De mars-drager, of nieuwe tover-lantaren
(1754)–Anoniem Mars-drager, of nieuwe tover-lantaren, De– AuteursrechtvrijWaar in vertoond word de nieuwste en aangenaamste gezangen, die hedendaags gezongen worden
[pagina 23]
| |
Stem: Als vooren.
IK ben uyt Holland eens gekomen,
Door de brakke Water-stroomen,
Op het Eyland van Cylon,
Digte by de Noorder-Zon;
Ik dogt het was een pronk der Wereld,
Dat van alles was bepereld,
Want zy maakten my eens wijs,
Dat het was een Paradijs.
Maar ik was wel haast bedrogen:
Door de zeldermentze logen,
Want het geene dat ik zag,
Was niet waardig dat den dag
Het bescheen, of dat de stralen,
Van de Zon daar op kwam dalen,
Want dit Duyvels Chams gebroed,
Doet dog geen Hollanders goed.
't Alderslimste dat op aarden,
Aan den Mensch zig openbaarden,
Is een Volkje slegt beroemd,
Die men daar Slijm-Appels noemt,
Zeer hovaardig in haar wapen
Van gedaante als de Apen,
Schoon voor oogen,
Vals van grond,
Neydig met een blyde Mond.
Om Hollanders te bedriegen,
Of met Leugens te beliegen,
Och dat is voor haar een zaak,
Vol van vreugden en vermaak,
Of om haar te affronteeren
Dat is, daar zy op studeren,
En dan beelden zy haar in,
Dat zy 't hebben na haar zin.
Weg Sprinkhanen al te zamen,
Foey gy hoorde u wat te schamen,
Dat gy alzo met ons leeft,
Denkt wie u geworpen heeft,
Ligtelijk is 't een Slavinne,
Die het zoete Spel der Minne,
Laastmaal in de groene Zee,
Voor een Moele-Casje dee.
Gy kund immers niet verstoten,
Van wien gy zijt gesproten
Ik meen dat lieve Hollands-bloed,
Dat u dagelijks nog op voed,
Zonder wien gy, moet creveren,
Of van honger haast verteeren,
| |
[pagina 24]
| |
Maar nu kund gy alle daag,
Vullen u Verdoemde Maag.
Weg gemengde Kale-boeren,
Mocht ik eens comande voeren,
Hoe zou ik u groene Vee,
Nog eens doen roepen wee,
Ik zou u in u Moer doen kruypen,
Of in 't Water doen verzuypen:
Op dat men zo met 'er tijd,
Deze plagen raakten kwijt.
Nu is 't dat gy kund gaan pronken,
Op u Postelyne schonken,
Want 't gaat zo na u wens,
O Vervloekt en naar gespens!
Doen de Duyvel eens wild weeten,
Zijn dood-strond had gescheeten,
Raakten hy drie Krayen kwijt,
Daar gy van gesproten zijt.
Mogt ik eens mijn wensch verkrijgen,
'k Zou u aan een Lijntje rijgen,
En schenken allegaar
De Duyvel voor een Nieuwe-Iaar
Op dat als hy was verlegen,
Hy zijn gat daar mee kon vegen,
Want het Aardrijk is te goed,
Voor dat Duyvels Chams gebroed.
|
|