Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 15
(1992)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermdLigt op de Kandelaar
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
om de vertaling van Wolsons Maçon démasqué. In de slotzin van zijn artikel beweert Bostoen dat hij ‘op grond van de hier beschikbare gegevens’ niet meer over de ‘twee Stukjes’ zeggen kan. Dat valt gelukkig mee: er is waarachtig méér te zeggen. In zijn artikel laat Bostoen na te onderzoeken of de bewering van Johannes Onderzoeker, volgens welke de Catagismus is ‘getrokken’ uit De Metselaar Ontmomd, juist is. Voorts blijft duister waarom de Catagismus - indien Johannes Onderzoeker gelijk heeft - desondanks op naam van Weyerman gesteld is. Over beide kwesties gaat deze bijdrage. Bovendien zal ik aandacht schenken aan de mysterieuze Thomas Wolson, de vermeende auteur van De Metselaar Ontmomd.
Volgens Marleen de Vries' Weyerman-bibliografie zijn er van de Openhartige Catagismus twee exemplaren bekendGa naar eindnoot3.. Van die twee exemplaren is er één - het exemplaar van de Amsterdamse Universiteitsbibliotheek - al sinds jaar en dag zoekGa naar eindnoot4.. Voor nader onderzoek resteert het exemplaar uit de Bibliotheek van de Orde van Vrijmetselaren onder shet Grootoosten der Nederlanden (G.O.N.)Ga naar eindnoot5.. De datering van de uitgave is in het verleden voer voor speculanten geweest. Buddingh' dateerde het boekje op ‘wsch. 1765’Ga naar eindnoot6.. Geerars was voorzichtiger: ‘tussen 1758 en 1778’Ga naar eindnoot7.. Bostoen tenslotte hield bij de datering vast aan het auteurschap van Weyerman en taxeerde de uitgave op ‘1747 of daarvóór’Ga naar eindnoot8.. Terwijl de kwestie betrekkelijk eenvoudig is. Als de opmerking van Johannes Onderzoeker hout snijdt en Weyerman niet de auteur is van de Catagismus, dan vervalt de noodzaak om bij de datering rekening te houden met de data van Weyermans leven. De bespreking in de Vaderlandsche Letter-oefeningen geeft bovendien een precieze aanwijzing, omdat in het tijdschrift slechts recent werk gerecenseerd werd. Wat besproken werd in de eerste jaargang, verscheen in 1761 of 1760.
De vergelijking van de Openhartige Catagismus (hierna: OC) met De Metselaar Ontmomd (hierna: MO) wordt vergemakkelijkt door de heruitgave van de laatste tekst. In 1972 verscheen van de eerste Nederlands(talig)e uitgave van MO, die in 1753 in Arnhem bij Jacob Nyhoff uitkwam, een fotografische herdrukGa naar eindnoot9.. Een jaar later publiceerde E.A. Boerenbeker een uitgebreid commentaar bij de heruitgaveGa naar eindnoot10.. Boerenbekers verklarende aantekeningen zijn onontbeerlijk voor een goed begrip van de tekst. Aan Boerenbeker ontleen ik onder meer het gegeven dat de eerste uitgave van de tekst een Franstalige was: volgens het titelblad verscheen die eerste (bekende) editie van Le Maçon Démasqué in 1751 in Londen. In die editie is de opdracht ondertekend met de initialen T.W., maar in de beschrijving van de leerlingaanneming maakt T.W. zich bekend als ‘Thom. Wolson’. Pas in de Nederlandse vertaling van 1753 wordt de naam voluit als Thomas Wolson geschreven. Boerenbeker meent ‘dat men hier toch stellig met een fictieve naam te doen’ heeft. De verzamelde gegevens laten zien dat de tekst van Wolson vóór OC verscheen: in principe is het dus mogelijk dat in OC Wolson werd gevolgd.
