Maatstaf. Jaargang 31
(1983)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
[Nummer 9]Simona en Ulke Brolsma De dagboeken van Thomas Mann‘Nahm die alten Tagebücher an mich und graute mich vor ihnen’ (Th. M. 1942)
‘Ik maakte 's middags alleen een wandeling over de Johannisberg en zag met veel plezier en ontroering een jonge knaap, brunet, een kleine muts op het hoofd, erg mooi, naakt tot aan zijn middel, aan het werk in de bloemisterij.’ Thomas Mann in zijn dagboek op 23 april 1934 in Zürich. Hij vervolgt: ‘De geestdrift die ik voelde bij het zien van zo'n gewone, zo'n alledaagse en natuurlijke “schoonheid”, de borst, de zwelling van de biceps, deed mij later weer denken aan het irreële, illusionaire en esthetische van een dergelijke neiging, waarvan het doel klaarblijkelijk neerkomt op beschouwen en “bewonderen” en dat hoewel erotisch getint, noch verstandelijk noch zinnelijk te realiseren is. Dit is wel de invloed van de werkelijkheidszin op de fantasie, die de vervoering toestaat, maar niet verder komt dan het kijken-naar.’ In 1977 gaf de inmiddels overleden Peter de Mendelssohn het eerste deel uit van een reeks die alle bewaard gebleven dagboeken van Thomas Mann zal omvatten. Vanaf 1933 tot en met het jaar van zijn dood, 1955. Die uitgave is inmiddels gevorderd tot het jaar 1943, terwijl de dagboeken uit 1918-1921 ook zijn verschenen.Ga naar eind1. Voor de buitenwereld was de schrijver Thomas Mann (1875-1955) een plichtsgetrouw echtgenoot, vader van zes kinderen, die voor de wereld het leven leidt van de onberispelijke burger, die zichzelf ziet als representant van de Duitse cultuur. Maar er is meer achter de keurige façade: de onberispelijke burger-kunstenaar leidt een dubbelleven. Wat de tijdgenoten ontging, wat hij verzweeg in zijn brieven en waarover hij - zij het soms versluierd - iets laat weten in zijn werk, brengen de dagboeken aan de oppervlakte: zijn homoseksualiteit. De dagboeken van de grote burger-schrijver leggen getuigenis af van zijn ‘dwalingen’. Het zijn vaak niet meer dan voyeuristische verkenningen, zoals hierboven beschreven. Voor Thomas Mann is het altijd de moeite waard om een ‘mattschwarzer Körper, herkulisch wohlgebaut’ te vereeuwigen in het dagboek. Hoewel hij deze ‘Neigung’ voor de buitenwacht verborgen hield was bijvoorbeeld Der Tod in Verledig, met daarin de beschrijving van de liefde van een oude schrijver voor de jeugdige Tadzio, een teken van zijn ‘anders’ zijn. Op het ogenblik dat Thomas Mann de impressies van zijn ontmoeting met de jonge ‘Bursche’ weergeeft, bevindt hij zich in Zwitserland. Het is 1934. Thomas Mann en zijn vrouw Katia behoren tot het grote leger vluchtelingen waarvoor terugkeer naar Duitsland niet zonder levensgevaar is. Als Thomas Mann op 11 februari 1933 uit zijn woonplaats München vertrekt om op 13 februari in het Concertgebouw zijn essay ‘Leiden und Grösse Richard Wagners’ voor te lezen, is dat, zonder het te weten, zijn definitieve vertrek uit Duitsland. Pas na de tweede wereldoorlog zal hij zijn vaderland - en dan slechts vluchtig - nog enkele keren bezoeken. De achtenvijftigjarige schrijver brengt na Amsterdam zijn lezing nog in Brussel en Parijs ten gehore en gaat dan naar Arosa, Zwitserland, voor een korte vakantie. Daar ontvangt hij waarschuwingen van zijn zoon Klaus en dochter Eri- | |
[pagina 2]
| |
ka om niet terug te keren naar het huis aan de Poschingerstrasse in München. Zijn Wagner-lezing is onderwerp van felle kritiek. Richard Strauss voorop, gevolgd door componist Hans Pfitzner en dirigent Hans Knappertsbusch, ondertekenen een manifest waarin zij de schrijver van de Buddenbrooks verwijten de naam van Wagner bezoedeld te hebben. Thomas Mann blijft in Zwitserland, in Zürich. Maar ook dat is slechts tijdelijk. Eind jaren dertig vestigt het echtpaar Mann zich in de Verenigde Staten, ver weg van het woelige Europa. Op weg naar de V.S. noteert hij in 1939 aan boord van het s.s. Washington: ‘Het zal goed zijn, de onafzienbare ontwikkeling van de oorlog, zijn wisselvalligheden en verschrikkingen in mijn library in Princeton te kunnen volgen en af te wachten.’ Op het ogenblik van zijn vlucht genoot Thomas Mann wereldfaam. In 1929, vier jaar voor zijn vlucht, ontving hij de Nobelprijs. Zijn roman Buddenbrooks was niet alleen in Duitsland een bestseller, maar was ook in veel talen vertaald; van Der Zauberberg waren vier jaar na de verschijning in 1924 meer dan 100.000 exemplaren verkocht. Thomas Mann was een van de meest gelezen en meest vooraanstaande schrijvers uit de republiek van Weimar. Naam en roem van de auteur van Der Tod in Venedig was in het buitenland ook zeer groot. Het schrijverschap bracht niet alleen roem: Thomas Mann was rijk. Hij bezat een vorstelijk herenhuis in München. Eigen chauffeur, bedienden, drie auto's, kortom het ontbrak de familie Mann niet aan welstand. Dat alles: huis, bibliotheek, manuscripten, geld, bleef in 1933 achter in Hitler-Duitsland.
