Madoc. Jaargang 1990
(1990)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 181]
| |
[Nummer 4]Middeleeuwse kruisvaartromans
| |
[pagina 182]
| |
van generaties ‘moderne’ historici! - in beweging gezet. De ‘weg van God’ of de ‘vaart overzee’ is een aspect van de middeleeuwse geschiedenis dat in een overvloed aan contemporaine bronnen gedocumenteerd is. Een keur van Latijnse kronieken beschrijft opkomst, bloei en verval van de kruisvaarderstaten in de Outremer. Fulkert van Chartres bij voorbeeld was deelnemer aan de Eerste Kruistocht en later kapelaan van koning Boudewijn van Jeruzalem. Zijn Historia Hierosolymitana mag met recht een ooggetuigeverslag heten. Ook Willem van Tyrus, bisschop en leraar van koning Boudewijn IV, schreef in de jaren vóór 1184 zijn kroniek, terwijl hij middenin het politieke leven van de Outremer stond. Andere chroniqueurs zouden het Heilig Land nooit betreden: Albert van Aken schreef rond 1120 zijn kroniek geheel op basis van informatie uit de tweede hand en... achter de veilige muren van zijn klooster. Buiten de kronieken is er ook een groot aantal kruisvaartliederen in bij voorbeeld het Latijn, Oudfrans en Middelhoogduits bewaard gebleven. Het verdriet om de lange scheiding van huis, haard en geliefde, maar ook de gevaren waaraan de kruisvaarders blootgesteld waren en de onzekerheid over hun lot bij de thuisblijvers werden bezongen in lyrische teksten zoals Guiot de Dijons Chanterai por mon corage... (ca. 1188). Uit de persoonlijker sfeer zijn niet alleen brieven en testamenten bewaard gebleven, maar ook een van de oudste dagboeken die we kennen. In het Diarium van Tageno treffen we een persoonlijke reactie op de gebeurtenissen van de Derde Kruistocht (1189-1192) aan. Vanaf het eerste begin hebben de kruistochten ook aanleiding gegeven tot het schrijven van omvangrijke teksten in de volkstalen, teksten die wij nu tot de ‘verhalende bronnen’ rekenen. De eerste kruisvaartromans, zoals ik deze verhalen verder zal noemen, werden in het Oudfrans geschreven. In 250 jaar tijds, van ongeveer 1100 tot rond 1350, zouden er twee grote cycli tot stand komen, de zogenaamde ‘premier’ en ‘deuxième cycle de la croisade’.Ga naar eindnoot2. Deze twee cycli, waarvan (delen in) Spaanse, Provençaalse, Middelengelse en Middelnederlandse bewerkingen bekend zijn, vormen het directe onderwerp van dit artikel. Hieronder wil ik in het kort laten zien hoe de kruisvaartromans zich verhouden tot de historische werkelijkheid en, in het verlengde daarvan, hoe de ontwikkeling van het genre parallel lijkt te lopen met de korte en heftige geschiedenis van het koninkrijk Jeruzalem.
Van slechts twee Oudfranse kruisvaartromans, allebei behorend tot de eerste cyclus, wordt onder voorbehoud aangenomen dat ze (deels) in de Outremer geschreven zijn. Het Chanson d'Antioche, dat de Eerste Kruistocht tot en met de verovering van Antiochië tot onderwerp heeft, zou het werk zijn van de Picardiër of Vlaming Richard de Pelgrim, die het kort na 1100 op schrift stelde. Van Les Chétifs. dat de lotgevallen van een groep krijgs- | |
[pagina 183]
| |
gevangen kruisvaarders verhaalt, is een deel waarschijnlijk rond 1150 door een kanunnik van de St. Pieter te Antiochië geschreven. Van alle andere kruisvaartromans wordt aangenomen dat ze op Europese bodem vervaardigd zijn. Maar of ze nu hier of daar geschreven werden, het verhinderde geen van de dichters zich erop voor te laten staan een ‘ware geschiedenis’ te hebben geschreven. Dit beroep op werkelijkheidsgetrouwheid kennen we echter als een literaire gemeenplaats uit vele middeleeuwse teksten en het voorkomen ervan in de kruisvaartromans