De Metselaar Ontmomd en de Openhartige Catagismus hebben gemeen dat ze behoren tot het genre van de verradersgeschriften: een overloper breekt met de maçonnieke ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
heimhouding en licht het publiek in over de ideologie en de gebruiken van de vrijmetselaars. Deels lijken die geschriften bedoeld om de angst voor de vrijmetselarij - en de vooroordelen en geruchtvorming, die gevoed werden door angst en onwetendheid - weg te nemen. Verdachtmaking van de vrijmetselarij, culminerend in vervolging en verbod, behoorden al in de achttiende eeuw tot de droeve traditie. Enig weerwerk kon geen kwaad en verradersgeschriften die in schijn de anti-maçonnieke vooroordelen deelden, bestreden in feite die vooroordelen door het publiek enigszins bekend te maken met de maçonnieke gebruiken. Onder anti-maçonniek mom werd opening van zaken gegeven en dat beoogde de vrijheid van de vrijmetselarij te vergroten. Dat de geest van deze verradersgeschriften in overeenstemming was met die van de vrijmetselaars zelf wordt wel bewezen door een tweede functie die deze geschriften na verloop van tijd gingen vervullen. De verradersgeschriften werden in maçonnieke kring gebruikt als rituaalboek: leden van de loge hielden zich aan de gebruiken, zoals verradersgeschriften die openbaardenGa naar eindnoot11.. De presentatie van OC - ‘Gedrukt voor de Loge’ - behoeft dan ook niet noodzakelijk als anti-maçonnieke spot opgevat te worden. MO en OC openen beide met een ‘Opdragt’, respectievelijk gericht ‘aan alle de Achtbaarheden van Loges, Broeders, Meesters, Knechts, Leerlingen, en andere Suppoosten van de Metselarye’Ga naar eindnoot12. en ‘aan De Eedelen Loges van Holland, en aan alle de voornaamsten Hoofden van dier Loge als de Eerwaarde de Groot Meesters de Broeders, en alle de Dienaaren der METZELARYE’Ga naar eindnoot13.. Het is opvallend dat OC zich tot een veel specifieker groep richt: de Hollandse loges. In strijd daarmee lijkt de lijst van boekhandelaren, die op de titelpagina van OC de Catagismus behalve in Holland ook in de steden van Utrecht, Zeeland, Friesland en Groningen uitvent. Het Arnhemse adres van de uitgever van MO ontbreekt overigens in de lijst van OC. In MO introduceert de afvallige Thomas Wolson, ‘Uw Ootmoedige en zeer verpligte Dienaar’, zichzelf en de opzet van zijn geschrift als volgt: BROEDERS, In OC is ‘C.... W......’, ‘Uw Afgevalle en voorgaande Vriend’, in wie de lezer volgens de titelpagina ‘Campo Wyerman’ mag herkennen, amicaler en uitvoeriger: BROEDERS EN VRIENDE. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Vergelijking van de opdrachten van MO en OC leert dat het ‘hetzelfde anders’ is. Dezelfde metaforen (licht-duisternis, de kandelaar) en dezelfde argumenten worden gebruikt. De auteurs die verschijnen als ‘afvalligen’, zien in de vrijmetselarij geen kwaad: de licht-duisternis-metafoor suggereert tenminste dat in de loges het licht schijnt en daarbuiten duisternis heerst. Wat verschilt, zijn de formuleringen: OC overtreft MO in wijdlopigheid. Er is nog een belangrijk verschil. In OC lijkt ‘Campo Wyerman’ onvrijwillig gebannen uit maçonnieke kring, ‘door mynen laagen staadt’. De auteur van OC lijkt bevangen door deemoed en zijn verbanning te betreuren. In de opdracht van Thomas Wolson wordt geen verklaring voor de afvalligheid geboden en van een deemoedige toon is geen sprake. Vergelijking van de opdrachten laat zien dat de bewering van Johannes Onderzoeker - OC is ‘getrokken’ uit MO - naar de geest juist is, maar op letters en punten afgewezen moet worden. Waar de ‘Opdragt’ van OC die van MO in uitvoerigheid overtreft, geldt voor het vervolg het tegendeel. In het voorwerk van MO volgen op de ‘Opdragt’ nog een ‘Voorreden van den Schryver’ en een ‘Bericht van den Overzetter’; beide ontbreken in OC. De ‘Overzetter’ van MO geeft informatie over Wolson: omdat hij de plicht tot geheimhouding had geschonden, werd hij door zijn voormalige ‘broeders’ vervolgd. Om die reden was Wolson uit Frankrijk naar Brussel gevlucht, om vervolgens de wijk te nemen naar Den Haag. Omdat Den Haag evenmin veilig was, koos hij een nieuwe bestemming, die de ‘Overzetter’ zegt niet te kennen. Is Den Haag al een wonderlijke keus - gezien de centrale positie van Den Haag in de Nederlandse vrijmetselarij -, echt verwonderlijk is Frankrijk als land van herkomst. De naam van de verrader en het impressum van Le Maçon Démasqué (à Londres) suggereerden veeleer Britse komafGa naar eindnoot16.. Tenslotte is nog van belang dat de ‘Overzetter’ in MO in grove trekken de maçonnieke carrière van Wolson schetst en weet te melden dat Wolson ‘uit walginge’ de orde verlaten heeft. Terwijl ‘Wyerman’ uit de orde gestoten werd, zou Wolson vrijwillig afscheid hebben genomen.