Terug naar de dagboeken. Op 12 augustus 1975, twintig jaar na de dood van Thomas Mann, werden vier pakken met in totaal tweeëndertig dagboeken geopend. Tijdens zijn verblijf in de Verenigde Staten had hij drie pakken zelf verpakt, verzegeld en voorzien van het opschrift: ‘daily notes from 1933-1951. without any literary value, but not be opened by anybody before 20 years after my death.’ Dochter Erika Mann had de dagboeken van 1951-1955 ingepakt met daarop ook de mededeling, dat dit pak pas twintig jaar na de dood van Thomas Mann geopend mocht worden. Hoewel er dus eigenlijk niets anders te verwachten viel dan de dagboeken vanaf 1933 tot aan het jaar van zijn dood, bleek het pakket een verrassing te bevatten, namelijk vier dagboeken uit de jaren 1918-1921. Zij ontgingen het lot van de dagboeken die Thomas Mann vanaf 1896 tot 1933 voerde. Al deze dagboeken werden in 1945 door hem verbrand. Waarom moesten de dagboeken die hij vermoedelijk vanaf 1896-1933 voerde in het niet verdwijnen? Waarom maakte hij een uitzondering voor de dagboeken uit de jaren 1918-1921? Thomas Mann had de dagboeken uit 1918-1921 nodig voor zijn Faustusroman, aldus Peter de Mendelssohn, een Thomas Mann-kenner bij uitstek en ook degene die tot aan zijn dood de uitgave van de dagboeken tot en met 1943 verzorgde. Of Thomas Mann die dagboeken daarvoor zo strikt noodzakelijk had blijft voor ons de vraag: directe parallellen tussen de gebeurtenissen in de radenrepubliek Beieren en het leven van de toonkunstenaar Adrian Leverkühn zijn toch niet zo expliciet aanwijsbaar. | |
AngstNiet terug naar Duitsland betekent voor Thomas Mann ook, dat hij zijn dagboeken niet meer ter beschikking heeft. Ze liggen in zijn bureau in München. Zoon Golo krijgt de opdracht er voor te zorgen, dat ze zo snel mogelijk naar Zwitserland verstuurd worden. Thomas Mann vraagt Golo die opdracht met de meeste discretie uit te voeren en verzocht hem dringend om de dagboeken vooral niet te lezen. Wat Thomas Mann echter vreest, gebeurt. De handkoffer met dagboeken valt in handen van de nazi's. De nationaal-socialistische chauffeur die bij de familie Mann in dienst is brengt de handkoffer niet, zoals door Golo gevraagd, naar het station, maar naar het ‘Braune Haus’, de politieke politie. Golo gaf de koffer vol vertrouwen mee, omdat de familie Mann niet op de hoogte | |
[pagina 3]
| |
was van de politieke kleur van ‘hun’ chauffeur. Thomas Mann, onkundig van deze ontwikkelingen, maar inmiddels wel angstig, noteert: ‘ontwaak gegrepen door de verschrikkelijke gedachte aan de handkoffer met de dagboeken die bij mij opkomt. Mijn vrees geldt nu in de eerste plaats en bijna uitsluitend deze aanslag op de geheimen van mijn leven. Zij zijn ernstig en diep, iets vreselijks, zelfs dodelijks kan gebeuren.’ Doodsangst voor ontdekking, voor openbaarmaking. Waar is de schrijver van de Zauberberg zo bang voor? Thomas Mann vreest de ontdekking door de nazi's van zijn homoseksualiteit en het gebruik dat zij hiervan zeker zullen maken. De volgende notitie kan een beeld geven van de lectuur die de nationaal-socialisten in de handkoffer konden aantreffen. 6 mei 1934, Küsnacht: ‘Wilde 's middags verder schrijven aan de rede, zocht in oude notitieboeken naar gedichten van Barret-Browning en verdiepte mij in de aantekeningen, die ik indertijd maakte over mijn betrekkingen met P.E.Ga naar eind2. in verband met de idee voor een roman Die Geliebten. Ik had al eens in stilte gezocht naar de hartstochtelijke aantekeningen van toen; ik zou hierop gedeeltelijk terug kunnen grijpen voor de uitzichtloze passie van Mut-em-enet.Ga naar eind3. De K.H.-belevenisGa naar eind4. was rijper, beheerster, gelukkiger. Maar een overmeesterd zijn, zoals uit bepaalde aantekeningen uit de P.E.-tijd blijkt, dit: “Ik houd van jou, mijn god, ik houd van jou: -”, een roes, zoals spreekt uit het gedicht-fragment: “O, luister, muziek! (...)”, is slechts eenmaal in mijn leven voorgekomen, zoals zich dat betaamt. De vroege A.M.Ga naar eind5. - en W.T.Ga naar eind6. - ervaringen komen daarbij vergeleken meer in de kindersfeer, en dat met K.H. was een laat geluk met het karakter van een levensvriendelijke realisering, maar toch zonder de jeugdige intensiteit van gevoelens, het uitbundige en het diep ontroerende van deze belangrijkste hartsbelevenis toen ik vijfentwintig was. Naar menselijke regels is het goed zo; ik voel, dat krachtens deze norm mijn leven sterker volgens de canon geordend is dan door huwelijk en kinderen.’ Toen Thomas Mann zijn dagboeken verpakte en zegelde wist hij dat deze ‘Geheimnisse meines Lebens’ in ieder geval wél aan de openbaarheid zouden worden prijsgegeven. Al in 1919 noteerde hij tegen het publiek maken van de intieme sfeer geen enkel bezwaar te hebben. Hoe hij daarover denkt, komt tot uitdrukking, als Katia bezwaar maakt tegen die ‘Darstellung des Intimsten’ uit het ‘Gesang vom Kindchen’, geschreven naar aanleiding van de geboorte van hun dochtertje Elisabeth: ‘Dit intiemste is echter tegelijk het algemeenste en menselijkste, en overigens ken ik zulke bedenkingen niet.’ Ontdekking door de nazi's van de brisante inhoud van de handkoffer vindt niet plaats. Het lukt om de handkoffer met dagboeken weer terug te krijgen uit het ‘Braune Haus’. Via omwegen bereikt de koffer Thomas Mann op zijn vakantieadres in Zuid-Frankrijk. Toch iets onzeker stelt hij vast, dat de koffer wel doorwoeld is, maar de speurders hebben blijkbaar niets kunnen vinden wat voor hen interessant was. | |
EmigratieThomas Mann vluchteling. Maar wel een bijzonder soort vluchteling. De autoriteiten in zijn nieuwe vaderland behandelen de Nobelprijswinnaar met respect, iets wat Thomas Mann steeds weer met voldoening constateert. Thomas Mann is niet alleen gerespecteerd. Hem ontbreekt niet, waaraan het zoveel andere emigranten wel ontbrak: geld. Al in het begin van zijn ‘Auswanderung’ vermeldt Thomas Mann tevreden, dat er voldoende geld is om op de oude voet verder te leven. De ‘Grossschriftsteller’, zoals Robert Musil venijnig schrijft, is in goeden doen. Een huis met bedienden, een auto, het staat weldra allemaal weer ter beschikking. Vanuit zijn loge in de opera van Zürich kan hij - zo nu en dan in tranen - zijn lievelingsopera's Götterdämmerung en Parsifal volgen.