mag als een waarschuwingsteken gelden: we hebben hier te maken met teksten die onderworpen zijn aan de conventionaliteit van de middeleeuwse literatuur. In de kruisvaartromans zijn dan ook invloeden - zowel qua vorm als qua inhoud - van de klassieke ‘chansons de geste’ en van hagiografische geschriften vast te stellen en het laatste dat we dus mogen verwachten is wel een koel en zakelijk verslag van de gewelddadige confrontaties met de islam... Toch vertellen deze romans ons veel over de realiteit van de kruistochten. In het eerder genoemde Chanson d'Antioche vinden we een gedetailleerde beschrijving van het beleg van de stad Antiochië door de kruisvaarders. Door vergelijking met andere bronnen wordt duidelijk dat het opgeroepen beeld vrij aardig stemt met de historische werkelijkheid. De opstelling van de belegeraars rond de muren van de stad bij voorbeeld, is in het chanson trefzeker beschreven. Ook de schildering van de ontberingen die de kruisvaarders leden in het hun vreemde land met zijn felle klimaat, mag aanspraak maken op het predikaat ‘werkelijkheidsgetrouw’. Vele vergelijkbare passages waarin bovendien aanwijsbaar historische personages optreden, hebben aanleiding gegeven tot speculaties over een mogelijke schatplichtigheid van de kruisvaartromans aan de Latijnse kronikale traditie. Het staat nu echter wel vast dat er veeleer sprake is van een wederzijdse beïnvloeding dan van een eenzijdige afhankelijkheid. Dit alles vormt echter geen waarborg voor een - in onze ogen - historische betrouwbaarheid. In de kruisvaartromans wordt, net als in de Latijnse kronieken overigens, ook melding gemaakt van de meest fantastische gebeurtenissen: Godfried van Bouillon die met één slag een Saraceense ruiter doormidden klieft, waarna de ene helft ter aarde neervalt en de andere helft te paard het belegerde Antiochië binnenstormt, uiteraard tot grote ontzetting van de belegerden en tot woeste vreugde van de kruisvaarders. In Les Chétifs verslaat een van de hoofdrolspelers, Boudewijn van Beauvais, de verschrikkelijke draak Sathanas, terwijl hij beschermd wordt door een talisman die hij van de abt van Fécamp gekregen heeft. En deze twee voorbeelden zouden gemakkelijk tot enkele dozijnen uitgebreid kunnen worden. Samenvattend zouden we kunnen zeggen dat in met name de oudste kruisvaartromans de historische werkelijkheid prominent aanwezig is, maar | |
[pagina 184]
| |
dan wel vervlochten in een verhaal over de kruistochten zoals de middeleeuwer die zag of wilde zien. In de uitbeelding van de geschiedenis verschillen het Chanson d'Antioche, Les Chétifs en La Conquête de Jérusalem niet zoveel van bij voorbeeld de Karelepiek: het reële en het fantastische lopen dooreen in een voor de middeleeuwer aanvaardbare ‘vraye historie ende al waer’. Er is in dit opzicht echter één opmerkelijk verschil tussen beide genres. In de Karelepiek gaat de eigentijdse geschiedenis vaak verscholen achter een verhaal over ver verleden gebeurtenissen, zij wordt als het ware geprojecteerd op een tijdperk dat ook voor de middeleeuwers van ná 1100 al voltooid verleden tijd was. In de kruisvaartromans daarentegen vinden we voor het eerst de eigen tijd als ‘onmiddellijk’ onderwerp van teksten die een onmiskenbaar literair karakter hebben. Deze breuk met een belangrijke karakteristiek van het epische genre treffen we het sterkst aan in de drie oudste branches van de eerste kruisvaartcyclus, die ik hierboven noemde. Er treedt met het groeien van de cyclus echter een belangrijke verschuiving op in dit ‘historiografische’ aspect van de kruisvaartepiek, hetgeen ons bij het tweede deel van dit artikel brengt.