De tekst die in MO op het voorwerk volgt, beslaat 106 pagina's. In de hoofdtekst worden de geschiedenis, de ideologie, de praktische organisatie en de rituelen beschreven. Bostoen karakteriseert stijl en betoogtrant van MO als satirisch: ‘de auteur toont zich vooral verontwaardigd over de inhaligheid en de slempzucht der masons’Ga naar eindnoot17.. Deze karakteristiek kan ik niet onderschrijven. Weliswaar veroorlooft de auteur zich kritische aanmerkingen over het wangedrag van tegenwoordige vrijmetselaars, hij meent echter dat de ‘Vry Metselary’ in oorsprong een waardige instelling was, ‘een genootschap van uitgepikte Mannen, welke de vriendschap door de banden der deugd aan elkanderen verbond om zich onderling hulpe te bieden in hunne behoeftigheden’Ga naar eindnoot18.. Vrijwel steeds onderscheidt de auteur twee soorten vrijmetselarij: de foute, die hij licht-satirisch portretteert, en de goede. MO is ondanks satirische fragmenten zeker niet anti-maçonniek van karakter. Sterker nog, integendeel: in MO worden de omtrekken zichtbaar van een ideale vrijmetselarij. In OC volgen op de ‘Opdragt’ nog slechts 21 pagina's. Die 21 pagina's stemmen naar de geest overeen met de ‘Katechismus der Vrye Metselaaren’, zoals die in MO voor- | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
komt van pagina 69 tot en met 88. In OC ontbreekt de maçonnieke geschiedenis, de aanduiding van de ideologie volkomen. In OC is van de formulering van een ideale vrijmetselarij geen spoor te vinden. In zijn algemeenheid lijkt de bewering van Johannes Onderzoeker juist: OC is ontleend aan MO. Maar op de details komt het aan, de verschillen zijn interessant. En overzien we de verschillen tussen OC en de ‘Katechismus’ uit MO, dan ontstaat een gedifferentieerder beeld en is het minder eenvoudig ‘zo maar’ met Johannes Onderzoeker in te stemmen. In MO stelt de ‘Groot-Meester’, in de ‘Katechismus’ aangeduid als ‘De Achtbaare’, de vragen, terwijl de antwoorden worden gegeven door ‘De Oppasser’. In OC ontbreekt de inleiding die informatie geeft over de context waarin het ritueel van vraag en antwoord plaats heeft: de vragensteller wordt in het begin eenmaal getypeerd als ‘G.M.’ (van ‘Groot-Meester’), daarna als ‘V.’ (van ‘Vraag’), terwijl degene die antwoordt in rituele zin onbeschreven blijft; zijn rol wordt teruggebracht tot ‘A.’ (van ‘Antwoord’). OC lijkt daarmee een nogal armoedige spin-off van MO: de vrijmetselarij wordt in OC gereduceerd tot een ondoorzichtig en onschuldig vraag- en antwoordspel. De vragen en antwoorden volgen in MC en OC globaal hetzelfde patroon, maar de formuleringen verschillen. Een enkel verschil leek mij aanvankelijk vervuld van diepere betekenis. In MO ontspint zich de volgende dialoog:
In OC luidt de vergelijkbare dialoog als volgt:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Volgorde en formulering verschillen, de essentie nauwelijks. Het meest opvallende verschil is dat de loge in MO de ‘St. Jans Loge’ wordt genoemd en in OC ‘de Loge van A:M:D:K:’. Over dat intrigerende ‘A:M:D:K:’ straks meer. Eerst een korte tussenbalans. Vergelijking van MO en OC laat zien dat de bewering van Johannes Onderzoeker in zijn algemeenheid juist lijkt: grote delen van OC komen overeen met het eerder gepubliceerde MO. Niettemin verschilt OC wat de namen (Campo Wyerman, A:M:D:K:) en formuleringen betreft zo zeer van MO dat van een klakkeloos ontlenen van OC aan MO niet gesproken kan worden. Als OC gebaseerd is op MO, dan is tenminste van een adaptatie