Hoewel vluchteling, weigerde Thomas Mann in het openbaar iets ten nadele van Hitler-Duits- | |
[pagina 4]
| |
land te zeggen. Een houding die hem kwalijk werd genomen door veel andere vluchtelingen. Thomas Mann zweeg in het openbaar. Uit zijn dagboeken echter blijkt een hartgrondige afkeer van Hitler en de nazi's; ook in de jaren van zijn zwijgen. In emigrantenbladen volgden aanvallen op deze houding. Ook zijn kinderen drongen aan op een meer principiële stellingname. ‘Gisteravond was ik opgewonden en ontstemd omdat K. [Katia] aanduidde, dat ook Golo net als de andere kinderen een uitspraak van mij wenst, gericht tegen Hitler-Duitsland.’ In 1933 spreekt hij hierover met lievelingsdochter Erika. ‘Meerdere gesprekken met Erika over mijn positie en houding; ik geef de scheefheid en de onduidelijkheid daarvan toe; toch is dit het natuurlijke gevolg van mijn onvergelijkbare positie. Bermann, van uitgeverij S. Fischer, [Gottfried Bermann Fischer] heeft mij nodig, als hij daarginds voortbestaan wil; hij wil in de herfst het eerste deel van de Joseph uitgeven (...) Wel heeft B. overeenstemming bereikt met Querido, en als het boek in Duitsland op moeilijkheden stuit, kan het door Amsterdam overgenomen worden. Toch dwingt - in ieder geval in de ogen van Bermann - de uitgave in Duitsland tot voorzichtigheid, wat binnen de emigrantenkringen bittere teleurstellingen moet oproepen.’ Thomas Mann verkeert in de wel zeer bijzondere omstandigheid, dat, alhoewel persona non grata voor de nazi's, zijn boeken mogen blijven verschijnen in Duitsland. De schoonzoon van uitgever Samuel Fischer, Bermann Fischer, drukt hem op het hart zich in het openbaar niet negatief uit te laten over het Hitler-bewind om de uitgeverij en de uitgave van zijn eigen boeken niet in gevaar te brengen. De kinderen Mann zagen in deze Bermann niet ten onrechte de kwade genius van hun vader. Thomas Mann heeft nog een andere reden om voorzichtig te zijn. Hij probeert op allerlei wegen te redden van zijn bezittingen wat er nog te redden valt. Hij slaagt er in via de Franse ambassade een deel van zijn geld in veiligheid te brengen. Wat hij echter niet kan voorkomen is, dat zijn huis in München door het regime in beslag wordt genomen. Zijn zoon Klaus behoort tot de groep emigranten die het Hitler-regime scherp kritiseren. In Amsterdam is Klaus betrokken bij de oprichting van de ‘Freie Presse (Die Sammlung)’. Bij de eerste uitgave vermeldt Klaus de naam van zijn vader, die hij daarvoor eerst om toestemming had gevraagd. Een toestemming die Thomas ook gaf. Bermann Fischer oefent zware druk uit op Thomas Mann om de wereld te laten weten, dat hij niet zal meewerken aan het blad van zijn zoon. Hij geeft toe aan deze druk; ‘[...] de dementering zal echter kwaad bloed zetten en geeft een scheef beeld van mijn positie. [...] en ook al is mijn wegblijven demonstratief genoeg, dan is toch zo'n laveren tussen vastberadenheid en terughoudendheid [...] niet langer mogelijk.’ Dit laatste schrijft Thomas Mann in 1933. Het zal nog tot 1936 duren voordat hij eindelijk ‘spreekt’. In een artikel in de Neue Zürcher Zeitung neemt hij in dat jaar stelling tegen nazi-Duitsland en verklaart zich solidair met de voor Hitler gevluchte Duitsers. Thomas Mann: ‘Ik ben mij de draagwijdte bewust van de stap die ik vandaag heb gedaan. Ik heb na drie jaar aarzelen mijn geweten en mijn vaste overtuiging laten spreken.’ Tevreden stelt hij vast: ‘Mijn woord zal niet zonder indruk blijven.’ En drie dagen later; ‘Het gevoel, het verachtelijke regime een ongetwijfeld gevoelige slag toegebracht te hebben, vervult mij met genoegdoening. Het zal zich naar beste vermogen proberen te wreken. Moge het.’ Hermann Hesse is niet bijzonder ingenomen met deze beslissende stap: ‘Brief van Hesse die mijn stap eigenlijk betreurt, omdat hij verwacht nu in Duitsland alleen te staan, en ook omdat hij denkt dat de breuk door emigranten is opgedrongen. Klaus schreef vriendelijk. Er komen lange dankbaarheidsontboezemingen van lijdenden. Bij de brieven natuurlijk veel van joden.’ | |
[pagina 5]
| |
Politische Verwirrung'De solidariteitsverklaring van Thomas Mann in 1936 is niet zijn laatste polemiek tegen de Duitse politiek. Vanuit de Verenigde Staten spreekt hij tijdens de tweede wereldoorlog zijn landgenoten regelmatig toe: hij treedt op als kampioen voor democratie en een ‘militant humanisme’. Zijn toespraken Deutsche Hörer! 55 Radiosendungen nach Deutschland (Stockholm 1945) zijn even zovele felle aanvallen op het Hitler-regime. Maar was Thomas Mann altijd een verklaard voorstander van de democratie? Het antwoord is ronduit ontkennend. De schrijver, die zichzelf zag als een ‘Repräsentant der deutschen Seele’, was allesbehalve een rechtlijnig denker. De ‘politische Verwirrung’ (Georg Lukács) van Thomas Mann blijkt uit de dagboekaantekeningen die hij in zijn eerste emigrantentijd maakt. De dagboeken uit de jaren 1918-1922 scheppen ook al het beeld van een behoudend man, voor wie het woord democratie een vloek is. Al tijdens en kort na de eerste wereldoorlog neemt hij vaak een afwachtende houding aan, is bereid tot het sluiten van compromissen of doet radicaal afwijkende uitspraken. Het lijkt haast ondenkbaar, dat dezelfde schrijver twintig jaar later voordrachtsreizen door de Verenigde Staten maakt als ‘Repräsentant’ van het ‘andere’ Duitsland, om de Amerikanen te wijzen op het belang van de eens zo door hem verfoeide democratie. In 1918 was Thomas Manns rol als schrijver echter verbonden met een twijfelachtig politiek engagement. Zijn boek Betrachtungen eines Unpolitischen - een reactionair en nationalistisch pleidooi voor de zogenaamde ‘autonomie van de geest’ - is daar hét voorbeeld van. Er zijn pogingen ondernomen om Thomas Manns ‘verwarring’ te vergoelijken. Het nawoord bij de Betrachtungen zou blijk geven van een democratische gezindheid bij de schrijver. Uit de volgende dagboekaantekening blijkt deze gezindheid in ieder geval nog niet: ‘De Frankfurter Zeitung wil weten, wat al uit de Betrachtungen is voorgepubliceerd, waarop ik de krant telegrafisch antwoordde. Het zijn de grote democratische bladen die zich het eerst bezig houden met het boek. Ironie, maar het is literatuur, hoewel antidemocratische.’ Het toekomstbeeld van een democratisch-gesocialiseerd Duitsland ziet hij somber: ‘...op enig have en goed zullen kinderen na de oorlog nauwelijks nog kunnen rekenen. Het erfrecht zal tot op het bot uitgebeend zijn, vermogen helemaal een illusie. Opvoeding is sfeer, verder niets.’ (28. ix. 1918) Zijn afkeer van de democratie weerhoudt hem er niet van om ten behoeve van een oorlogslening propaganda te bedrijven: ‘Schreef een zin voor de oorlogslening-propaganda: “De deelname van het gehele Duitse volk aan de oorlogslening die nu ter intekening ligt, zal het beste bewijs zijn van zijn rijpheid voor de democratie en zal voor de vijand een teken zijn, dat het Duitse volk zichzelf niet in de steek laat”.’ Hij voegt daar aan toe: ‘Natuurlijk is “rijpheid voor de democratie” onzin. Maar men moet de mensen ergens mee zien te strelen, bijvoorbeeld met hun politieke ijdelheid.
