daarna onderling te verkopen. Om zich niet al te zeer vast te leggen en de contacten te verbreden waren dat vaak niet meer dan twee of drie gezamenlijke uitgaven. Bij veel van deze boekverkopers bepaalt de financiële positie hun leven. Sander Wybrands van de Jouwer gaat failliet, Klaas ter Loo krijgt van het gilde de aantekening ‘onvermogend’, Willem Hoofd krijgt het predikaat ‘arm’ toebedeeld en Jan Harmens en Gilles Willems vertrekken naar Indië. Een aanzienlijk aantal kleine boekverkopers blijkt het niet zo nauw met de bestaande regelgeving te nemen. Broer Jan ten Hoorn bijvoorbeeld verschijnt in 1678 op de schoutsrol | |
[pagina 22]
| |
in verband met ‘libellen’Ga naar eind10. en krijgt in 1687 problemen met de kerkenraad wegens het drukken van de Tractatus theologico-politicus van Spinoza in de volkstaal!Ga naar eind11. Dirk Boeteman wordt gedaagd wegens het drukken van Het Leven van Philopater (uitgever Wolsgryn wordt in verband met het boek streng gestraft). Aart Dirks Oossaan blijkt ‘paskwillen’ te hebben verkocht, Daniël van den Dalen krijgt 1.000 gulden (!) boete. Jacobus van der Deijster wordt beboet door het gilde vanwege het niet nakomen van gildeverordeningen en wordt op bevel gildelid en Alexander Lintman wordt beboet vanwege nadrukken.Ga naar eind12. | |
Financiële problemenBij de kleine boekhandelaar Ten Hoorn speelt geld een belangrijke rol. Hij is van eenvoudige komaf en gaat deel uit maken van een branche waar de competitie groot is. De eerste jaren lopen tamelijk gesmeerd, maar de grote tegenslag komt in de jaren negentig. Dan bevindt hij zich eigenlijk bij voortduring op de rand van een financieel debacle. Op 10 november 1691 koopt Ten Hoorn ‘seekere huys en erve daer het sinnebeelt uythangt staende en gelegen binnen de voorzeide stadt amsterdam in de nes het tweede huys besuyden de poorte van de bracke gront’ van de eigenaars Sara Saskers en Hendrik de Wieler. De verkoping geschiedt ‘uytter hant’ met de belofte het huis bij willig decreet te leveren.Ga naar eind13. De eigenaars hebben namelijk schulden. De verkoop voor f 4.000,- wordt op 9 mei 1692 gerecht. Ten Hoorn gaat, hoogstwaarschijnlijk in verband met deze aankoop, op 4 juli 1692 een lening aan van f 2.500,- bij Willem Emmichoven. Bedrag en rente dienen binnen vier jaar te zijn terugbetaald. Na zijn dood blijkt dat hiervan nog ruim f 1.333,- afbetaald moet worden. De schuld wordt dan overgenomen door Jan Tieleman.Ga naar eind14. Een jaar later, op 17 september 1692, verzoekt Ten Hoorn de burgemeesters van Amsterdam om enige van zijn boeken te verkopen, aangezien zijn vrouw kort tevoren is overleden, hij vier kindermonden te voeden heeft en hij bovendien, zoals bij testament bepaald, de kinderlijke erfdelen moet uitkeren nu hij zich opnieuw in de echt wil begeven.Ga naar eind15. De burgemeesters verzoeken de overlieden om informatie. Deze spelen de zaak terug naar de burgemeesters. Van een verkoping en een huwelijk ontbreekt ieder spoor. Nog in 1693 leent Ten Hoorn opnieuw een fors bedrag. Hij ontvangt bij schepenenkennisse f 1.000,- van de drukker Alexander Jans Lintman. Het bedrag moet binnen twee jaar worden terugbetaald.Ga naar eind16. Toch staat hij op 30 maart 1694 voor f 800,- borg voor schoonzuster Jannetje Jans Nuijl en haar echtgenoot Jan Gerrits Bouman. De schuld zou binnen een half jaar terugbetaald moeten worden aan Abraham Obbens. Pas op 4 februari 1710 is dat het geval.Ga naar eind17. Op 12 oktober 