sprake. De mogelijkheid van gecompliceerder verwantschap van beide teksten lijkt me het overwegen waard. Hoe dan ook, de verwantschap - met OC als ‘jongere’, ‘afhankelijke’ - schaadt de kansen van Weyerman op het oorspronkelijk auteurschap van OC. Als Wolson inderdaad de auteur van MO is, dan is Weyerman in het beste geval bewerker-vertaler. Maar dan nog moeten er edities van MO of van het Franse (of Engelse?) origineel vóór 1747 gecirculeerd hebben. Als we genoegen nemen met een vage verwantschap tussen MO en OC en daarbij het bestaan van een ‘Urtext’ - of een ‘Ur’-Katechismus - postuleren, dan lijkt een kleine rol voor Weyerman als bewerker in beginsel mogelijk. In de laatste jaren van zijn leven woonde hij in Den Haag, weliswaar in de Gevangenpoort, en Den Haag vormde het centrum van maçonnieke activiteit in de RepubliekGa naar eindnoot21.. Het vervolg zal moeten leren of speculaties van het laatste soort zinvol zijn.
Terug naar de afkorting ‘A:M:D:K:’, waarmee in OC de loge van handeling werd aangeduid. Diezelfde afkorting komt voor in het Journaal van alle de Geheimen der Vry-Metzelary, of de Loge der Vrye Metzelaars bespied, een verradersgeschrift met ‘Katechismus’. In het Journaal wordt op de vraag ‘Van welke Loge zyt gy gekomen?’ geantwoord: ‘Van die van A,M,D,K,’Ga naar eindnoot22.. Omdat de reeks van boekverkopers die op de titelpagina van OC en het Journaal vermeld staan, in beide gevallen aangevoerd wordt door ‘van Os’ uit ‘'s Hage’ - en de eerstgenoemde boekverkoper vaak de uitgever is -, speelde ik met de gedachte dat beide teksten in een specifiek Haags kader functioneerden. Dat ‘A:M:D:K:’ zou dan ondanks Lowensteijn, die in zijn lijst geen loge opgeeft waarvan de naam zich tot deze afkorting laat reduceren,Ga naar eindnoot23. moeten verwijzen naar een Haagse loge. Naar zijn oordeel gevraagd, wees de heer Kwaadgras, archivaris-bibliothecaris van Archief-Bibliotheek-Museum van de Orde van Vrijmetselaren onder het Grootoosten der Nederlanden, mijn suggestie van de hand: ‘Een z.g. catechismus spreekt altijd in algemeenheden en is niet het soort tekst waarin variabele bijzonderheden worden ingevoerd.’ De heer Kwaadgras vermoedde dat de afkorting ‘een algemeen (pseudo-)maçonnieke frase’ gold: ‘iets als Aangenomen (of Aloude, of Achtbare) Meesters der Kunst’ - al erkende hij dat een dergelijke frase hem niet vertrouwd voorkwamGa naar eindnoot24.. Een andere oplossing van het raadsel ‘A:M:D:K:’ werd aangereikt door de heer Fridtjof van der Harst. Op verzoek van de heer Kwaadgras wijdde deze specialist op het terrein van de maçonnieke ‘leerlingcatechismus’ een vergelijkende studie aan OC en het Journaal. De heer Van der Harst karakteriseerde OC ‘als een opvallend zuivere vorm van een aide-mémoire’, terwijl hij het Journaal diskwalificeerde als ‘een makkelijk te | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
verkopen “vluggertje” voor de markt van op sensatie beluste burgerij’. In zijn minutieuze studie suggereerde Van der Harst de volgende lezing van de afkorting: de Loge van ‘Adoniram Meester der Knegte’Ga naar eindnoot25.. Wat dit alles bewijst? Van de in OC en in het Journaal gebruikte afkorting mag dan niet verwacht worden dat ermee naar een concrete loge wordt verwezen; wat met de afkorting precies bedoeld wordt, blijft ondanks alle vindingrijke voorstellen onzeker. Zeker is wel dat OC en MO verwant zijn. OC kan op MO gebaseerd zijn, maar is zeker niet letterlijk overgenomen uit MO, zoals Johannes Onderzoeker beweerde.