Juist in München, waar Thomas Mann net zijn Betrachtungen heeft voltooid, breekt dan in november 1919 de revolutie uit. De raden regeren de republiek Beieren. Op 9 november schrijft Thomas Mann: ‘Het gerucht gaat, dat het er vanmorgen om tien uur weer op los gaat. In vertrouwen werd ons voorspeld, dat de souvereine massa's een bezoek zullen brengen aan het Herzogspark [woning Th. M.]. Het droge vriesweer begunstigt de revolutie.’ Woedend schrijft hij diezelfde dag: ‘München, Beieren wordt geregeerd door joodse literatoren. Hoe lang zal men dat nog nemen.’ De schoten, de rode vlaggen brengen bij hem een merkwaardige verandering teweeg. De revolutie is pas enkele dagen oud of hij vertrouwt zijn dagboek toe: ‘Ik sta verzoenend en welwillend ten opzichte van de groot-Duitse sociale republiek Duitsland. Democratie, nee, dat toch maar niet; de dictatuur blijft de ideale staatsvorm. Ik ben in staat de straat op te gaan en te roepen “Weg met de westelijke leugendemocratie. Lang leve Duitsland en Rusland! Lang leve | |
[pagina 6]
| |
het communisme!’ Op een ander ogenblik, de revolutie is dan al weer vijf maanden oud: ‘Ik ben in principe ook voorstander van de raden, voorzover zij zich Mühsam van het lijf kunnen houden. Het parlementarisme op zich wil ik niet. Het komt er juist op aan “iets nieuws in politicis” te vinden en wel iets Duits.’ Is het uit met de radenrepubliek, is de revolutie eenmaal neergemaaid, dan is het ook afgelopen met de aanhankelijkheidsbetuigingen van Thomas Mann voor deze staatsvorm. ‘Katia's moeder,’ zo schrijft Thomas Mann, ‘gaat het al weer te militaristisch toe, maar ik ben het er geheel mee eens en vind, dat het aanzienlijk vrijer ademen is onder de militaire dictatuur dan onder die van het crapule.’ De ontwikkelingsgang van Thomas Mann tot verdediger van de republiek van Weimar, van de democratie en het humanisme valt buiten het bestek van dit artikel. In de late jaren dertig trekt Thomas Mann door de Verenigde Staten om vaak voor een duizendkoppig publiek zijn lezing ‘Vom kommenden Sieg der Demokratie’ te houden. Is hij dan een overtuigd democraat? Bij de voorbereiding in 1937 van zijn toernee door de Verenigde Staten schrijft hij in ieder geval niet al te enthousiast: ‘Democratisch idealisme. Geloof ik daaraan? Leef ik mij daar gewoon maar in net als in een rol?’ | |
Marsman en Ter BraakAls De komende Zege der Democratie in een vertaling van Leo Polak in 1939 bij De Arbeiderspers uitkomt, is Thomas Mann met vakantie in Nederland. Hij brengt de zomer door in hotel Huis ter Duin in Noordwijk. Hij is dan al lang geen Duits staatsburger meer. Hij is in 1936 door Hitler-Duitsland uitgestoten, ‘ausgebürgert’. Een lot dat Erika en Klaus Mann al voor hem hadden ondergaan. Net voor de ‘Ausbürgerung’ was Thomas Mann er in geslaagd in het bezit te komen van de Tsjechische nationaliteit. Om met een Tsjechisch paspoort een visum voor Nederland te krijgen is niet eenvoudig. ‘Beschamend en ergerlijk,’ schrijft Thomas Mann na een eerste mislukte poging. Het lukt echter een aanbevelingsbrief te krijgen van de Nederlandse gezant, die ook de autoriteiten bij de grens op de hoogte stelt van de komst van de familie Mann. Eenmaal in Nederland constateert hij tevreden: ‘Het bericht naar de grens en de aanbevelingsbrief werkten volmaakt. De paspoorten werden zonder meer geaccepteerd en men zag af van elke bagagecontrole. Verbaasde blik van de conducteur.’ Vakantie in Nederland... ‘De koffie, net als gisteravond te duur. Ook uitbuiting bij het wisselen van dollars in het hotel. Gisternacht opgewonden. Doodsbedroefd en tranen.’ Thomas Mann kende Menno ter Braak al lang voor deze vakantie. Menno ter Braak en H. Marsman hadden hem in 1936 opgezocht in Zwitserland. In 1936 noteerde Thomas Mann: ‘Verder brieven van de Hollandse schrijver M.t.B. en zijn boek Carneval des Bürgers waarvoor ik een voorwoord toezei.’ Op 5 augustus van datzelfde jaar brengt Menno ter Braak een bezoek aan Küsnacht, de woning van Thomas Mann: ‘De Hollandse schrijver M. ter Braak. De Hollander erg aardig.’ Menno ter Braak publiceert regelmatig over Thomas Mann in Het Vaderland. In 1937 stuurde hij hem de vertaling van het derde hoofdstuk van Politicus zonder Partij. Marsman volgt het spoor van Ter Braak en brengt ook een bezoek aan Thomas Mann, wat Thomas, boekhouder die hij is, keurig aantekent. Marsman laat het niet bij een persoonlijke kennismaking. Thomas Mann enkele maanden later: ‘Een incestnovelle van Marsman gelezen, vertaald door Thelen.’ Het gaat hier om Teresa Immaculata. Marsman hoopte, dat Thomas Mann dit werk wilde publiceren in het tijdschrift Mass und Wert. Thomas Mann vormde samen met Ferdinand Lion de redactie van dit tijdschrift. Teresa Immaculata verscheen echter niet in Mass und Wert omdat Thomas Mann geen bijzondere waarde hechtte aan de novelle. In zijn brief van 7.12.1937 aan Ferdinand Lion liet hij weten dat hij de novelle ‘slechts onder voorbehoud’ kon aanbevelen. | |
[pagina 7]
| |
Maar niet alleen Marsman onderging dit lot. Ter Braak verging het niet veel beter. Het hoofdstuk ‘Christus de Antichrist’ werd door Ferdinand Lion met vier bladzijden ingekort, waarop Ter Braak woedend reageerde. Thomas Mann nam het op voor Ter Braak bij Lion, maar tot publikatie kwam het niet meer. Dit incident leverde voor de verhouding Thomas Mann - Menno ter Braak geen problemen op. Ter Braak brengt Thomas Mann een bezoek in zijn hotel in Noordwijk en op 19 juli 1939 gaan Thomas en Katia naar Den Haag ‘waar Ter Braak ons bij het Mauritshuis opwachtte. Bezichtiging van het museum’. Een bezoek met weerklank in de pers. ‘In de Hollandse pers foto's van ons bezoek aan Den Haag. Daarbij Ter Braak en de schilder Citroen, die tekeningen van mij maakte.’ Op 29 juli gaat de reis opnieuw naar Den Haag. ‘3 Uur naar Pulchri studio. Ontvangst door het Kunstenaars Centrum voor Geestelüke Veerbaarheid. Op elkaar gepakt publiek, voortreffelijke toespraken door jonge vrijzinnige schrijvers, Ter Braak, een literatuur-historicus, een pacifistische vrouw. Ik sprak na de thee. Als geschenk een boek Panorama de la litterature Hollandaise met de handtekeningen van de sprekers.’Ga naar eind7. De zelfmoord van Menno ter Braak in de meidagen van 1940 treft hem diep. Greshof bericht hem hierover uit Kaapstad: ‘De gister door een Franse brief uit Kaapstad bevestigde zelfmoord van Ter Braak bij de inval van de Duitsers treft mij smartelijk. Mijn brief zal hem niet meer bereikt hebben. De vrienden vallen. De woestijn breidt zich uit.’ | |
