Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 18
(1995)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 10]
| |||||||||||||||||
Van ridders en andere Dordtse helden
| |||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||
andere de Dordtse praeceptor Pieter van GodewyckGa naar eind6., dichter van Catsiaanse verzen. De predikant Jacobus Lydius was er eveneens gast aan huis; hij baarde in 1671 opzien met zijn anti-papistische werk Den Roomschen Uylen-Spiegel. De roemruchte Matthijs van der Merwede, heer van Clootwijk, maakte ook deel uit van de Dordtse kring. Zijn Ovidiaanse dichtwerk Uytheemsen oorlog ofte Roomse Min-triomfen, in 1651 geschreven naar aanleiding van zijn Grand Tour naar Rome, genoot grote bekendheid: wegens het vermeend zedenschendende karakter werd het werk verboden en desondanks (of: daardoor) vele malen herdruktGa naar eind7.. Als beste der Dordtse dichters noemt Te Winkel mr. Johan Cornelisz van Someren, geboren Dordtenaar. Deze verliet in 1655 de stad om pensionaris te Nijmegen te worden; zijn verzen waren eveneens op Jacob Cats geïnspireerd. Andere gasten waren: de rechtsgeleerde Adriaen van NispenGa naar eind8., Roeland Carpentier (schepen van Dordrecht)Ga naar eind9., Willem van Blijenbergh (theoloog en filosoof)Ga naar eind10., en de leerling van Rembrandt, Samuel van HoogstratenGa naar eind11.. Het waren niet alleen mannen die in de Dordtse School de dienst uitmaakten. Van een groot aantal vrouwen weten we dat zij Develstein bezochten. Aan het hoofd van de Dordtse dichteressen stond Margaretha van Godewyck, dochter van de hiervoor genoemde Pieter van Godewyck. Zij beheerste de moderne en klassieke talen, en beoefende ook het Hebreeuws. Haar werk kenmerkt zich door een thematiek, verwant met die in Lamberts werk: vaderlandse helden, koophandel en zeevaart, Frederik Hendrik, de Engelse koning Karel I, de verachte Oliver Cromwell enzovoorts. Zij werd door haar tijdgenoten vergeleken met Anna Maria van Schurman, die dikwijls in Dordt verbleefGa naar eind12.. Andere graag geziene gasten waren Agneta ColviaGa naar eind13., Anna van Blockland,Ga naar eind14. Catharina van MuylwijkGa naar eind15., Cornelia BlanckenburgGa naar eind16., Maria de WittGa naar eind17., Catharina en Wilhelmina OemGa naar eind18., Anna van BeverwijkGa naar eind19. en Maria Margaretha van AkerlaeckenGa naar eind20..
Het Dordtse dichtersgezelschap kreeg in de geschiedschrijving weinig lovende woorden toebedeeld. In de zeventiende eeuw was er sprake van een rivaliteit tussen Amsterdammers en de Dordtenaren. Vondel was voor de laatsten een dankbaar mikpunt. Zo dichtte Lambert van den Bos in 1647 zijn Geest vande coningin Elisabeth, gericht tegen Vondels martelaarsdrama Maria Stuart (1646). In de bundel Landt-Levens-lof (1698)Ga naar eind21. van de Amsterdamse schouwburgregent Jan Koenerding is aantal gedichten opgenomen van Lambert van den Bos, gericht tegen Vondel (evenals gedichten van Vondel tegen Koenerding en tegen Westerbaen)Ga naar eind22.. Later, in de negentiende en twintigste eeuw, werd er eveneens weinig goeds gezegd van de Dordtse dichters. De geringe waardering hadden ze vooral te danken aan hun stichtelijke verzen, hun Catsiaanse rijmelarij, hun vele vertalingen en navolgingen en de geringe oorspronkelijkheid in hun werk. Zeker in het laatste kwart van de zeventiende eeuw heeft het verval zich ingezet in de produktieve Dordtse kunstbeoefening. Na 1676 verwaarloosde de stadsregering haar uitnemende bibliotheek; ze verleende geen giften meer voor de opdrachten van geschriften. De mecenaten van voorheen waren ijdele magistraten geworden. De roem van de Illustre School, en daarmee de bloei van filologie, theologie, kunst en letterkunde, was geheel verdwenen. Bovendien stond het toneel op voet van oorlog met de kerkeraad in Dordrecht: van een bloeiend toneelleven kon dan ook niet langer sprake zijn. | |||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||
Lambert van den Bos is een van de weinige dichters die nog wel enige lof kregen toegezwaaid, al was dit meer wegens de omvang van zijn produktie dan om de kwaliteit ervan.