Zoals reeds aangegeven zijn de kruisvaartromans niet in één eruptie van lang aangehouden schrijfwoede ontstaan. Beide cycli zijn in golven gegroeid en de tweede cyclus kwam tot stand in het verlengde van de eerste. Dit prikkelt tot de volgende vraag: vanwaar dat golfsgewijze? Waarom geen gestaag uitbouwen, branche na branche? Een overzicht van de ontwikkelingsgeschiedenis, waarbij we steeds één oog gericht houden op de ontwikkelingen in het Heilig Land (en uiteraard de reacties daarop aan het Europese thuisfront!), kan misschien een antwoord geven op die vraag. Geen van de drie oudste branches is in zijn oorspronkelijke gedaante bewaard gebleven. Waarschijnlijk hebben ze als zelfstandige teksten gecirculeerd, met de bedoeling de heroïsche bevrijding van de Heilige Plaatsen in Palestina te bezingen en het publiek op te roepen ook het kruis aan te nemen. Er ontstaat pas zoiets als een cyclus als ze tussen 1180 en 1190 samengebracht worden door Graindor de Douai, een compilator over wie we verder niets weten. In deze periode zien we in de Outremer de islam in de tegenaanval gaan. Saladin wist de mohammedanen onder zich te verenigen en zij verpletteren de legers van het koninkrijk Jeruzalem in de slag bij Hattin (1187). Nog in datzelfde jaar veroveren de mohammedanen Jeruzalem, hetgeen in Europa een schok teweeg brengt. Er worden plannen gesmeed voor een nieuwe kruistocht. Aan deze, de Derde Kruistocht (1189-1192), nemen maar liefst twee koningen en een keizer deel: Richard Leeuwenhart van Engeland, Philips II Augustus van Frankrijk | |
[pagina 185]
| |
en keizer Frederik Barbarossa van Duitsland. Het is zeer waarschijnlijk dat Graindors drieluik vooral bedoeld was om het publiek over te halen deel te nemen aan deze expeditie. Het glorierijke verhaal van de Eerste Kruistocht zou de deelnemers ook aan kunnen sporen om de daden van hun voorgangers - vaak hun voorouders - te evenaren of zelfs te overtreffen. In de decennia die op de Derde Kruistocht volgen, gebeurt er iets opmerkelijks met de eerste cyclus. In de periode 1190-1220 wordt er een vijftal branches aan de cyclus toegevoegd, die naar inhoud aan het Chanson d'Antioche voorafgaan. In deze ‘proloog’ bij het verhaal van de Eerste Kruistocht staat de voorgeschiedenis van een van de deelnemers aan die tocht centraal: Godfried van Bouillon. In de nieuwe branches spelen de kruistochten zelf dan ook geen noemenswaardige rol: zij behoren daarin nog tot de ‘toekomst’. In Le Chevalier au Cygne krijgt het publiek de levensgeschiedenis van de Zwaanridder, Godfrieds legendarische grootvader, voorgeschoteld. In La Naissance du Chevalier au Cygne wordt de vraag beantwoord wie de Zwaanridder nu eigenlijk is en waar hij vandaan komt. La Fin d'Elias vertelt ons van de levensavond en het einde van deze geheimzinnige ridder. Pas in Les Enfances Godefroi en Le Retour de Cornumaran komt Godfried weer meer in beeld. In deze twee branches zien we hoe hij opgroeit en zijn eerste heldendaad verricht: hij treedt in het krijt voor een jonkvrouwe wier erfenis onrechtmatig betwist wordt. Kort daarop komt de Saraceense koning Cornumaran incognito naar Europa om de kracht van de christelijke legers te peilen. De abt van St. Truiden, die de koning herkent van een ontmoeting tijdens een pelgrimage naar Jeruzalem, stelt Godfried op de hoogte en gezamenlijk besluiten ze de koning te misleiden. In een groots opgezette wapenschouw, die Godfried rijker en machtiger voorstelt dan hij in werkelijkheid is, wordt Cornumaran overbluft. Godfried voorspelt dan aan de koning de komende kruistocht, die beschreven wordt in het... Chanson d'Antioche. Hoe was nu de stand van zaken in het koninkrijk Jeruzalem in de periode 1190-1220? Er heerste een bedrieglijke rust. De Derde Kruistocht was in een bestand tussen Richard Leeuwenhart en Saladin geëindigd. Het koninkrijk bestond nog slechts uit een smalle kuststrook en plannen om Jeruzalem opnieuw te veroveren liepen op niets uit. De Duitse Kruistocht onder aanvoering van keizer Hendrik VI ging in 1197 van start, maar vanwege het vroegtijdig overlijden van de keizer brak men de onderneming al spoedig af. Alleen de hertog van Brabant wist enkele militaire successen op zijn naam te brengen. De volgende poging, de Vierde Kruistocht (1198-1204), was goed voorbereid. De tocht nam echter een dramatische wending toen de kruisvaarders zich op het christelijke Constantinopel stortten, in plaats van de mohammedanen te bevechten. Vermoedelijk zaten Venetiaanse handelsbelangen achter deze wending. Nog beschamender was | |
[pagina 186]
| |
Afb. De Ridder met de Zwaan arriveert te Nijmegen. Uit: hs. Paris, BN f.fr. 12.558 fol. 20v.