WerkWie denkt geïnformeerd te raken over het scheppingsproces bij Thomas Mann komt bedrogen uit. Als een soort boekhouder noteert hij trouw de stand van zaken in de trant van: ‘Werk aan het vierde hoofdstuk van Lotte’ (1937). Bijna nooit gaat hij in de dagboeken in op het creatieve proces dat ten grondslag ligt aan zijn werk.Ga naar eind8. Ook wil Thomas Mann nog wel eens kwijt wanneer het hem tegen zit: twijfel aan het eigen werk en een enkele keer iets meer. In 1919 wil hij na een lange pauze opnieuw beginnen met Der Zauberberg. Katia Mann schrijft in haar herinneringen, dat Thomas Mann zo in beslag werd genomen door het oorlogsgebeuren, dat hij geen rust kon vinden voor Der Zauberberg. In 1919 is het dan zover: ‘Nu is pas eerst echt het tijdstip aangebroken. In de oorlog was het te vroeg, ik moest ophouden. De oorlog moest eerst als begin van de revolutie duidelijk zijn, hij moest niet alleen afgelopen, maar ook als schijneinde herkenbaar zijn. Het conflict tussen reactie (middeleeuwen-vriendelijkheid) en humanistische verlichting - geheel en al historisch-vooroorlogs. De synthese lijkt in de (communistische) toekomst te liggen.’ Wat is de betekenis van de Zauberberg? Een onderwerp waarover de literaire kritiek niet uitgeschreven raakt. Het is dan ook zeker interessant om Thomas Mann zelf aan het woord te laten: ‘Het gaat om het perspectief op de vernieuwing van de christelijke God-staat in een humanistische richting, op een God-staat die werkelijkheid wordt op een of andere transcendente menselijke manier en berust op lichaam en ziel. Zowel Bunge als Settembrini hebben met hun opvattingen evenveel gelijk als ongelijk. Hans Castorps ontslag de oorlog in betekent dus dat hij los werd gelaten in het begin van de strijd om het nieuwe, nadat hij de componenten van zijn opvoeding, christendom en heidendom, heeft verwerkt.’ (1919) Enkele jaren later, in 1922, doet Thomas Mann weer een uitspraak over de Zauberberg, waaruit wel blijkt, dat hij, zoals vaker, lang niet altijd wist waar zijn pen hem voerde. ‘'s Avonds bij het lezen van Bielschowsky's hoofdstuk over de natuuronderzoeker Goethe werd mij zin en idee van de Zauberberg helemaal duidelijk. De roman is net als de Hochstapler [Felix Krull], op zijn parodistische manier een humanistische “Bildungsroman” in de geest van Goethe, en H.C. [Hans Castorp] heeft zelfs trekken van W. Meister, net zoals mijn verhouding tot hem lijkt op die van Goethe tot zijn held, die hij met liefdevolle ontroering een “arme” hond | |
[pagina 8]
| |
noemt.’ ‘Een monument voor de volharding’ noemt Thomas Mann de vierdelige romanserie Joseph und seine Brüder, wanneer hij dit werk in 1943 afsluit. Hij ziet er meer een monument voor zichzelf in, dan een monument voor de kunst. Tevreden is hij niet over de vierde roman: Joseph der Ernährer. Maar die ietwat matte stemming kenmerkt Thomas Mann in het begin van de jaren veertig. ‘Vind veel zwaks en kinderachtigs in de Joseph.’ Maar, voegt hij er aan toe, hij verheugt zich er op om door te schrijven: ‘Ik wil niets anders dan het voltooien.’ Dat laatste zeker; bovendien staat bij Thomas Mann de wil voorop om te slagen. Als hij in 1934 naar Venetië reist om daar deel te nemen aan een schrijverscongres krijgt hij geen toestemming om het woord te voeren. Als vluchteling voor nazi-Duitsland mag hij fascistisch Italië wel in, maar verdergaat de welwillendheid van zijn Italiaanse gastheren toch niet. Thomas Mann breekt, zoals hij in het dagboek memoreert, bijna in tranen uit: ‘Ik voel het als een psychische blunder, omdat het verloop mijn gevoel van eigenwaarde niet heeft bevredigd. De ervaring van het falen, ook in zeer geringe mate, is voor mij het psychisch ergste en gevaarlijkste.’ Na de beëindiging van de Joseph-romans is er een moment van leegte. Thomas Mann staat voor het niets. Maar dat duurt slechts kort. Op 6 juni 1943 noteert hij nog: ‘Zeer lusteloos en onzeker wegens mijn toekomstige productie.’ Uit de aantekeningen valt echter op te maken, dat Doktor Faustus in de maak is. In 1941 noteerde hij al een gesprek over de geschiedenis van de syfilis. Een onderwerp, dat hij, zoals hij schrijft, wil gebruiken voor zijn ‘laatste werk na de Joseph’. Inmiddels leest hij biografieën van componisten zoals Hugo Wolf en Robert Schumann, waarvan het tragische einde in een krankzinnigengesticht hem bijzonder boeit. Schönberg, buurman van Thomas M. in Pacific Pallisades, wordt uitgenodigd en ‘het treft goed, dat hij zelf aandringt op omgang tussen onze huizen’. Thomas Mann heeft bijzonder veel belang bij deze kennismaking met Schönberg. Hij wil diens twaalf-toonstelsel gebruiken om daarmee zijn geesteskind, de componist Adrian Leverkühn, uit te rusten. Een leentjebuur waarover Schönberg, als Doktor Faustus verschijnt, in woede zal ontsteken. Vier maanden na de beëindiging van Joseph begint Thomas Mann met Doktor Faustus. Een maand later leest hij de eerste drie hoofdstukken voor: ‘Was diep bewogen en de anderen toonden zich ontvankelijk voor mijn verhalen.’ | |
Katia en ThomasOp 11 februari 1905 trouwde Thomas Mann met Katia Pringsheim, dochter van Alfred Pringsheim, professor in de mathematiek aan de universiteit van München, en kleindochter van Hedwig Dohm, een bekend strijdster voor vrouwenrechten. De Pringsheims waren puissant rijk. Katia groeide op in een paleisachtige woning aan de Arcisstrasse in München. Deze woning vormde een van de belangrijkste culturele centra van München. ‘De Pringsheims zijn een belevenis,’ schrijft Thomas zijn broer HeinrichGa naar eind9. in 1904, ‘waar ik helemaal vol van ben.’ ‘Een dierentuin met echte cultuur.’ 1904 Is het jaar waarin hij verliefd wordt op Katia: ‘Een wonder, iets onbeschrijflijk zeldzaams en kostbaars, een wezen, dat alleen door aanwezig te zijn opweegt tegen de culturele activiteiten van vijftien schrijvers of dertig schilders...’ ‘Dit is de roes, maar het is deze keer een roes, die, als ik daarnaar handel, onafzienbare gevolgen van de meest verschillende aard zal hebben [...]. Er komt geen gedachte over het joods-zijn van deze mensen bij mij op, men speurt niets anders dan cultuur.’ Aan de roes waarover Thomas in een brief aan broer Heinrich Mann spreekt, ging een andere niet minder meeslepend hartstochtelijke verliefdheid vooraf: die voor de violist/schilder Paul Ehrenberg. Een verhouding die Thomas Mann er bijna toe bracht om zelfmoord te plegen. Deze liefde voor het eigen geslacht, die tot het hoofdstuk ‘Geheimnisse meines Lebens’ | |