Van den Bos werd op 9 april 1620 gedoopt in de Oude Kerk te AmsterdamGa naar eind23.. Hij was van Zuidnederlandse afkomst; zijn grootvader was in 1585 samen met vele geloofsgenoten gevlucht naar de Noordelijke Nederlanden. Op 31 mei 1641 ging Lambert in ondertrouw met Maria van Beeck uit Delfshaven. Daar vond op 23 juni de huwelijksplechtigheid plaatsGa naar eind24., al ging het echtpaar in Amsterdam wonen. Uit de akte van ondertrouw blijkt dat Lambert het beroep van apotheker uitoefende en dat hij bij de Munt woondeGa naar eind25.. Uit het huwelijk werden minstens negen kinderen geboren. Waarom Lambert zijn beroep van apotheker en de stad Amsterdam achter zich liet, is niet duidelijk. In 1652 werd hij aangesteld als rector van de Latijnse School te Helmond. Na de Vrede van Munster, in 1648, werden in het Zuiden katholieke schoolmeesters vervangen door protestanten. Uit diverse rekeningen is bekend dat zijn jaartractement daar £ 125 bedroegGa naar eind26.. Dit bedrag legde de stad Helmond bij het jaartractement van £ 250 dat Lambert ‘van 't Lant’ ontvingGa naar eind27.. Drie jaar later, in 1655, verhuisde de familie naar Dordrecht, waar Van den Bos de functie van conrector aan de Latijnse School vervuldeGa naar eind28.. Het salaris was daar aanmerkelijk hoger, en: het vrijwillig aangegane culturele en intellectuele isolement werd opgeheven. In zijn Amsterdamse periode had Lambert al enigszins naam gemaakt als dichter en vertaler, bijvoorbeeld dankzij zijn vertaling van Alessando Giraffi's Napelse beroerte, die in het eerste jaar van publikatie drie drukken beleefde. In Dordrecht hervond hij aansluiting bij beoefenaars van de schone letteren en kunsten. Al een jaar na zijn aanstelling in Dordrecht, op 17 juli 1656, kreeg Lambert het verzoek van stad en predikanten van Heusden om rector aan de Latijnse School aldaar te worden. Daar waren de curatoren in Dordrecht niet gelukkig mee; ze wilden Van den Bos niet missen, maar een salarisverhoging konden ze hem niet bieden. Na een week kwamen ze met een andere oplossing: net als de rector mocht Lambert in het vervolg commensalen houden en tevens privélessen gevenGa naar eind29.. Daarmee ging hij accoord. Gedurende een aantal jaren kwam de naam van Lambert van den Bos voor op de groslijst van de ouderlingen, voorgesteld om als zodanig verkozen te worden. Gekozen is hij echter - in Dordrecht - nooitGa naar eind30..