Niet eenvoudig is het iets zinnigs te zeggen over de bewering van Johannes Onderzoeker dat Weyerman onmogelijk de auteur van OC kan zijn. Hiervóór heb ik er desondanks iets over trachten te zeggen. Ik zal nu wat uitvoeriger ingaan op de vraag wat de toeschrijving aan Weyerman waard is. Als die toeschrijving onjuist is - en veel wijst daar op -, kan wellicht een antwoord volgen op de vraag waarom de naam van Weyerman niettemin gebruikt is. Op de titelpagina van OC wordt beweerd dat de tekst is ‘Gevonde onder de Schriften van den Wel Bekende CAMPO WYERMAN. Afgevalle Mede Lit der Vry Metzelaaren’. Dat Weyerman weleer behoorde tot de vrijmetselaars zal in 1760 of 1761 weinigen verbaasd hebben. Of het nu waar was of niet, men achtte de gevaarlijke libertijn er zeker toe in staat. Ook zullen weinigen hebben opgekeken van de bewering dat Weyerman uit de vrijmetselarij verwijderd was en nadien de maçonnieke geheimhouding schond. Deze man was tot alles in staat en een beetje fatsoenlijk genootschap moest deze schurk vroeg of laat royeren. Niet alleen zijn slechte reputatie maakte een korte maçonnieke loopbaan, waardig afgesloten met verraad, in de ogen van het publiek aannemelijk. Allereerst is van belang dat Weyerman in zijn werk over de vrijmetselarij schreef - en niet zonder kennis van zaken. In 1737 wijdde hij een aflevering van De naakte waarheyt aan ‘de noch zo onlangs geleden opgeborrelde broederschap der Vrye Metselaars’Ga naar eindnoot26.. Veel uitvoeriger komt de vrijmetselarij aan de orde in Weyermans Zeldzaame Leevens-byzonderheden van Laurens Arminius uit 1738Ga naar eindnoot27.. Aan serieuze bestudering zijn Weyermans stukken over de vrijmetselarij tot nog toe ontsnapt, maar daar komt hopelijk weldra verandering inGa naar eindnoot28.. Bij dat onderzoek dient naast deze twee gemakkelijk herkenbare stukken ook het andere werk van Weyerman betrokken te wordenGa naar eindnoot29.. De spottende toon die Weyerman zich in genoemde stukken veroorlooft, lijkt sterk op de toon die in verradersgeschriften wordt aangeslagen. Net als in verradersgeschriften gaat de spot vergezeld van onthullingen die van de nodige ‘ingewijde’ kennis getuigen. Toch geloof ik niet dat OC aan Weyerman is toegeschreven omdat zijn werk uit 1737 en 1738 de rol van ‘verrader-overloper’ in 1760 of 1761 aannemelijk maakte. Ik vrees dat de Weyerman-eruditie in 1760 en 1761 bij de meeste lezers gering was. De doorslag gaf stellig Kerstemans Weyerman-biografie: de Zeldzaame Levensgevallen van J.C. Wyerman, in 1756 in 's-Gravenhage bij uitgever Pieter van Os uitgekomen. In het vierde hoofdstuk van deze populaire biografie beschrijft Kersteman hoe nieuwsgierigheid (‘het verlokkend ooft’) Weyerman ertoe verleidde kennis te maken met de vrijmetselarij. Volgens Kersteman wilde Weyerman uiteindelijk méér: hij wilde het nageslacht aan zich verplichten door de geheimen van de vrijmetselarij te openbaren. De | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