de Kinderkruistocht van 1212. Wat de volwassenen blijkbaar niet voor elkaar konden krijgen, zou nu door een groep kinderen gedaan worden. De meesten van hen stierven onderweg of werden door ‘christelijke’ handelaren verkocht op slavenmarkten in het oosten. Pas in 1218 werd er opnieuw iets tegen de islam ondernomen. De militaire inspanningen richtten zich ditmaal tegen Egypte en het beleg van de havenstad Damietta begon voorspoedig, eindigde echter in een ware ramp... Een grootschalige expeditie naar Jeruzalem werd dus niet ondernomen, maar dat hoefde geen beletsel te vormen voor een wervende werking van de uitgedijde cyclus. Maar waarom dan die sterke aandacht voor Godfried en zijn voorouders in de vijf nieuwe branches? Die staan in feite los van de kruisvaartgeschiedenis. Zeker is het nog niet, maar ik vermoed dat de Brabantse hertog Hendrik I achter deze uitbreiding zit. Hij was in 1179 door zijn huwelijk met Mathilde van Boulogne in het bezit gekomen van het graafschap Boulogne en het hertogdom Bouillon. Hij kon Godfried als het ware in zijn stamboom inlijven. En Godfried claimde voor zijn vertrek | |
[pagina 187]
| |
naar de Outremer het hertogdom Neder-Lotharingen, iets dat Hendrik I en de hem navolgende Brabantse hertogen ook zouden doen. Het lijkt erop dat de uitgebreide cyclus twee doelen van Hendrik diende: enerzijds moesten deze genealogisch georiënteerde teksten zijn aanspraken op het hertogdom Neder-Lotharingen ondersteunen, anderzijds konden zij ook wervend werken voor zijn kruisvaartplannen. Deze hypothese wordt ondersteund door een uitval die Jacob van Maerlant ongeveer een eeuw later in zijn Spiegel Historiael optekent: volgens hem berustte de Brabantse pretentie ‘dat si vanden zwanen sijn coemen’ op een onmogelijkheid. Mensen kunnen immers niet van zwanen afstammen. Een dergelijk kritisch geluid geeft meteen ook aan dat de voorgeschiedenis van de Eerste Kruistocht niet door iedereen klakkeloos voor waar werd aangenomen. Dan duurt het tot in de tweede helft van de dertiende eeuw voor er weer aan de cyclus ‘gesleuteld wordt’. Met deze derde golf van uitbreidingen zien we een terugkeer naar de geschiedenis van de kruistochten. In twee branches, waarvan de tweede onderverdeeld is in drie episoden, vinden we een schets van de gebeurtenissen in de Outremer na de verovering van Jeruzalem in 1099. De eerste branche, La Chrétienté Corbaran verhaalt hoe de Saraceense koning Corbaran zich tot het christendom bekeert en aansluiting zoekt bij de kruisvaarders. In La Prise d'Acre, de eerste episode van de tweede branche, veroveren de kruisvaarders de belangrijke havenstad Akko (St. Jean d'Acre) en in de tweede episode, La Mort de Godefroy, staat - de naam zegt het al - Godfrieds overlijden centraal. Hij werd vergiftigd door de patriarch van Jeruzalem omdat hij een aantal belangrijke relieken naar Europa had laten overbrengen. La Chanson des Rois Baudouin is de laatste episode en beschrijft de regeringen van Godfrieds opvolgers: Boudewijn I (Godfrieds broer), Amalrik I, Boudewijn IV de Leproos en diens voogd Boudewijn van Bergen. De tekst eindigt met de opkomst van Saladin. In deze vervolgteksten van La Conquête de Jérusalem treedt de historie weliswaar weer nadrukkelijk op de voorgrond - de gegeven koningsgeschiedenis is niet volledig, wel tamelijk nauwkeurig - maar de romaneske elementen zijn niet uit te vlakken. Zo treedt bij voorbeeld Godfried in het huwelijk met Corbarans zuster Matroine. In werkelijkheid heeft dit huwelijk nooit plaatsgevonden, al weerspiegelt het wel het gegeven dat vele kruisvaarders met inheemse vrouwen in huwelijk of concubinaat samenleefden. Deze vervolgen werden geschreven in een tijd dat het koninkrijk Jeruzalem een aflopende zaak was. De bemoeienissen van de omstreden keizer Frederik II met het Heilig Land (in 1228-1229) werden niet echt gewaardeerd: hij ging als geëxcommuniceerde toch op kruistocht en sloot verdragen af in plaats van te veroveren. De Zesde Kruistocht (1248-1254), onder aanvoering van de Franse koning Lodewijk IX de Heilige, liep uit op | |