1697 leent hij opnieuw bij schepenenkennisse, ditmaal een bedrag van f 600,- van de drukker Dirk Boeteman. Er wordt geen termijn bepaald waarbinnen de aflossing dient te geschieden. Kort daarvoor was Dirk Boeteman nog samen met zijn vrouw Sara Verryken getuige geweest bij de doop in de Oude Kerk van Ten Hoorns zoon Arnoldus (11 juli). Op 25 juni 1710 is alles afgelost.Ga naar eind18. In 1702 wordt Ten Hoorns uitgave de Europische Mercurius door Daniël van den Dalen en Andries van Damme overgenomen. Dat gebeurde ten overstaan van notaris Moors en getuigen te Amsterdam op 29 juni 1702.Ga naar eind19. Ten Hoorn verkoopt alle exemplaren die er tot eind 1701 zijn gedrukt en zowel binnen als buiten Amsterdam te vinden zijn. Dit wijst erop dat Timotheus ten Hoorn al was overgegaan tot verkoop in verschillende steden ten einde een gunstig effect op de verkoop te hebben. (Vanaf 1698 was de Europische Mercurius in ieder geval ook te verkrijgen in Rotterdam bij Adriaen van Dijk). Voor een halfjaardeel betalen Van Damme en Van den Dalen acht stuiver. Er blijken 6.071 exemplaren te zijn, waardoor de ver- | |
[pagina 23]
| |
koopprijs komt te liggen op f 2.428,40. Dit bedrag moest in zes termijnen binnen vier jaar worden betaald.Ga naar eind20. Misschien dient ook het testament van de minderjarige zoon Nicolaas tegen de ongunstige financiële achtergrond van het bedrijf van Ten Hoorn te worden gezien. Op 18 december 1704 maakt de kennelijk zieke zeventienjarige Nicolaas zijn laatste wil op voor notaris Moors. Alida en Arnoldus, zijn broer en zus, worden aangewezen als (minderjarige) erfgenamen. Ieder krijgt de helft van Nicolaas' goederen, terwijl vader Ten Hoorn het vruchtgebruik krijgt.Ga naar eind21. Timotheus maakt zelf, zoals hierboven al gemeld, op 27 augustus 1706 zijn testament op voor notaris Moors.Ga naar eind22. Zijn financiële positie is nijpend. Hij wordt niet aangeslagen in de 200ste penning, hetgeen betekent dat zijn kapitaal beneden de f 4.000,- wordt geschat. Verscheidene goederen blijken te zijn beleend (de lommerd is om de hoek!), waaronder f 155,- aan goud en zilver. Deze spullen moeten uit de inboedel terug worden gekocht, want ze zijn een deel van de erfenis van dochter Alida. Het huis wordt eigendom van zoon Nicolaas voor f 5.000,-. Hij moet de schulden bij schepenenkennisse aflossen en ook de nog niet uitgekeerde moederlijke erfdelen (f 600,-) blijven rusten op de waarde van het huis. Voogden over de minderjarige kinderen worden Daniël van den Dalen en Jan ten Hoorn. Ten Hoorn bepaalt verder dat ‘alle sijne Boeken, Winkelwaaren en het geene verders tot de Winkel behoord, alsmeede sijnen [...] niet-gelegateerde of weghgemaakte huisraad en imboel, met de eerste geleegentheid, publiquelijk zullen werden verkoght en tegelde gemaakt’. (Dit heeft er opnieuw de schijn van bedoeld te zijn om aan geld te komen, want dergelijke verkopingen werden niet goedgekeurd door het gilde). Verder rest voor zijn zwangere vrouw Aletta slechts wat kleren en huisraad, net als voor dochter Alida. Het geld van de verkoop van de Europische Mercurius is kennelijk al helemaal op! Op 25 juni 1710 is de schuld aan Dirk Boeteman afgelost, maar op 1 juli leent Timotheus opnieuw bij schepenenkennisse. Van Francois Bouwmeester ontvangt hij f 500,- die binnen een jaar moeten worden terugbetaald. Bij Ten Hoorns overlijden in 1715 blijkt iets meer dan f 186,- te zijn voldaan.Ga naar eind23. Ten Hoorn wordt op 12 