[pagina 9]
| |
hoort, wil Thomas Mann klaarblijkelijk afzweren. Hij wil niet langer een buitenstaander zijn. Wat hij wil is een ‘Verfassung’. Hij schrijft zijn broer naar aanleiding van zijn verhouding met Katia: ‘Das “Glück” ist ein Dienst.’ Toch was dit niet een huwelijk bedoeld als een dekmantel om zijn homoseksualiteit af te schermen voor de buitenwereld. Zoon Klaus Mann schrijft over dit huwelijk als een verbond tussen twee ‘Einsamen und Empfindlichen’. Uit de dagboeken komt Thomas Mann niet tevoorschijn als een gepassioneerd vereerder van zijn vrouw. Het is meer een houw en trouw situatie. Katia regelde alles, vanaf het sluiten van contracten met uitgevers tot het organiseren van zijn reizen; hij dicteerde haar zijn brieven die zij vervolgens uittikte. Uit het huwelijk werden zes kinderen geboren, waarvan drie, Klaus, Erika en Golo, een opvallende rol hebben gespeeld in de Duitse literatuur. Voor de buitenwereld een keurig gezin. De familie woont al in de eerste wereldoorlog in een grootse villa. Personeel, geld, kortom aan welstand ontbreekt het niet in huize Mann. Maar een echt gelukkig huwelijk? Steeds is er de schaduw van het ‘anders’ zijn: ‘Mijn toestand die hiermee te maken heeft is mij niet echt duidelijk. Van een eigenlijke impotentie kan nauwelijks sprake zijn, maar meer van de bekende verwarring en onbetrouwbaarheid van mijn “geslachtsleven”. Als gevolg van wensen die de andere kant uitgaan is ongetwijfeld een prikkelbare zwakte aanwezig. Hoe zou het zijn als een jongen “voorlag”?’ (1920) Ongelukkig is Thomas Mann niet, wel dankbaar: ‘Dankbaar ten opzichte van Katia, omdat het haar in haar liefde niet in het minst van de wijs brengt of ontstemt, wanneer zij bij mij uiteindelijk geen lustgevoelens opwekt en wanneer het liggen bij haar mij niet in een staat brengt die haar lust, dat wil zeggen haar hoogste geslachtslust opwekt. De rust, liefde en evenwichtigheid waarmee zij dat opneemt is bewonderenswaardig, zodat ik mij ook niet geschokt hoef te voelen.’ (1920) Thomas is een prikkelbare echtgenoot. Vaak erg nerveus en wanhopig. Een vakantie in 1935 in het Zwitserse St. Moritz loopt op een fiasco uit. Thomas Mann is al een tijdje ontstemd en teleurgesteld en besluit plotseling naar huis terug te gaan. Katia volgt: ‘Overprikkeling en depressie op beide zijden. Treurig en teleurstellend einde. Vijf uur lang zat ik [in de trein] meestal met gesloten ogen, bitter terneergeslagen, angst en kommer, terwijl K. hoestte.’ Bij hun vijfentwintigjarig huwelijksfeest schreef hij over ‘het verbond met de vrouw die mijn leven deelt - dit zware van iedereen geduld eisende, maar gemakkelijk vermoeibare en verstoorbare leven, ik weet niet hoe ik het zonder de knappe, dappere en liefdevolle energieke bijstand van de zijde van de uitzonderlijke levensgezellin ook maar had kunnen vol houden, zoals dit het geval was.’ Vijftig jaar zal het huwelijk duren. Liefde? Sleur? Ziek te bed schrijft Thomas Mann: ‘Toen zij [Katia] mijn hand vasthield dacht ik, zo zou het moeten zijn in het uur van mijn dood.’ | |
Reiziger in LiteratuurThomas Manns literaire activiteiten beperkten zich niet tot de studeerkamer, waar hij iedere ochtend zijn dagelijkse ‘pensum’ literatuur afleverde. Met veel plezier maakte hij lezingentoernees door Duitsland, waarbij hij voordroeg uit eigen werk. Hij beleefde daaraan zelf veel genoegen en zijn publiek waarschijnlijk ook. Op de grammofoonplaat is een aantal van die lezingen vastgelegd en nog steeds heeft de stem van Thomas Mann, het ritme, de muzikale voordracht iets fascinerends. Voordragen, reizen, ontvangsten, applaus, het zijn allemaal zaken die Thomas Mann nauwkeurig bijhoudt: hoe warm het applaus was, hoeveel mensen er in de zaal zaten. Vaak is de zaal vol tot overvol. Maar een enkele keer, zoals in Salzburg, is dat niet het geval, zo constateert hij enigszins verstoord. Als hij de uitnodiging krijgt om in de winter van 1921 een voordracht te houden in Wenen doet het hem erg veel genoegen dat het honorarium 2000 mark bedraagt ‘waarmee de hoogte van Walters | |
[pagina 10]
| |
honorarium bereikt is’ (Bruno Walter was dirigent in München en woonde naast Thomas Mann). In 1919, ook in Wenen, gaan de zaken niet naar wens. Ondergebracht in Hotel Imperial, stelt hij misnoegd vast, dat uitnodigingen uitblijven, terwijl Bruno Walter verklaart meer uitnodigingen te krijgen dan hij kan beantwoorden. Thomas Mann is in Wenen voor een lezing en voor de opvoering van zijn enige toneelstuk Fiorenza. Hij is aanwezig bij de toneelrepetities, maar: ‘Ik vind het stuk vreselijk, wat ik niet mag laten merken. Ik wens de ondernemers en toneelspelers die het werk met de deemoed van theatermensen bewonderen toe, dat het fiasco zich zachtjes moge voltrekken.’ Alles valt toch nog enigszins mee en op de avond van de première wil het publiek de auteur al na de tweede akte zien. Die wil wel, maar blijft in zijn loge: hij weet de weg naar het toneel niet. Bevredigender is toch wel het verloop van zijn lezing daarna. Niet in een gewone zaal, nee bondskanselier dr. K. Renner stelde de feestzaal van de staatskanselarij ter beschikking. Een teken van hoge waardering. De avond wordt dan wel niet ingeleid door de bondskanselier zelf, maar door zijn vervanger, ‘een Tiroler boer’, zoals Thomas Mann meedeelt. Voor hem heel belangrijk: de zaal is overvol. ‘Verder, naar het lijkt, uitstekend verloop van de lezing. G.v.K. [Gesang vom Kindchen] en de Hochstapler, bloemen, brieven. Bezoek van Strauss, Jakobsohn, Trebitsch, Musil en Rosenthal etc. Herhaalde doekjes.’