Op 1 maart 1671 nam of kreeg Lambert ontslag als conrectorGa naar eind31.. Ruim een jaar later verhuisde het gezin Van den Bos naar HeemstedeGa naar eind32.. Wat deed Lambert in die tussentijd? Hoe kwam het dat hij - blijkbaar - niet direct een andere baan had? Is Lambert inderdaad ontslagen? Zo ja, waarom? Had Joachim Oudaen gelijk, toen hij uitvoer tegen Lambert van den Bos: Of zoekt gy nu, gy die u zelven, door uw' vadzigheyd, dronkenschap, en ongebonden leven, uyt het Schoolbestuurderschap tot Dordrecht hebt uytgeworpen, dus aan de dooden uw' leed te wreeken? en, even als de Dronkemans, die van schelen hoofdzweer, en armoede in de beurs gequollen, niet weten waar zy 't zoeken zullen, maar welken alles verveelt, alles tegen de borst is, in alles den voet tegen den drempel te stoten? veel nutter had gy dan wederom een tweede Dordrechtse Arkadia toegestelt, vol zenuwlooze en ongezoute vertellingen, van uw' zotte Laura, en haar gezelschap, en | |||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||
uwe vodderyen de Drukkers voor groot geld aangesmeert; want dan had gy maar de Jeugd wat ontsticht;Ga naar eind33. Laten we eerst deze beschuldiging in ogenschouw nemen. In de actaboeken van curatoren, kerkeraad of in de resolutiën van de Oud-Raad zijn geen aanwijzingen te vinden dat Lambert zich aan dronkenschap of ander ontoelaatbaar gedrag heeft bezondigd. Zou dit zo zijn, dan moeten gegevens daarover te vinden zijn in de acta die op de twee maanden vóór Lamberts ontslag betrekking hebben en die niet overgeleverd zijn. Dan zou het vergrijp zo ernstig geweest moeten zijn, dat de curatoren onmiddellijk hebben ingegrepenGa naar eind34.. Verder werd Lambert nog in december 1670 - twee maanden eerder - gekandideerd voor ouderling: zijn levenswandel moet dan eigenlijk onbesproken zijn. Bovendien werd hij drie jaar later, in Heemstede, wederom als ouderling gekandideerd en zelfs gekozen. Wat de beschuldiging van Oudaen ook weerspreekt, is het feit dat Lamberts dochter Maria in 1672 trouwde met de zoon van de drost van Develstein; een dergelijk huwelijk zou zeker geen doorgang hebben gevonden als de vader van de bruid lallend over straat liep. Wanneer we ontslag wegens wangedrag of ander vergrijp uitsluiten, blijven twee mogelijkheden over. Of Lambert heeft zelf ontslag genomen, òf hij heeft zijn congé gekregen. Dat hij zelf ontslag heeft genomen, lijkt onwaarschijnlijk, zeker gezien zijn financiële positie in relatie tot zijn omvangrijke gezin. Meer voor de hand ligt de mogelijkheid dat de curatoren van de Illustre School te Dordrecht tot ontslag hebben moeten overgaan, maar om geheel andere redenen. Er zijn aanwijzigen die erop duiden dat het niet zo goed ging met de school en dat reorganisatie en sanering in het verschiet lagen. Op 5 juli 1670 kregen, blijkens de resolutiën van de Oud-Raad, de curatoren de bevoegdheid op eigen gezag leraren te ontslaan.Ga naar eind35. Dan nog blijft de vraag: waarom werd juist Lambert ontslagen? Waarschijnlijk moeten we het antwoord zoeken in de politiek. Door de dood van Cornelis van Beveren in 1663 had de verre van geliefde Dordtenaar Cornelis de Witt zich een voorname positie weten te verwerven in de regering van Dordrecht. Hij is er burgemeester geweest en heeft bijvoorbeeld de stad vertegenwoordigd bij de Staten van Holland. Ook was hij één der curatoren van de Illustre School. Lambert had voor hem in 1667 nog een