januari 1715 begraven in de Nieuwe Kerk. Hij is dan zeventig jaar. Een half jaar later wordt een inventaris opgemaakt van zijn bezittingen.Ga naar eind24. Aan effecten en goederen is zo goed als niets meer aanwezig. Er zijn wel nog meer dan vijftig schilderijen in het huis te vinden. Verder treffen we in het voorhuis ‘eenige pakken Boeken ende gebonden boeken, groot en kleijn, van geene groote waarde. De Winkel, Toonbanke en wat gereedschap’. Er zijn ‘Nog verscheijde openstaande Reekeningen, met Boekverkopers te liquideren.’ Ook zijn er nog andere schulden, zoals f 34,- voor gekochte boeken en f 321,- aan verschillende papierkopers. Ten Hoorn staat voor f 33,- in het krijt bij dokter, apotheker en chirurgijn en voor f 200,- is nog verpand. De totale last komt daarmee op f 5.742,-. Aletta Smit en zoon Johannes worden aangesteld tot voogden over de minderjarige kinderen en tot administrateurs van de inboedel. De bij testament aangewezen voogden hebben verstek moeten laten gaan. Jan ten Hoorn is kort daarvoor overleden (begraven in de Zuiderkerk op 30 augustus 1714) en Daniël van den Dalen woont intussen in Leiden en heeft al drie actuele voogdijschappen; reden waarom hij zich laat excuseren. De lasten zijn zo hoog dat het huis verkocht dient te worden. Makelaar Abraham Wybrands is de koper voor f 4.049,-.Ga naar eind29. Dit bedrag moet ingaande 1 mei 1716 betaald worden en blijkt op 12 januari 1718 geheel te zijn voldaan.Ga naar eind25. De rest van de schulden is dan eveneens betaald. Vermoedelijk heeft de opbrengst van de uitgave door de weduwe Ten Hoorn in 1715 van kluchtig werk van de populaire schrijver Jan Pook hier ook een positieve bijdrage aan geleverd.Ga naar eind26. | |
[pagina 24]
| |
Kort daarop overlijdt Aletta Smit. Ze wordt op 2 oktober 1718 op slechts 53-jarige leeftijd begraven op het Anthonies Kerkhof, vanuit de Plantage ter zijde van de Nieuwe Stadsherberg, over de Draaibrug. Ze heeft dus kennelijk haar intrek in een soort tuinhuisje moeten nemen. Henricus en Arnoldus, de nog minderjarige kinderen, worden op 12 en 19 oktober 1718 in het Burgerweeshuis respectievelijk Diaconieweeshuis opgenomen. De kinderen hebben schulden noch bezittingen. Zoon Nicolaas woont op dat moment in een diaconie bedelingshuis in de Weesperstraat.Ga naar eind27. | |
Controversiële uitgavenNet als de financiële problemen zijn ook de voortdurende confrontaties met de overheid illustrerend voor het leven en het bedrijf van Timotheus ten Hoorn en, naar het zich laat aanzien, voor menig andere kleine boekverkoper-uitgever. Op 15 en 22 maart 1678 verschijnt Ten Hoorns naam op de schoutsrol. Hij wordt ervan verdacht ‘eenige vuijle plaeties gedistribueert en vercoft te hebben.’Ga naar eind28. Bij deze prentenkwestie gaat het vermoedelijk om de voorstellingen bij De dwalende Hoer, of Pieter Aretijns Uylespiegel op nooten, een vertaling van La Puttana errante toegeschreven aan Pietro Aretino. maar in werkelijkheid vermoedelijk van de hand van Nicolo Franco. Het betreft een samenspraak tussen twee dames van lichte zeden, waarvan slechts één exemplaar in het Nederlands bekend is (aanwezig in de Bayerische Staatsbibliothek te München).Ga naar eind29. Het werk werd in Nederland in 1669 in Rotterdam verboden en in hetzelfde jaar door het Hof van Holland.Ga naar eind30. In 1677 wordt het opnieuw uitgegeven met prenten die, naar verluid, waren gemaakt door de beroemde kunstenaar Romein de Hooghe. Dertien jaar later, in 