biograaf tekent daarbij aan dat dit plan bij voorbaat kansloos was. Velen hadden immers getracht het geheim te openbaren, maar tot op het moment van schrijven - zeg 1756 - was daar nog niemand in geslaagd. Hoe dan ook, zijn voornemen om de geheimen van de vrijmetselarij wereldkundig te maken, bracht Weyerman ertoe zich als vrijmetselaar te laten aannemen. Kersteman, die in 1756 in Rotterdam in ‘klein Padua’ achter slot en grendel zat en intussen op de titelpagina van de Zeldzaame Levens-gevallen fijntjes aantekende dat zijn held ‘op de Voorpoorte van den Hove van Holland’ was overleden,Ga naar eindnoot30. laat weten dat Weyermans aanneming aanvankelijk op bezwaren stuitte ‘door zyn ergerlyk Gedrag’. Die bezwaren werden kennelijk overwonnen, want Weyerman werd als ‘Medelid’ aanvaard. Het plan om de maçonnieke geheimen te openbaren voerde hij echter niet uit. Kersteman laat zijn held snedig opmerken dat wie de geheimen wilde leren kennen zelf maar vrijmetselaar moest wordenGa naar eindnoot31.. Weliswaar ziet Weyerman in de weergave van Kersteman uiteindelijk af van verraad, desondanks lijkt me Kerstemans Weyerman-biografie verantwoordelijk voor de toeschrijving van OC aan Weyerman. Kersteman portretteert Weyerman als vrijmetselaar - tot in de voetnoten insisteert de biograaf dat zijn held echt vrijmetselaar was - en als nieuwsgierige, die met de gedachte aan verraad speelde. Het is dan nog maar een kleine stap om - zoals in 1760 of 1761 in OC gebeurt - Weyerman als daadwerkelijk verrader te typeren. Een ander argument om in de Weyerman van OC Kerstemans invloed te vermoeden is de overeenkomende spelwijze ‘Wyerman’. Wel zeer curieus is de omstandigheid dat Kerstemans biografie uitgegeven werd door de man die als eerste boekverkoper op de titelpagina van OC (en het Journaal) voorkomt. Het is kortom waarschijnlijk dat de naam van Weyerman werd gehecht aan OC, omdat kort daarvoor Weyerman was vereeuwigd als vrijmetselaar en potentiële verrader. Mogelijk heeft Weyermans eigen werk een rol van betekenis gespeeld, maar dan toch eerder als een van Kerstemans bronnen voor de kennis van Weyerman en niet als directe invloed op de Weyerman-toeschrijving van OC. De kwade reputatie die Weyerman zeker na Kerstemans biografie niet meer kwijt raakte, heeft geholpen om van de potentiële verrader een echte afvallige en woordbreker te maken. Op grond van het voorgaande lijkt me zelfs de kleinste betrokkenheid van Weyerman met OC onaannemelijk: de Weyerman van OC verraadt te veel de signatuur van Kersteman om aanspraak op authenticiteit te mogen maken.