welkomstlied gedicht (Welkomst van den Wel-edelen achtbaren, gestrengen Heer, de Heer Cornelis de Wit, tot Dordrecht by Simon onder de Linde). Van enig geschil tussen Lambert en De Witt leek toen geen sprake. Maar: Lambert toonde zich in zijn werk zeer stadhoudersgezind, wat hem omstreeks 1671 kan hebben opgebroken, toen de kwestie omtrent het Eeuwig Edict een steeds grotere rol ging spelen en die uiteindelijk op 20 augustus 1672 de koppen deed rollen van de gebroeders De WittGa naar eind36.. Een politieke kwestie kan zijn kandidaatstelling voor ouderling en het huwelijk van zijn dochter niet hebben tegengehouden. Integendeel: Lamberts stellingname tegen De Witt zou wel eens bevorderlijk geweest kunnen zijn. Als Lambert van den Bos inderdaad ontslagen is omdat hij zich tegen De Witt had opgesteld, dan is ook te verklaren waarom Lambert zich zo fel keerde tegen de gebroeders De Witt in zijn Reysende Mercurius (1673) en het vervolg daarop, de Spaensche Mercurius (1674). Voor Oudaen vormden beide werken aanleiding tot zijn rabiate, 150 pagina's lange aanklacht tegen Lambert van den Bos. Dat Lambert misschien wel eens dronken van een van de | |||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||
Develstein-avonden was thuisgekomen, kwam Oudaen goed van pas. Het blijft voorlopig echter gissen naar de ware toedracht. In Heemstede was Lambert van den Bos wederom een figuur van aanzien. Hij werd er rector, waarschijnlijk van de Latijnse SchoolGa naar eind37.. In 1674, het jaar waarin Oudaen hem attaqueerde, werd hij tevens gekozen tot ouderling. Zijn laatste jaren bracht hij door in Vianen. Daar is hij in (of reeds vóór) 1683 op 63-jarige leeftijd als rector aangesteld van de Latijnse School. Ook daar genoot hij een zekere status, want hij werd er toegelaten tot de stedelijke magistraatGa naar eind38.. Hij is 78 jaar geworden: op 22 augustus 1698 arriveerde zijn zoon Theodorus van den Bos in Vianen voor de afhandeling van de erfenis van zijn overleden vader.
De literaire nalatenschap van Lambert van den Bos is immens. Het is niet verwonderlijk dat hij op een lijn wordt gesteld met auteurs als Simon de Vries en Jacob Campo WeyermanGa naar eind39.: of het hun nu om den brode, om de faam of om het vertier te doen was, alledrie hebben ze het schrijven tot ambacht weten te verheffen. Lambert van den Bos publiceerde in ongeveer dezelfde periode als Simon de Vries ruim 70 werken, oorspronkelijk of in vertaling, meestal in het Nederlands, een enkele keer in het Latijn. Hier zijn de vele (gelegenheids-)gedichten die hij heeft geschreven niet bij inbegrepen. Net als De Vries en Weyerman was Van den Bos een veelzijdig auteur: hij schreef en vertaalde treurspelen, heldendichten, kronieken, land- en reisbeschrijvingen, medische werken en hij compileerde vele bundels van uiteenlopend karakter. Indien de toeschrijving correct is, is zijn oudst bekende publikatie de Wonderbaerlijken strijdt tusschen de kikvorschen ende de muysen uit 1641, uitgegeven te Dordrecht door Jasper Goris. Dit werk is een vertaling/bewerking ‘toegepast op de Nederlandsche oorloge’, van de Griekse fabel Batrachomyomachia, die op naam van Homerus is overgeleverdGa naar eind40.. In 1660 verscheen de tweede druk van deze vertaling, te Dordrecht door Jasper Goris en diens zoon Johannes verzorgd. Interessant aan deze uitgave is dat op de titelpagina de initialen van de vertaler genoemd worden: L.I. Dit zou