1690, wordt De Hooghe, woonachtig in Haarlem, voor het Amsterdamse gerecht gedaagd.Ga naar eind31. Op instigatie van de hoofdofficier van deze stad, Jacob Boreel, getuigen Cornelia en Neeltie Hendricks voor notaris Michiel Bockx, een notaris voor wie vele justitiële zaken werden afgehandeld, dat ongeveer twaalf jaar eerder De Hooghe bij hun vader zaliger ‘quam vragen off de Printies die haer getuigen vermelde vader voor hem de Hoge te drukken hadde nog niet gedaen waren, welke printies sy getuigen ten vermelde tijd gesien hebben dat eenige ontuchtige posturen van vleselijke conversatie vertoonden.’ In het proces wordt nog meer tegen De Hooghe aangevoerd. Zo zou hij oplichterij, incest en godslastering bedreven hebben en hielp hij een oom het graf in. Zijn vrouw zou niet veel beter zijn dan een hoer. Twee andere getuigen, Paulus Tamesz en Catharina Schouten, vertellen dat ze eens bij de kunstenaar te gast waren, toen deze tijdens een hevig onweer over het opperwezen meldde dat deze ‘al met kooten en knikker te speelen’ begon. Voorts geeft zijn ex-leerling Adriaan Schoonebeek nog een fraai staaltje van De Hooghes godslasteringen. Toen het eens zeer koud was, zou deze verklaard hebben: ‘Godt hout syn woort niet want daer staet geschreven int sweet uwes aenschyns sult gij u broot winnen, en hij laet mij hier van koude de neus druijpen.’ De getuigen lijken verre van betrouwbaar. Het proces tegen Romein de Hooghe moet gezien worden tegen de achtergrond van een delicate politieke kwestie. Eind zeventiende eeuw boterde het allerminst tussen het prinselijk gezag en Amsterdam. Zo wordt de stad in 1684, nadat de Amsterdamse correspondentie met de Franse gezant d'Avaux bekend geworden is, beschuldigd van landverraad. De zaak wordt gesust maar in 1689 komt het opnieuw tot een botsing tussen Amsterdam en de oranjegezinden. Van de afwezigheid van Willem III, die in Engeland zijn handen vol heeft aan de Glorious Revolution terwijl hij zijn schoonvader probeert te verdrijven, maakt het Amsterdamse stadsbestuur gebruik om bestuurlijke posten op te vullen zonder de daarvoor beno- | |
[pagina 25]
| |
digde prinselijke goedkeuring (een soortgelijke affaire zal een eeuw later een van de oorzaken van de Nederlandse revolutie zijn). Rond 1690 barst een pamflettenstrijd los tussen woordvoerders van beide kampen. In de Amsterdamse pamfletten, voornamelijk van de hand van de advocaat Nicolaas Muijs van Holy, moet vooral de prinsgezinde Romein de Hooghe het ontgelden. Tot diens verdedigers behoort onder anderen de schrijver Ericus Walten. Hij is de vermoedelijke opsteller van het hieronder geciteerde pamflet De Nyd en Twist-sucht.Ga naar eind32. Hierin wordt vermeld dat De Hooghe niets uit te staan had met de prenten voor De dwalende Hoer, maar dat ‘doemaels in 't Huys van Timotheus ten Hoorn, in de Nes, tot Amsterdam, door Schout Engelbrecht een Plaetsnyder in Flagrante delicto [werd] betrapt, de Plaeten van gemelde Figuyren of Printen van Pieter Aretijns Dwalende Hoer te koopveylende; waer over hy ook in Hechtenisse is gebragt en gestraft.’ Hoe het ook zij, in het proces tegen De Hooghe wordt met geen woord over politieke zaken gerept. Het heeft er alle schijn van dat de Amsterdammers op sluwe wijze hebben geprobeerd een politiek tegenstander met onpolitieke argumenten van het strijdtoneel af te voeren, onder meer door te beginnen over de prenten bij De dwalende Hoer. In maart 1683 blijkt de kerkenraad zich met de uitgavenpolitiek van Ten Hoorn te bemoeien. Op de elfde van die maand worden ‘de Broeders des quartiers [...] versocht om haer nader te informeren over de dertele boeckiens die Timotheus ten Hoorn heeft gedruckt waervan de Broeders van Uijtrecht de titels hebben opgegeven.’ De kerkenraad noteert een week later, op 18 maart, dat nogmaals onderzoek ‘aengaende de vuijle boeckiens’ zal worden gedaan. De 25ste blijkt dat Ten Hoorn dominee Hanicius naar genoegen uitleg heeft gegeven ‘wegens de onstichtelijcken boeckiens die men meende bij sijn E. gedruckt te sijn.’Ga naar eind33. Om welke schandalige werken het gaat, wordt helaas niet vermeld. Wel is duidelijk dat Ten Hoorn tot in Utrecht bekend is. Tijdens de pamflettenstrijd tussen Muijs van Holy en zijn tegenstanders wordt ook Ten Hoorn het mikpunt van spot. In 1690 verschijnt bij Jan ten Hoorn de Principia philosophiae of Beginselen van de wijsbegeerte van Cartesius. Voor deze gepriviligieerde uitgave adverteert Ten Hoorn op 23 september 1690 in de Opregte Haarlemse Courant. Naar aanleiding van deze uitgave verscheen in datzelfde jaar het Relaas Van de Beroertens op Parnassus. Ontstaan over het drukken Van de Beginselen der eerste Wijsbegeerte van de Heer Renatus Descartes. Tot Amsterdam, Gedrukt by Tjerk Pietersz. Openbaar Boekverkooper, op de Schaager Markt, in de Bikstien Kelder. Met previlegie. 1690.Ga naar eind34. In dit pamflet wordt Apollo gestoord in zijn bespiegelingen door een groot gedruis op de helling van de berg Parnas. Een groep doktoren, waaronder C. Bontekoe, H. Overcamp, L. Meijer en S. Witgeest, brengt een op sterven na dood zijnde Descartes naar boven. Deze is niet in zo'n toestand geraakt ‘uyt eenige ontsteldheeden des bloeds, ofte humeuren’, maar doordat ‘zijn schriften waren geraakt in de klauwen van arme scheursieke brodders en Roov-vogels.’ Descartes' onvergelijklijk werk. De Beginzelen der eerste Wijsgeerte, in de Neederduytsche Taal met weergadelooze moeyte, van Glazemaaker vertaald, met swaare kosten by J. Rieuwertze gedrukt, en met de grootste arbeyd, en netheyd des werelds uytgevoerd; is nu het schandige Poppegoed, en het cieraad van de vuyle Prullekraam van beyde de Ten Hoorens geworden. Wanneer Apollo vervolgens wil weten wat voor lieden die Ten Hoorns dan wel zijn, neemt Laurens Koster het woord: ‘'t Zijn de grootste schandvlekken van mijn Vinding, die 'er ooit onder de zon geweest zijn.’ Plantijn voegt daar vervolgens aan toe dat het geen boekdrukkers, maar boekverkopers zijn. ‘Zij moeten hun huyshouding bezorgen’, maar ze dwalen ver | |
[pagina 26]
| |
af van het hun voorgestelde spoor. Want daar ze met expresse voorwaarde, en dat nog maar onder oogluyking van 't Boekverkoopers Gild, alleen zijn toegelaaten alderhande prullen en grollen [...], ja nog slimmer, te mogen drukken: hebben ze nu op een tijd, beyde ondernomen, het alder voordeftigste werk, dat ooit de zon van goddelijke geleertheyd bestraalde, na te drukken. Zodra Apollo een verschrikkelijk oordeel wil vellen over deze ‘Leedebreekers van goede Boeken’, zoals Overcamp ze noemt, komen beide broers juist al vechtend de helling van de Parnas op. Ze maken onderling ruzie over wie de oudste rechten heeft op de bewuste herdruk. Timotheus blijkt over een ratelende snater te beschikken en Jan over een miers stemmetje. Descartes is intussen enigszins opgeknapt, maar van Apollo moeten de Ten Hoorns hun ‘bemorste pooten van de gewyde Schriften van de Heer Descartes’ afhouden en maken dat ze weg komen, voordat zijn staljongens ‘de moeite neemen van je zoodanig af te rossen, dat je in der daad niet Zinnebeeldig, maar waaragtig Historisch, [een verwijzing naar de uithangborden van beide broers, FP] het paard van Bileam zuld gelijken.’ De Ten Hoorns nemen fluks de benen, nog eenmaal gekarakteriseerd: ‘En wat haar onderweeg, ontrent het najouwen van het gemeene Graauw gebeurt is, verwagten we in het kort, dat ze ons het zelve door den Druk gemeen maaken zullen.’ Bijzonder aan dit satirisch werkje is dat er gewag van wordt gemaakt dat beide Ten Hoorns slechts onder bepaalde voorwaarden hun beroep mochten uitoefenen. Merkwaardig is het ook dat juist enkele ‘swarte gecoleurde en gemantelde Batavische Druiden’ van wie werk bij de beide boekverkopers verscheen, min of meer als getuigen à charge optreden. Voorts maken de Ten Hoorns kennelijk gebruik van omlopers, waarvan Apollo enkele noemt als hij dreigt er naar te zullen streven dat ‘nog de Lamsvelde, nog Hoofts, nog Neuzen, nog ter Loo's, nog Tjerken, nog diergelijke groote Boekhandelaars, de lust zullen hebben van je Grollen op sluyzen en markten te koop te venten.’ (De uitgeversnaam in het impressum van het pamflet verwijst vermoedelijk naar deze Tjerk!) Interessant is ook dat in het schotschrift wordt beweerd dat de broers Ten Hoorn slechts tot de uitgave van Cartesius werken zijn gekomen door ‘de nalaatigheyd van een laffe Zoon, uyt een regtaardige Vader gesprooten, by welke de kostelijke Figuren van dit werk berusten, en van de wormen staan opgevreeten te worden.’Ga naar eind35. Jan ten Hoorn kreeg voor de op groot formaat in quarto uitgevoerde Beginselen op 23 maart 1690 een privilege van vijftien jaar van de Staten van Holland en West-Friesland. Als reden hiervoor staat in het werk vermeld dat de boekverkoper grote kosten heeft moeten maken voor de uitgave en bang is voor nadrukken. De angst voor nadrukkers is opmerkelijk, omdat de broers Ten Hoorn het zelf niet altijd even nauw namen met de regels daaromtrent. In 1688 maken we kennis met Coenraad Hendrikze. Samen met Joseph Jacobz schaft hij op verzoek van de Haagse boekverkoper Aarnoud Leers op 29 november in Amsterdam bij verschillende boekhandelaars (de weduwe Swart, Aart Dirks Oossaan, Johannes van Boekholt, Pierre Savouret, Henri Desbordes en Timotheus ten Hoorn) nagedrukte exemplaren aan van een bij Leers verschenen pamflet. Het betreft een Declaratie van Willem III over zijn Engels avontuur. Timotheus verkoopt een Franstalige uitgave voor vier stuivers (de hoogste prijs die ervoor wordt gevraagd). De aankopen worden genummerd en notaris Jacobus Wybrands legt ze een dag later vast en hecht er zijn zegel aan.Ga naar eind36. Coenraad Hendrikse was kennelijk een specialist in dit métier. Op 17 februari 1690 verschijnt hij opnieuw in de ‘boeckebinders winkel’ van Ten Hoorn, ditmaal samen met Jan Abramse om daar ter requisitie van de Amsterdamse hoofdofficier Jacob Boreel een exem- | |
[pagina 27]
| |
