pamfletten enkel iets uithalen als ze zélf goeie literatuur zijn. De polemicus mag nooit uitglijden, hij heeft in dit precaire genre maar één keus: een meesterwerk of zelfmoord.
Er komt een doel, stijl en risico bij kijken. Dat is literatuur op haar hevigst.
De polemiek is een mijnenveld. Alleen al de grote hoeveelheid valstrikken en tegenstrijdigheden bewijst dat polemiseren - van schelden tot hautain diagnosticeren - allerminst een banale aangelegenheid is, geen genre voor knoeiers.
Ik noem er een paar. (Valstrikken, uiteraard. Knoeiers zijn, na aanraking met het genre, onmiddellijk onbenoembaar geworden.)
In polemieken en pamfletten moeten schrijvers en wat zij schrijven het ontgelden, reputaties worden tegen het licht gehouden, waarbij de naar brandstof ogende energiebron vaak water met een slap kleurtje blijkt, redeneringen worden ontrafeld en boeken tot de rug toe afgebroken: de literatuur is het voornaamste mikpunt van dit literaire genre.
Uit liefde voor de literatuur gaat de polemist de literatuur te lijf. Hij werpt zich op de literatuurtjes en hij smoort de literatortjes om de Literatuur en de Literator te redden. De pamflettist gaat uitbundig tekeer - uit wanhoop. Hij vernietigt - uit idealisme. Hij vloekt - bij wijze van preek.
Redders en idealisten. En toch vindt men haast onder geen groep zo'n afkeer van boodschappen en zo'n verlangen naar ontnuchtering als onder polemisten. De boodschap is ze een gruwel, en ze vertellen ons dat in een genre dat bij uitstek een boodschap is. Want wat wil directer overtuigen dan de polemiek? Zélf didactisch, haat ze de steile, humorloze didactiek.
De humor van de polemiek ligt niet zelden in het feit dat de vijand zo onverstoorbaar serieus wordt aangevallen.
Al lijkt de aanval serieus, bij het helse af, de eigenlijke vijand interesseert de polemist soms maar matig. Hij is voortdurend in de weer zijn tegenstander op te blazen om hem vervolgens leeg te laten lopen. Hij maakt zijn vijand groter om meer schietoppervlak te hebben. Wat hem belang inboezemt is de polemiek zelf. Hij lijkt bezeten van een heilig vuur omwille van een goeie zaak, maar wat hem uiteindelijk drijft is niets anders dan zijn polemische aard. Zijn tegenstander kleinerend streelt hij zichzelf.
Het egoïsme van de polemist en de pamflettist valt samen met het feit dat ze, hoe onbaatzuchtig, de literatuur hoogst serieus nemen. Een monsterverbond?
De kwaliteit van een polemiek is niet afhankelijk van de aanleiding: we behoren er niet aan af te lezen of die heel miniem is of berust op een obsessie. Gekwetste ijdelheid, een onwaardige zaak kan tot groter resultaten leiden dan een krankzinnige betrokkenheid. Wereldvraagstukken leiden vaak tot pijnlijke, infantiele discussies. Een ruzie om een knikker kan, eenmaal geformuleerd, de wereldbol verlichten.
De polemist doodt om in leven te blijven, ontkent uit zelfbehoud. Alles heel nobel. Meestal is het een kwestie van maagzuur.
Niet elke verzuurde dwerg is - de laatste woorden uit deze opsomming indachtig - automatisch een polemist. Er zijn er - in onze madurodam-literatuur worden ze nogal gekoesterd - die al ridiculiserend door de tuin van de geest stappen zonder ook maar één idee of doel van eigen makelij. Hun kleineren heeft als oogmerk om, zonder er enige debet- of creditrekening bij de Bank van de Idee op na te houden, zichzelf te verheffen. Dat zijn de polemisten op plateau-zolen. Ze hebben Schone handen gehouden, maar ze hadden geen handen. De echte polemist wil meer dan zichzelf in de schijnwerper zetten en verdedigen. Voor hem is de literatuur een vehikel van ideeën. Hij zal zijn best doen om dat te verbergen, hij haalt alleen al voor het woord verheffing zijn neus op, hij zal zich als een straatjongen gedragen die iemand zijn vet geeft, gewoon omdat hij dat prettig vindt, hij doet met een royaal gebaar afstand van elke aanspraak op ernst, hoffelijkheid of begrip, hij maakt van zijn hersens zijn ingewanden en hij zal de illusieloosheid prijzen. Hij hééft ook geen illusies, behalve die ene: zijn geloof in de literatuur. Hij wil een onbehouwen ploert zijn - omdat de taal in woede maximaal functioneert. Op papier schelden,