een afkorting kunnen zijn voor Lambert Iacobsz. Als de vertaling werkelijk van de hand van Van den Bos is, dan is het opmerkelijk dat het tot 1645 duurde voor hij opnieuw een werk publiceerde, en wel het treurspel Carel de negende, anders Parysche bruyloft, over de moord op en vervolging van de Hugenoten in Frankrijk. De initialen waarachter de auteur van Carel de Negende zich op de titelpagina verschuilt, zijn ditmaal iets duidelijker: L.V.B. De eerste publikatie waarop zijn achternaam ondubbelzinnig wordt vermeld, zijn de Essays of Poëtische betrachtingen uit 1646, op kosten van de auteur uitgegeven door Jacob Lescailje te Amsterdam. Tot zijn vertrek uit Amsterdam brachten Lescailje en andere Amsterdamse uitgevers nog een tiental heldendichten, vorstenspiegels en treurspelen van Van den Bos uit. Gedurende zijn verblijf in Helmond heeft hij, voor zover bekend, geen nieuwe werken gepubliceerd. Vanaf het moment echter dat hij zich in Dordrecht aansloot bij de culturele kring aldaar, kreeg hij een stevige voet tussen de deur bij plaatselijke boekhandelaren, zoals Jacob Braat, Jacobus Savry en Nicolaes de Vries: niet minder dan 25 van zijn boeken (eigen werk en vertalingen) uit de periode 1655-1671 voeren de plaatsnaam Dordrecht in het impressum of het colofon. Daarnaast | |||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||
verschenen er te Amsterdam herdrukken van veel van zijn eerder gepubliceerde werken. Voor Van den Bos zijn deze Dordtse jaren ongetwijfeld zijn vetste geweest als publicist. De veelzijdigheid van Van den Bos als schrijver blijkt ook uit zijn vertalingen: hij vertaalt uit het Latijn, het Grieks, het Frans, het Engels, het Italiaans en het Spaans. Het is wellicht verrassend te constateren dat hij het meest uit het Engels heeft vertaald, met als goede tweede het Italiaans. Dit is niet zonder belang met betrekking tot zijn vertaling van de Don Quijote. Dit is de enige die hij, aldus de titelpagina, ‘uyt de Spaensche in onse Nederlantsche tale overgeset’ heeft. Gezien het feit dat er al enkele decennia Engelse en Italiaanse vertalingen bestonden van de Quijote, lijkt het niet gewaagd te veronderstellen dat Van den Bos een van deze (of beide) bij zijn vertaling gebruikt heeft. Ondanks die veelzijdigheid is er duidelijk een rode draad in het oeuvre van Van den Bos waar te nemen, namelijk zijn fascinatie voor vorsten en helden. Heldendichten behoorden tot zijn vroegste publikaties en ook zijn laatst verschenen boeken handelden over de ‘op- en ondergang der grooten’. Sommige personen van koninklijken (of stadhouderlijken) bloede waren het in zijn ogen waard in een aparte historische of biografische schets in de boekhandel bijgezet te worden, zoals Karel IX, Maria Stuart, Koningin Elisabeth, Karel de II, Willem de Zwijger en Willem III. Vele anderen kregen een plaatsje in compilatiebundels met titels als Het konincklyk treurtoonneel, ofte Op- en onder-gangh der keyseren, koningen en vorsten (1656), Keur-stof deses tydts, behelsende de voornaemste geschiedenissen of rampsaligheden der grooten (1672) en Prael-tooneel der doorluchtige mannen (1676). Zijn belangstelling voor het hofleven blijkt ook uit zijn vertaling uit het Italiaans van het etiquetteboek De volmaeckte hovelinck van Baldazar de Castiglione (1662). Zijn populairste, of in ieder geval meest herdrukte vertaling betrof echter de lotgevallen van een echte anti-held: Don Quichot.