Dit verslag van een voordrachtsavond keert vele malen in verschillende variaties terug. De zaal is vol, of niet, en het publiek is meestal gul met het applaus. In de loop der jaren zal Thomas Mann nog vele voordrachtsreizen maken. Als Duitsland na 1933 verboden gebied wordt, is het arbeidsterrein enigszins beperkter. De reizen gaan dan naar Oostenrijk, Tsjecho-Slowakije en niet te vergeten Zwitserland. Als Thomas Mann ergens verschijnt brengt men hem vaak alle mogelijke eerbewijzen. Als hij in Wenen is voor zijn Freud-lezing wordt hij ontvangen door bondskanselier Kurt von Schuschnigg. In Praag valt hem een soortgelijke eer te beurt. Eduard Benesch, president van Tsjecho-Slowakije, ontvangt de schrijver op de Praagse burcht, de Hradschin. Dat de Freud-lezing in Wenen een ‘brausender Erfolg’ had en Thomas Mann voor een overvolle Konzerthaus-Saal sprak is voor de schrijver eigenlijk niets bijzonders, maar hij noteert het toch maar even. Net zoals de overvolle zalen in Praag, waar zelfs één van de toehoorders flauw viel... ‘Ich habe im Grunde ein gewisses fürstliches Talent zum Repräsentieren,’ schrijft Thomas in 1904 aan Heinrich Mann. Een talent, dat zeker na het jaar 1936, het jaar waarin Thomas zich openlijk tegen de nazi's keert, alle kans op een nog bredere ontplooiing krijgt. Want was broer Heinrich na zijn vlucht uit Duitsland een van de leiders van het volksfront in Frankrijk, na 1936 werd Thomas Mann een van de meest geziene leiders van de emigranten. Wat ook mag blijken uit de bezoeken die vluchteling Thomas Mann aflegt bij de bondskanselier van Oostenrijk en de president van Tsjecho-Slowakije. Hij vertegenwoordigt het ‘andere’ Duitsland naar buiten toe door een groot aantal redevoeringen en artikelen, zoals: ‘Achtung, Europa!’; ‘Das Problem der Freiheit’; ‘Dieser Krieg!’. Vanuit de Verenigde Staten volgden in de oorlogsjaren de radiouitzendingen ‘Deutsche Hörer!’. Leefde in linkse kringen vóór 1933 de wens om Heinrich Mann president van Duitsland te maken, in emigrantenkringen, zo blijkt uit het dagboek van Thomas Mann, werd de idee geopperd hem te kiezen als nieuwe president van een toekomstig Duitsland. In 1943 is er zelfs sprake van zijn ‘Führer-toekomst in Duitsland’. Enthousiast is hij zeker niet: ‘Dat God mij daarvoor beware.’ Hoewel geen wereldlijk president of ‘Führer’ werd hij door de tijdgenoten zeker wel gezien als een van de geestelijke leidsmannen van het andere, betere Duitsland. Hij legt van dat andere Duitsland ook voortdurend getuigenis af bij zijn lange voordrachtsreizen door de Verenigde Staten. Hoe hij gewaardeerd werd | |
[pagina 11]
| |
in Amerika mag blijken uit zijn benoeming tot doctor honoris causa van de Harvard universiteit in 1935. Samen met een andere voor Hitler gevluchte Duitser: Einstein. ‘Geweldig applaus voor Einstein en mij.’ Een week na deze ceremonie zijn Thomas en Katia Mann te gast op het Witte Huis bij president Roosevelt. ‘Matig eten,’ aldus Thomas Mann. De uitnodiging in 1935 gold voor het diner. In januari 1941 nodigt Roosevelt de schrijver en zijn echtgenote op het Witte Huis te logeren. Geen daad van vriendelijkheid ten opzichte van Duitsland, waarmee de Verenigde Staten op dat ogenblik nog niet in oorlog waren. ‘Roosevelt, naïviteit, vroom, sluw, toneelspelerij, aardig. Beseft men de macht en betekenis, dan is het zeer interessant om naast hem te zitten.’ Was Thomas Mann voor het ‘buitenland’ een geestelijk leider van de emigranten, in die kringen zelf gold hij niet als zodanig. Daarvoor waren er in de emigrantenkringen in Amerika toch ook weer teveel persoonlijke tegenstellingen, maatschappelijke opvattingen, verschillende toekomstverwachtingen. Bekend is de controverse Brecht-Mann. Een andere emigrant, Remarque, had een uitgesproken hekel aan Thomas Mann, wat deze enigszins verbaasd in zijn dagboek noteert. | |
TijdgenotenIn het openbaar liet Thomas Mann zich vaak lovend uit over collega-schrijvers, ook al waren deze zonder veel betekenis. Aan het eind van de jaren twintig had Thomas Mann zo met loftuitingen voor allerlei middelmatige schrijvers rondgestrooid, dat hij niet meer helemaal serieus werd genomen. Berlijnse uitgevers meenden dan ook spottend, dat een nieuw boek pas succes kon hebben, als ze konden adverteren: tot dusverre nog niet aanbevolen door Thomas Mann. Thomas Mann schrijft ergens in zijn dagboeken over de last van het schrijven van aanbevelingen. Maar hij voegt er meteen aan toe, dat hij nog heel wat van dit soort aanbevelingen zal schrijven. Aan de buitenkant leek alles vriendelijkheid, mildheid, warmte, charme. Uit de dagboeken komt een heel andere beoordelaar naar voren. Een schrijver die zich zeer wel bewust was van zijn plaats tussen zijn, of beter gezegd, boven zijn collega's. In zijn dagboeken velt hij vernietigende oordelen over heel wat auteurs waar hij, voor het oog van de wereld, zo vriendelijk en innemend mee omgaat. In de dagboeken omgeeft hem de kilte van de componist Adrian Leverkühn uit zijn Doktor Faustus, hij is hier eerlijk en voor zichzelf een ongemakkelijk mens. In 1904 laat hij zijn broer Heinrich weten, dat enkele van zijn critici zijn eerlijkheid omschrijven als ‘Herzenskälte’.