plaar te kopen van de Spiegel der Waarheid. Ze doen notarieel verslag van deze aankoop bij notaris Michiel Bockx.Ga naar eind37. De getuigen blijken zich bij de verkoopster te hebben beklaagd over de hoge prijs van f 2,50. De vrouw (Immetje?) antwoordt dat dat zeker niet te veel is voor een verboden boek! De Spiegel maakt deel uit van de al genoemde pamflettenstrijd uit 1690 en is vermoedelijk eveneens geschreven door Ericus Walten. Ook in 1695, wanneer de overheid opnieuw ingrijpt, is Hendrikse bij de zaak betrokken. Op 1 maart betreedt hij, samen met een andere oude bekende, Jan Abramse, de winkel van Timotheus ten Hoorn in de Amsterdamse Nes. Daar kopen ze in opdracht van de Amsterdamse hoofdofficier Francois de Vicq voor f 5,50 ‘seeker boek in quarto gebonden in een gemormert papier sijnde geintituleerd de naegelate Schriften van Benedictus de Spinosa.’Ga naar eind38. De volgende dag leggen ze die aankoop vast bij notaris Michiel Bockx. Ze voorzien het boek van hun handtekeningen en de notaris hecht er zijn zegel aan. In verband met deze koop wordt Ten Hoorn op 12 april daaropvolgend gedaagd door de schout. Op 19 april gebeurt dat nogmaals. Hij wordt opnieuw gedaagd op 26 april en op 3 mei. Als op 10 mei zijn naam wederom op de schoutsrol vermeld staat, wordt daarbij aangetekend dat de door de gedaagde ingebrachte stukken zijn overgenomen. Verder laat de rol niets los.Ga naar eind39. De ingebrachte stukken waren wellicht twee notariële attestaties. Op 20 april 1695 verklaarden de herbergierster Femmetje Jans en de kleermaker Staats van Eberigh voor notaris Johannes Backer, dat Ten Hoorn net als andere boekverkopers de gewoonte heeft om van een uur of vier 's middags tot een uur of acht in de avond een drankje te drinken in het café van Femmetje aan de Fluwelen Burgwal (de huidige Oude Zijds Voorburgwal) en dat Ten Hoorn dat ook op 1 maart heeft gedaan. Ten Hoorns knecht Daniël Verclocken en dienstmeid Aletta Smit blijken nog twee getuigen à décharge. Zij leggen op Ten Hoorns verzoek gezamenlijk een verklaring af. Verclocken betoogt dat hij tijdens de afwezigheid van zijn baas op 1 maart de winkel heeft beheerd en Smit verklaart haar patroon rond vier uur de winkel te hebben zien verlaten en hem om acht uur te hebben afgehaald.Ga naar eind40. Enige weken later, op 6 mei 1695, gaat Timotheus in ondertrouw met Aletta Smit. Het huwelijk vindt op 22 mei plaats in Diemen. Een mogelijk belangrijke getuige is hiermee van het toneel! Om de echtverbintenis mogelijk te maken moest Ten Hoorn voldoen aan het testament van zijn tweede vrouw, Immetje Jans Nuyl, uit 1683, waarin een bepaling was opgenomen voor het geval Timotheus een nieuw huwelijk zou willen sluiten. Hij legt op 3 mei voor notaris Hendrik de Wilde de erfdelen van de kinderen uit het tweede huwelijk vast. Ook benoemt hij Staats van Eberigh en Daniël Verclocken tot voogden over die kinderen.Ga naar eind41. Testamentair was de weeskamer uitgesloten. De acte die was opgemaakt bij notaris De Wilde en het testament uit 1683 toont hij op 10 mei aan de Weeskamer.Ga naar eind42. In 1697 wordt de boekhandelaar uit de Nes opnieuw door een financiële klap getroffen. Na op 8, 15, 22 en 29 januari te zijn gedaagd voor het gerecht, wordt hij op 5 februari veroordeeld tot een boete van f 150,- wegens het ‘vercopen van een fameus en pasquilleus libel.’Ga naar eind43. Om welk buitengewoon werk het hier gaat vermeldt de schoutsrol helaas niet. Oktober 1698 verstuurt Timotheus een verzegeld pakket mee met een zending van zijn broer Jan en diens zoon Nicolaas naar de Middelburgse boekverkoper Jacob Mulder. Vader en zoon ontkennen voor notaris Michiel Servaas op 4 december 1699Ga naar eind44. op de hoogte te zijn geweest van wat er in het pakket van Timotheus zat. Om welke kwestie het hier gaat, heb ik niet kunnen reconstrueren, maar dat het om een gewaagde uitgave gaat, is haast wel zeker. In 1698 verschenen bij Tyme van Nes te Hoorn, een fictief adres waarachter wel Timotheus ten | |