Prosper Arents geeft in zijn bibliografie Cervantes in het Nederlands het volgende overzicht van edities van de vertaling van Lambert van den BosGa naar eind41.:
‘Er zijn dus zeven drukken en vermoedelijk drie nieuwe titeldrukken’, aldus zijn conclusie. Dat ‘drie’ kan gereduceerd worden tot ‘twee’. De laatst vermelde editie van S.J. Balde (= S.J. Baalde) is namelijk een ghost, en Arents heeft de sleutel tot deze conclusie zelf in handen gehad. De gegevens heeft hij, zoals hij aangeeft, overgenomen uit de boekhandelslijst van Abkoude en ArrenbergGa naar eind42.. Hij had al vastgesteld dat Baalde als uitgever in de tweede helft van de achttiende eeuw actief was, en kon dus niet uit de voeten met het jaartal 1732. Het simpele antwoord is te vinden in het voorwoord van de | |||||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||||
Abkoude-Arrenberg: in die boekhandelslijst, samengesteld voor collega-boekhandelaren (en niet voor twintigste-eeuwse filologen of boekhistorici) wordt ‘alleenlijk den tegenwoordigen Bezitter of Drukker’ genoemdGa naar eind43.. Met andere woorden: Baalde had het restant van de editie van 1732 overgenomen en gold ten tijde van het verschijnen van de Abkoude-Arrenberg als de rechtmatige kopijbezitter. Een editie op zijn eigen naam is er nooit geweest. Al evenaart Don Quichot zijn grote held en voorvader Amadis van Gallië er niet mee, het aantal van zeven herdrukken en twee titeluitgaven in 75 jaar is respectabel. Het is echter niet alleen de verdienste van Cervantes dat Den verstandigen vroomen ridder, Don Quichot de la Mancha aansloeg. Van den Bos en Savry hebben er duidelijk naar gestreefd een integere vertaling te leveren en geven blijk van inzicht in de tekst en de ‘meta-ironie’ van Cervantes, zoals die onder andere vorm heeft gekregen in de manier waarop het fictionele karakter van het verhaal wordt ondermijnd. Cervantes verwijst immers voortdurend naar een werkelijkheid buiten het boek, die op haar beurt ook weer fictioneel is. Dat Van den Bos inzicht in de tekst had, blijkt uit de kwaliteit van de vertalingGa naar eind44., die ook nu nog genietbaar is; dat hij ook openstond voor de ironie van Cervantes heeft onder andere geleid tot enkele subtiliteiten in het voorwerk: op de gegraveerde titelpagina's bijvoorbeeld worden naast Don Quichot, Sancho Panza en Dulcinea ook Amadis, Roelant en Merlijn afgebeeld. Op de versozijde van de eerste titelgravure is het volgende gedicht afgedrukt: Swicht Angeel' en Oriaen
Dulcinea komt te baen,
Amadis en Roelants Speer
Buygen voor 'er Standert neer.
Na de typografische titelpagina, de opdracht van Savry aan Pieter de Sondt en het voorwoord door Lambert van den Bos, volgt dan, in plaats van een traditioneel drempeldicht over de kwaliteiten van de auteur en de vertalerGa naar eind45., een gedicht getiteld ‘'t Geslachte van Don Quichot in t' gebergt Serre Morena, in de Rots van hem selfs gegraveert, namaels in 't Arabis, maar nu in duytsch overgezet’, ondertekend met S.V.H. In een notedop presenteert Samuel van Hoogstraten de zelfgeschreven genealogie van de dolende ridder. Met andere woorden, nog voor de vertaling begint wordt de lezer op diverse manieren geconfronteerd met de gelaagde wereld van Don Quichot, geheel in de geest van Cervantes. In zijn editie van 1669/1670 heeft Baltes Boekholt het gedicht ‘Op de roem-beruchte daden van den dapperen ridder Don Quichot de la Mancha’ in de plaats gesteld van de opdracht van Savry aan De Sondt. Dit is wel een traditioneel drempeldicht, waarin de waarde van de tekst wordt aangegeven: ‘[...] dat wie zijn daaden leest, lacht uyt met luyder keelen’. In alle latere uitgaven van de vertaling van Van den Bos is het voorwerk in deze samenstelling overgenomen. Boekholt beschikte bij het drukken van zijn editie over de 24 platen die in 1657 voor de illustraties waren gebruikt. De maker van de platen zou Salomon Savry zijn geweestGa naar eind46.. Wel heeft Boekholt een nieuwe titelgravure laten snijden, waarop de elementen van de twee gegraveerde titelpagina's van Savry zijn samengebracht. Als vaste bijnaam kreeg Don Quichot de bijnaam ‘Ridder van de leeuwe’ (wat heel wat wervender klinkt dan | |||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||
