Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 5
(1982)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermdBarbara Sierman(Da Costastraat 135III, 1053 ZM Amsterdam, 020-168956)Weyerman en Don QuichotVorig jaar hield ik mijn observatie over de periode die Weyerman in de gevangenis doorbracht en ik vermeldde enkele besluiten die het Hof van Holland genoodzaakt was over hem te nemen. Het bleek duidelijk dat Weyerman om in zijn onderhoud te kunnen voorzien, in de gevangenis schreef en schilderde. Dat de opbrengst daarvan verre van voldoende was, bleek uit het feit dat het Hof enkele malen besloot eer geldelijke ondersteuning te geven. Een van de werken, die Weyerman in de gevangenis tot stand bracht, was de vertaling van Cervantes' Don Quichot. De vertaling verscheen in 1746 bij de Haagse drukker Pieter de Hondt. Pieter de Hondt was gevestigd aan de Korte Houtstraat en maakte naam als drukker van kostbare werken, of zoals Kossmann het omschreef in zijn Geschiedenis van de Boekhandel te 's-Gravenhage: hij stond ‘bovenaan onder de Hagenaars wat de pracht der drukken aangaat’. De Don Quichot behoorde daar zeker ook toe. Gelijktijdig verschenen een Hollandse en een Franse vertaling. Het werk was te verkrijgen in 4o en folio waarbij de folio-editie luxer was uitgevoerd: de bladzijden hadden randversiering en de titelpagina was in rood en zwart gedrukt. Een folio-exemplaar is onder meer aanwezig in de Koninklijke Bibliotheek. Maar vooral de illustraties hebben de uitgave zeer bekend gemaakt. Bernard Picart, S. Fokke, J. van Schley e.a. vervaardigden kopergravures naar schilderijen van de Fransman Coypel. De prenten hebben soms een datering van 1742, waaruit valt af te leiden dat de uitgave lang tevoren gepland was. De uitgave kwam in de eerste helft van 1746 uit. Op 20 juli van dat jaar deed Weyerman een verzoek tot de Procureur Generaal van het Hof van Holland in verband met de Don Quichot. Hij diende een klacht in ‘over den Boekdrukker de Hond wegens het uytgeven van secker Boek door | |
[pagina 469]
| |
hem Jacob Campo Weyerman getranslateert, en soo hy [JCW] voorgeeft door den gemelde de Hond op verscheyde plaatsen verandert en gemutileert’. De klacht betrof dus niet het honorarium, maar het feit, dat De Hondt tekstwijzigingen had aangebracht. Weyerman vroeg om rechtschulp en kreeg deze ook, de heren Nievelt en de Bye werden hem respectievelijk als advocaat en procureur toegewezen ‘om met den anderen te overleggen wat ontrent den gemelde Boekdrukker de Hond in de voorschreve Saake behoorde gedaan te werden’.Ga naar eind1. Het is heel jammer, maar speurwerk in het Rijksarchief leverde nog geen resultaat op, zodat de afloop van de kwestie tot op heden onbekend is. Het is best mogelijk, dat Weyerman uiteindelijk van verdere actie heeft afgezien, hij was per slot al bijna aan het eind van zijn leven en zou, maar dat kon hij niet weten, enkele maanden later sterven. Dat zijn laatste maanden evenmin makkelijk zijn geweest blijkt uit het verslag dat Antony van Wesele deed aan het Hof. Deze Van Wesele bezocht mensen in tuchthuizen en ‘geconfineerden uyt kragte van Crimineele Sententien van desen Hove’. Op 11 november 1746 berichtte hij dat hij visitatie by Jacob Campo Weyerman had gedaan en ‘denselven seer verswakt gevonden en daardoor buyten staat om ietwes met de Schilderkunst te verdienen’. Maar ‘zynde zyne genegentheyt tot schryven, maar syn Satirique geest en petulantie nog tot zoo verre hem eigen en bygebleven, dat hij moeyte soude hebben om sig daar van te onthouden, by aldien hem Complete vryheyd tot schryven gegeeven wierd.’ De enige weg die hem nog openstond was het maken van vertalingen, maar ‘klagende hy daarover dat hy geen genoegsame occasie had om ietwes van belang met translateren te winnen, 't geen nogtans het eenige is, dat men hem met gerustheyd kan toevertrouwen’. Het Hof neemt overigens geen enkele resolutie in deze kwestie en stond JCW dus ook niet een grotere vrijheid toe.Ga naar eind2. Rijk zal Weyerman dus zeker niet van zijn Don Quichot-vertaling geworden zijn. Maar de visitatie van Antony van Wesele geeft ons op zijn minst de zekerheid dat JCW tot het eind van zijn leven helder van geest is geweest. En dat een Zeegenzang voor de aanvang des jaares 1741, die op een zeer onderdanige toon is geschreven, niet door een langzaam ietwat kinds wordende oudere man is geschreven, maar door een Weyerman, die wij ook uit het vroegere werk kennen als een scherpe, satirische geest.
(Observatie, gehouden op de grondvergadering van 9-1-1982) |