[pagina 188]
| |
een echec. Lodewijk zelf raakte in gevangenschap en werd pas na betaling van 400.000 Toernooise ponden weer vrijgelaten. In 1270 probeerde hij het nogmaals, maar onder invloed van zijn broer Karel van Anjou richtte hij zich tegen de emir van Tunis. Lodewijk overleed in Noord-Afrika als een van de eersten aan een ziekte. Het einde van het koninkrijk Jeruzalem kwam in 1291, toen het laatste christelijke bolwerk in de Outremer, Akko, in handen van de mohammedanen viel. Het lijkt er nog het meest op dat met de laatste uitbreiding en bewerking van de eerste cyclus een poging wordt ondernomen de ondergang van het koninkrijk Jeruzalem te verwerken. Men probeerde het rampzalige einde te vergeten door de glorieuze beginjaren in herinnering te brengen. Die mogelijkheid werd nog vergroot door het verstrijken van de tijd: de geschiedenis van Godfried van Bouillon en zijn opvolgers behoorde intussen tot een zo ver verleden dat zij geïdealiseerd kon worden. De val van Akko bracht voor de kruisvaartepiek een definitieve wending: ‘Le deuxième cycle de la croisade devait s'adapter à cette situation totalement altérée en se tournant de plus en plus vers le roman et la fiction.’Ga naar eindnoot3. In de tweede kruisvaartcyclus, die in ruwweg de eerste helft van de veertiende eeuw ontstaat, zien we het romaneske en fantastische dan ook hand over hand toenemen. De materie van de complete eerste cyclus wordt in de eerste branche, Le Chevalier au Cygne et Godefroid de Bouillon, ingedikt en stevig bewerkt: de geschiedenis verdwijnt meer en meer naar de achtergrond. In de volgende branches, de Baudouin de Sebourc en de Bâtard de Bouillon, is de geschiedenis van het koninkrijk Jeruzalem grotendeels gereduceerd tot het decor van een vaak ongeloofwaardige avonturenroman. Reminiscenties aan de kruistochten zijn er nog volop, maar de nieuwe hoofdrolspelers worden niet langer beheerst door de geest die Godfried van Bouillon en de andere kruisvaarders tot hun grote daden dreef. In de laatste branche, de Saladin, treedt weliswaar een aantal historische personages op, onder andere Richard Leeuwenhart, Philips II Augustus en natuurlijk Saladin zelf, maar het verhaal geeft de historische gebeurtenissen hooguit in een vervormde spiegeling weer. De echte Saladin werd weliswaar door beide koningen eenmaal verslagen bij Akko, maar het verhaal laat hem zijn eerste nederlaag lijden op Engelse bodem, bij ‘Noerantoen’ (Northampton?). In de Saladin wordt dan verhaald hoe het snel bergafwaarts gaat met Saladins rijk, hij wordt dodelijk verwond door een kruisvaarder en sterft kort nadat hij zichzelf tot christen gedoopt heeft. In werkelijkheid gebeurde ongeveer het tegenovergestelde: Saladin leed een belangrijke nederlaag, maar kwam verder als de grote overwinnaar uit de strijd. En hij bleef tot aan zijn - overigens natuurlijke - dood een devoot moslim. | |
[pagina 189]
| |
In de loop van hun geschiedenis zijn de kruisvaartromans aldus vanuit verschillende intenties geschreven. Ze hebben zich als het ware aangepast aan de veranderende tijden en de veranderende literaire modes, waarbij het thema ‘kruistocht’ een wisselende functie te vervullen kreeg. Het moge duidelijk zijn dat we in de jongste romans een beeld van de kruistochten gepresenteerd krijgen, dat sterk verschilt van dat in de oudere teksten. Niet langer worden de kruisvaartromans beheerst door het uitgangspunt van het Chanson d'Antioche: het bezingen van de grote daden der christenen overzee. |
|