[pagina 28]
| |
Hoorn uit de Amsterdamse Nes wordt gezien, de Schimp- en hekeldigten uit verscheide poëten, gevolgt na [...] Juvenalis, en Quevedo, &c. Een verband tussen beide zaken heb ik niet kunnen vinden. Nog een bewijs van financieel niet altijd even consciëntieus handelen is te vinden in de boekverkopersboeken van de Leidse firma Luchtmans. Deze zijn bewaard gebleven vanaf 1697. Timotheus' naam komt hierin jammer genoeg niet voor, wel die van andere kleine boekverkopers en ook die van broer Jan en diens zoon Nicolaas. Op 6 maart 1713 noteert Luchtmans over Jan ten Hoorn ‘aan rabat mij afgeperst van 42:7 f 10:7’ en ‘aan gelt ontfangen naa lang loopens f 32:-’ en tenslotte ‘aldus hebbe moeten liquideren.’ | |
ConclusieHoewel hij 1694 nog borg staat voor zijn schoonzuster en haar manGa naar eind45., is het in de jaren negentig financieel bergafwaarts gegaan met Ten Hoorn. Mogelijk is de kwestie rond de verkoop van werk van Spinoza hier debet aan. Ook wordt hij nog beboet en is er nog de kwestie van het geheimzinnige pakket op Middelburg. Ten Hoorn probeert aan geld te komen en gaat enkele vervaarlijke leningen aan. Toch moet hij in 1702 zijn Europische Mercurius verkopen en is er bij zijn testament en na zijn overlijden alleen maar sprake van schulden, beleningen in de lommerd en nauwelijks nog inboedel. Pas bij de dood van echtgenote Aletta Smit in 1718 is duidelijk dat alle schulden zijn afgelost, eigendommen zijn er dan niet meer! In de jaren negentig adverteert Ten Hoorn niet of nauwelijks meer, zoals daarvoor met enige regelmaat gebeurde, in de Opregte Haarlemse of de Amsterdamse Courant. In 1703 en 1704 verschijnen nog twee annonces en nog één in 1709 voor populair werk van Jan Pook, waarvan de weduwe in 1715 een herdruk uitgeeft. Er verschijnen in die periode ook nog maar weinig titels bij Ten Hoorn. Uiteindelijk komt in 1710 zijn laatste uitgave op de markt. Hierbij sluiten ook de fondslijstjes in bij hem verschenen werken aan. Dergelijke lijstjes verschenen tweemaal in 1680, in 1687, in 1688, twee maal in 1707 en drie maal in uitgaven uit 1708. De leeshonger van het publiek, het feit dat bepaalde uitgaven van Ten Hoorn speciaal op het buitenland waren gericht, noch de gewaagde uitgaven hebben Ten Hoorn kunnen redden. Het uitgeven van nieuwe sterk in de belangstelling staande genres, het afstemmen op potentiële lezers, de verkoop van catalogi van boekverkopingen (onder andere in 1687 en 1688) etcetera hebben uiteindelijk niet gebaat.
In het fonds van Ten Hoorn zijn titels te vinden die met een gefingeerd adres of anoniem verschenen. Hij verkocht tevens (gewaagde) uitgaven van confraters. De laatste werden in kleine aantallen betrokken van medeboekverkopers en vervolgens in de eigen winkel in commissie verkocht. Zo adverteert Ten Hoorn vanaf 1687 in fondslijsten met het Amsterdams Hoerdom. Wanneer na de dood van collega Jan Bouman diens inventaris wordt opgemaakt, blijken bij Bouman 643 exemplaren van het Amsterdams Hoerdom en 153 exemplaren van de Franse vertaling aanwezig te zijn.Ga naar eind46. Het lijkt erop dat Ten Hoorn na de dood van Bouman de uitgave heeft overgenomen, misschien wel op een onderlinge boekverkoping op 12 maart 1687 toen de boeken van Bouman werden verkocht.Ga naar eind47. In een vervolgartikel hoop ik verder op het veelzijdige fonds van Ten Hoorn in te gaan. |
|