‘Ridder van de droevige figuur’, zoals Sancho Panza zijn meester meestal noemt). Doordat Boekholt niet het duodecimo-formaat van de eerste editie heeft aangehouden, maar zijn versie in octavo heeft gedrukt, is de paginering geheel veranderd. De ingrepen op de koperplaten om de passende paginering aan te brengen, zijn duidelijk zichtbaar. Omdat de gravures voor een kleiner formaat boek zijn gesneden, moesten de afdrukken met extra veel bladwit worden afgesneden. Bij de eerstvolgende editie, in 1696, konden de uitgevers niet meer de hand leggen op de originele platen. Lucas Scherm heeft nieuwe gravures gemaakt (inclusief een nieuwe titelgravure), waarop minder details te zien zijn en de arceringen veel grover zijn. Ook deze editie werd, evenals alle latere edities, in octavo-formaat uitgegeven. Opvallend genoeg werd de grootte van de gravures gehandhaafd: ze zijn bij het kopiëren niet vergroot tot bladspiegelformaat en worden dus ook door extra bladwit omgeven. Tot en met de editie van 1732 zijn deze gravures van Scherm gebruikt, met deze kanttekening dat ze voor de editie van 1707 enigszins zijn bijgesneden. De vertaling op zichzelf heeft ook niet geheel ongeschonden 1732 gehaald. Als we de uitgave (roofdruk?) van Arent van den Heuvel uit 1669 buiten beschouwing laten, waarin flink in een aantal hoofdstukken is gesnoeidGa naar eind47.- vinden de eerste ingrijpende wijzigingen plaats in de vijfde druk uit 1699 (een jaar na Lamberts dood). Enkele hoofdstukken in het eerste deel die inhoudelijk samenhangen, zijn samengevoegd, waardoor het aantal hoofdstukken gereduceerd werd van 52 tot 49. Bovendien is de tekst, zoals op de titelpagina wordt aangegeven, ‘op nieuws overzien, en van veele misstellingen gezuiverd’. Tenslotte is er een uitgebreid register achter het tweede deel toegevoegd. Verantwoordelijk voor al deze ingrepen was Gotfried van Broekhuizen, bekend gebleven om zijn vertalingen uit het Frans van reisbeschrijvingen en historische werken. De editie van 1707 volgt de uitgave van 1699 geheel, maar in 1732 ontfermde een ander zich over de tekst. Deze onbekend gebleven editeur heeft de tekst niet alleen ‘van veele misstellingen’ maar ook van ‘aanstootelyke Spreekwyzen’ gezuiverd. Dit klinkt dreigend, maar in de praktijk blijkt het wel mee te vallen. De wijzigingen zijn, voor zover gebleken uit een steekproef, vooral op woordniveau doorgevoerd. De hoertjes die Don Quichot in het tweede hoofdstuk van boek 1 bij de herberg ziet staan, beschreef Lambert van den Bos als ‘twee jonge deerens’. Dit is in de editie van 1732 afgezwakt tot ‘twee jonge vrouwen’. Ook de ironische aanduiding ‘de oude deern’ voor de huishoudster van Don Quichot is consequent veranderd in het brave ‘de oude maagt’. De erotische toespelingen in de herdersliedjes zijn daarentegen wel woordelijk gehandhaafd. Ook is nauwelijks ingegrepen in de grove taal die tijdens ruzies en gevechten over en weer werd geslingerd. De vele verwensingen van katholieke signatuur zijn eveneens, afgezien van spellingswijzigingen, onveranderd overgenomen.
In verschillende opzichten kunnen we Lambert van den Bos vergelijken met Weyerman. Beiden hebben een groot en veelzijdig oeuvre nagelaten, beiden vertoefden enkele jaren in Vianen, beiden beheersten vele talen, beiden hebben zich over Cervantes' Don Quijote ontfermd. Daarmee houdt de vergelijking op. Want waar Weyerman excelleerde in stijl en creativiteit, bleef Lambert steken in een plichtbewust bedrijven van letterkunde. |
|