Onbeantwoord blijft nog de vraag waarom de naam van Thomas Wolson, volgens Johannes Onderzoeker de èchte verrader, in het geval van OC werd ingeruild voor die van Weyerman. Als Boerenbeker gelijk heeft met zijn veronderstelling dat Thomas Wolson een fictieve naam is,Ga naar eindnoot32. dan zou de ruil eenvoudig verklaard zijn: een fictieve naam wordt ingewisseld voor een authentieke, om het verraad concreter, waarschijnlijker te maken. Tenminste twee Nederlandse schrijvers uit de achttiende eeuw zouden Thomas Wolson vermoedelijk wel herkend hebben. In De Merkwaardige Levensgevallen van den Beruchten Kolonel Chartres, een vertaling uit 1730, spreekt Weyerman - of de schrijver van het origineel - over ‘de beruchte Mr Thomas Wolston’ als de ‘Schryver van een verfoeyelyk Boek’Ga naar eindnoot33.. Ook Justus van Effen noemt hem in zijn Hollandsche Spectator terloopsGa naar eindnoot34.. Bij Van Effen en in de Dictionary of National Biography verschijnt Thomas | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Wols(t)on als WoolstonGa naar eindnoot35.. Als Weyerman gemaltraiteerd mag worden als ‘Wyerman’, dan is er weinig reden om streng te wijzen op het verschil tussen ‘Wolson’ en ‘Woolston’. Het lijkt me niet gewaagd om de auteur, aan wie MO toegeschreven wordt, te identificeren met Thomas Woolston. Woolston staat net als Weyerman recent in de belangstelling - na jarenlange onderdompeling in de vergetelbeek. In het British Journal for Eighteenth-Century Studies schreef W.H. Trapnell in 1988 en 1991 twee inleidende artikelen over leven en werk van WoolstonGa naar eindnoot36.. In Bristol, tijdens het ‘Eighth International Congress on the Enlightenment’, werden enkele lezingen aan het werk van Woolston gewijdGa naar eindnoot37.. Voor dit betoog is meer van belang dat Woolston de reputatie van vrijdenker genoot. Woolston, die leefde van 1670 tot 1733, was een geleerde theoloog, die de authenticiteit van de door traditie en foutieve Bijbellezing bepaalde Christusfiguur bestreed. De Bijbel werd door Woolston als een allegorie beschouwd. Aan voorzichtige, eerbiedwaardige bewoordingen had Woolston het land: ‘Woolston dared to treat the Jesus of his contemporaries as disrespectfully as Pope, Swift, and Hogarth treated other men including Woolston himself.’Ga naar eindnoot38. In tal van Discourses sloeg Woolston het eigentijdse Christus-beeld aan diggelen. Wat de rechters weinig mild stemde, was dat Woolston daarbij zéér geestig te werk ging. Veroordelingen bleven niet uit: de zaak-Woolston won nog aan faam omdat de veroordeelde allesbehalve een boetvaardige houding aannam. In recente studies wordt de rechtsgang met grote zorgvuldigheid bestudeerd, te meer omdat men in de zaak-Woolston de vrijheid van denken in het geding achtte. Sommige onderzoekers gaan bij de duiding van de ‘Woolston-case’ erg ver: zij maken van Woolston de kampioen van het ‘innuendo’ en menen dat met de veroordeling van Woolston de hele ‘wit’-traditie (Rochester, Swift, Pope) van hogerhand in de ban werd gedaanGa naar eindnoot39.. Woolston verwierf op het Continent de nodige roemruchtheid: in Duitsland blééf men de inzichten van Woolston omstandig bestrijden - een kwaad geweten of een hardnekkige Woolston-aanhang? - en in Frankrijk toonde Voltaire zich bijzonder ingenomen met de inzichten van Woolston. In het werk van Voltaire weerklinken tal van echo's van Woolston. Niets echter wijst op een maçonnieke carrière van Woolston. Hij had er stellig verstandig aan gedaan de wijk te nemen naar Frankrijk, Brussel en Den Haag, om daarna met de noorderzon te vertrekken - zoals de ‘Overzetter’ van MO het leven van Wolson schetste -, maar hij verkoos de contramine en sleet vele jaren in de gevangenis. Het ontbreken van een duidelijke maçonnieke connectie is onvoldoende reden om af te zien van de identificatie van Wolson met Woolston. Zoals Jacob Campo Weyerman vermoedelijk niet de auteur was van OC - er naar alle waarschijnlijkheid niets mee uit te staan heeft -, zo was Thomas Woolston niet de schrijver van Le Maçon Démasqué. In beide gevallen lieten de echte auteurs het verraad over aan dode schrijvers, die te boek stonden als luidruchtige vrijdenkers en hun vrijmoedigheid hadden moeten bekopen met jarenlange detentie. Er waren weinig nabestaanden die zich wilden uitsloven om de reputatie van Woolston en Weyerman te redden. De Brief van Johannes Onderzoeker keert zich weliswaar tegen het vermeende auteurschap van Weyerman, maar een en ander lijkt weinig op een poging Weyerman | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
te rehabiliteren. Al wordt de naam van Weyerman door de schrijver van de Brief tenminste goed gespeld. De verraders geven het verraad enige authenticiteit: Woolston en Weyerman leken maar al te zeer tot loslippigheid in staat. De verraders verleenden de vrijmetselarij bovendien respectabiliteit: uiteindelijk was Weyerman uit de vrijmetselarij gebannen, terwijl Woolston uit eigen beweging opstapte. Kennelijk hielden beruchte vrijdenkers het in maçonnieke kring niet lang uit. Dat pleitte voor de vrijmetselarij. In het pamflet Begin, opkomst en voortgang van het genoodschap der Vrye-Metzelaars van J.L.J.W.D. wordt net als in de brief van Johannes Onderzoeker ontkend dat Weyerman bemoeienis had met OCGa naar eindnoot40.. Terwijl Johannes Onderzoeker meende dat OC ontleend was aan MO en Thomas Wolson voor de geestelijke vader hield, schrijft J.L.J.W.D. OC toe aan G. Smith, ‘Meester in een Openbare Loge te Amsterdam’. Smith zou uit bescheidenheid (‘zedigheidshalven... (om den lof die Uw EW. rechtvaardig daar van toekomt, in 't openbaar niet weg te dragen)’) zijn Openhartige Catagismus onder Weyermans naam hebben uitgegeven, ‘waardoor de onkundige nog meer in verwarringe zyn gebracht geworden’Ga naar eindnoot41.. Het is mogelijk dat G. Smith inderdaad verantwoordelijk is voor de Openhartige Catagismus. Blijft staan dat Smith dan het een en ander ontleende aan MO of aan de maçonnieke traditie, die in MO vastgelegd was. Bij al deze maçonnieke mystificatie zou men tenminste willen weten of G. Smith géén fictieve naam is. Weliswaar verzekert Geerars dat ‘wij weten dat hij (Smith) inderdaad een vrijmetselaar was’,Ga naar eindnoot42. maar die apodictische uitspraak laat door het uitblijven van nadere aanduidingen ruimte voor twijfel. Zelfs in het geval dat G. Smith bestaan heeft, dan nog is bescheidenheid niet zijn voornaamste deugd, want in besloten kring maakte hij kennelijk geen geheim van zijn aandeel, ja hij snoefde zelfs over het welslagen van de mystificatie. De toeschrijving van de verradersgeschriften aan Woolston en Weyerman heeft vermoedelijk niets met bescheidenheid te maken, maar alles met het maçonnieke belang. Dat belang eiste dat iets van het maçonnieke mysterie onthuld werd om een eind te maken aan alle valse geruchten over de vrijmetselarij; het maçonnieke belang verbood tegelijkertijd dat de onthulling, het verraad voor rekening van een waardige vrijmetselaar kwam. Een dergelijk verraad streed met de officiële geheimhouding. Woolston en Weyerman daarentegen waren geknipt voor de rol van verrader. Zij genoten zo'n dubieuze reputatie dat dit verraad er nog wel bij kon. Het publiek kreeg de indruk dat bij nader inzien vrijdenkers niet thuis hoorden in ‘een genootschap van uitgepikte Mannen’. Al die mystificaties hadden volgens J.L.J.W.D. tot gevolg dat de onkundigen ‘in verwarringe’ werden gebracht. Die verwarring heeft enkele eeuwen taai voortbestaan. Hopelijk ben ik erin geslaagd met deze bijdrage enig ‘ligt op de Kandelaar te zetten’. |
|