Franz Werfel behoort bepaald niet tot de uitverkorenen bij Thomas Mann. Na het zien van het toneelstuk In einer Nacht schrijft hij: ‘Sinnloses Stück.’ Thomas Mann kende Hugo von Hofmannsthal sinds 1908 persoonlijk en had regelmatig contact met hem. Het oordeel over Der Schwierige: ‘Hofmannsthals blijspel heeft natuurlijk hier en daar niveau, maar ik zou hier bepaald niet trots op zijn.’ Hij staat op goede voet met Stefan Zweig. Bezoeken over en weer, vriendschappelijke gesprekken, alles ademt de sfeer van begrip en genegenheid. Het oordeel van Thomas Mann over Stefan Zweig is dodelijk: ‘Maria Stuart van Stefan Zweig is een warrig boek, plat en “schmalzig” geschreven en dat bij zoveel bloed, hartstocht en historie. Dit soort schrijverij, die de goede stof verknoeit, is een pest.’ Romain Rolland dan? Nee, ook hij valt duidelijk tegen: ‘Wat heb ik tegen hem? Welke geringschatting wekt hij bij mij op? Ik vind hem ergens zwak en welgemanierd. Het is net alsof hij slechts zelden kunst maakt, omdat hij de kunst zo grenzeloos bewondert.’ Lof is in de dagboeken iets wat zeer zelden voorkomt. Na het lezen van Franz Kafka's Verwandlung in 1935 zegt Thomas Mann: ‘K's nalatenschap is het geniaalste Duitse proza sinds tientallen jaren. Bestaat er daarnaast wel iets in het | |
[pagina 12]
| |
Duits dat niet bekrompen is?’ Dat enthousiasme was nog niet aanwezig toen de voordrachtskunstenaar L. Hardt hem in 1921 proza ‘voorlas van iemand uit Praag, Kafka, merkwaardig. Verder tamelijk vervelend.’ Jawel, vervelend... Nog geen twee maanden later is Thomas Mann gegrepen door het werk van Kafka. De verhouding Robert Musil - Thomas Mann is niet eenvoudig te omschrijven. Al in 1919 leerde hij Musil kennen in Wenen bij de opvoering van Fiorenza. In 1935 ziet hij hem opnieuw. Nu is Musil net als Thomas Mann naar Zwitserland gevlucht. In 1919 was de waardering van Thomas Mann voor Musil niet groot. Musil schonk hem zijn bundel Vereinigungen. Het lukt Thomas Mann echter niet de bundel uit te lezen... Op 16 november 1934 gaat hij in Zürich naar een lezing van Musil. ‘Weinig publiek,’ stelt Thomas Mann vast. ‘Mevrouw Hesse, Oprecht, Herz. Hoog niveau van de roman van Musil (Der Mann ohne Eigenschaften). Verwant met Proust.’ Dat laatste is voor Thomas Mann ongeveer het grootste compliment. Marcel Proust behoort tot zijn lievelingslectuur; de Franse schrijver behoort tot de enkelen die Thomas Mann werkelijk groot acht. In 1920 wordt de naam Proust voor het eerst in huize Mann genoemd: ‘'s Avonds bij het eten Annette Kolb, die mij niet erg beviel. Ze prees zeer het werk van een Franse romanschrijver, die Proust of iets dergelijks schijnt te heten. Bracht haar naar de tram.’ De verhouding Thomas Mann - Bertolt Brecht is typerend voor de verdeeldheid binnen de Duitse emigrantenkringen. Een groot liefhebber van de Brechtiaanse schrifturen was Thomas Mann bepaald niet. Als hij de Dreigroschenoper leest zegt hij, dat het werk hem aantrekt. Maar na enkele dagen Brecht-lectuur verzucht Thomas Mann dat de auteur van het ‘socialisme van het montere medelijden’ (Th.M.) hem steeds minder bevalt. Katia Mann schrijft in haar memoires,Ga naar eind10. dat Thomas Mann na het lezen van een toneelstuk van Brecht tot de uitspraak kwam: ‘Sieh mal einer an, das Scheusal hat Talent.’ Toen Brecht dit compliment overgebracht werd repliceerde hij: ‘Zijn korte verhalen vond ik eigenlijk altijd erg goed.’ Beiden berichten geïrriteerd in hun dagboeken over een bijeenkomst op 1 augustus 1943 in het huis van regisseur Viertel. Doel van de bijeenkomst: een proclamatie op te stellen met daarin weergegeven het verlangen om van Duitsland een sterke democratie te maken. Thomas Mann: ‘Urenlang waren wij bezig met formuleren, wat tenslotte tot een redelijk eindresultaat voerde.’ Eén dag later, 2 augustus, schrijft Bertolt Brecht in zijn Arbeitsjournal: ‘Vanmorgen belt Thomas Mann Feuchtwanger op, hij trekt zijn handtekening terug omdat hij een kater heeft; dit is een patriottische verklaring, waarmee men de geallieerden in de rug zou aanvallen...’ Bertolt Brecht vervolgt: ‘de vastberaden jammerlijkheid van deze cultuurdragers verlamde zelfs mij weer voor een ogenblik.’
‘Halte die Zeit! Überwache sie, jede Stunde, jede Minute! [...] Führe Buch über den Tag, gib Rechenschaft von jedem Gebrauch!’ (Goethe in Th. Manns Lotte in Weimar)
Dagboekschrijven gaat vaak gepaard met dagboek verbranding. Thomas Mann is een dagboekschrijver die, voorzover bekend, twee keer een deel van zijn dagboeken aan de brandstapel toevertrouwde. Zijn de beschreven gevoelens toch te intiem? Verwacht de schrijver dat de ‘boze’ buitenwereld zich eens gaat buigen over wat in de eenzame beslotenheid van de studeerkamer aan het papier werd toevertrouwd? Een vroege ‘generatie’ dagboeken werd door Thomas Mann in 1896 op de brandstapel gelegd. Op 17 februari schrijft hij aan zijn vriend Grautoff:Ga naar eind11. ‘Overigens: ik heb het op dit ogenblik erg warm. Ik verbrand namelijk al mijn dagboeken -! Waarom? Omdat ik ze hinderlijk vond, wat de ruimte betreft en verder... Jij vindt het jammer? - Maar waar moest ik ze op den duur laten, als ik bijvoorbeeld voor langere tijd op reis zou gaan? Of als ik plotseling zachtjes voor altijd in zou slapen? Ik zou het pijnlijk ongemakkelijk | |
[pagina 13]
| |
vinden zo'n massa geheime - zeer geheime geschriften te laten liggen. [...] Mij heeft dit [de verbranding] buitengewoon goed gedaan. Men is het verleden gewoonweg kwijt en leeft nu welgemoed en zonder bedenken in het heden en op naar de toekomst.’ De bevrijding van het dagboekschrijven duurde niet lang. Hij ging in 1896 meteen weer aan de slag en voegde onverdroten tot aan zijn dood elke dag weer een stukje toe aan het dagboek. Een tweede verbranding vond op 21 mei 1945 in Pacific Pallisades plaats. Thomas Mann verbrandde toen bijna alle dagboeken vanaf 1896 tot aan 1933. Zoals bekend bleven de dagboeken 1918-1922 gespaard. Zelf zegt Thomas Mann dat zijn dagboeken bestemd waren om ‘den fliegenden Tag festzuhalten’. In zekere zin is dat waar. Hij geeft een opsomming van de alledaagse gebeurtenissen: het weer, wie er op bezoek kwamen, brieven die hij ontving en verstuurde, zijn gezondheidstoestand enzovoort. Soms is het een beetje klagen en zeuren, want de schrijver lijdt veel: ‘8 Uur op. Bij het ontbijt een pijnlijke spierkramp in de rug, die op spit lijkt, gaat dan wel bliksemsnel over. Gewerkt, te weinig opgeschoten. Niet lekker, de maag verstopt, pijn in de gordelstreek.’ Het is een ritueel, dat Thomas Mann zijn hele leven klaarblijkelijk elke dag herhaalt. Nadat hij 's ochtends werkt, zijn dagelijks pensum, volgt het eten, daarna de slaap, de wandeling en dan het schrijven van brieven. Gelukkig bestaan de dagboeken niet alleen uit deze dorre, taaie opsommingen. Thomas Mann bespreekt in zijn dagboeken het dagelijks nieuws. Wat hij via de radio hoort over de wereldpolitiek en vooral het optreden van de nationaal-socialisten interesseert hem diep. Hij noteert dit nieuws en levert er vaak bijtend commentaar op. Wat interesseert hem niet? In de dagboeken is bijna geen letter terug te vinden over de slechte economische toestanden uit de jaren dertig. De recessie, de werkloosheid bestaan niet voor hem. Arbeiders ziet Thomas Mann alleen maar als ze jong en mooi zijn en verder is er natuurlijk de klacht over ‘das Gesindel’, het dienstpersoneel. Zorgvuldig houdt hij bij wanneer hij zelf het ontbijt moet verzorgen of andere kleinere huiselijke werkzaamheden verricht zoals - een zeldzaamheid - het wassen van de vaat. Nergens komt de tegenstelling tussen Thomas en Heinrich Mann beter tot uitdrukking. De oudere Heinrich spreidt overal zijn warme sociale belangstelling tentoon voor de lagere klassen, terwijl zijn broer Thomas aan deze lieden nauwelijks een woord vuil maakt. Een steeds weerkerend onderwerp is de muziek. Het repertoire in huize Mann is tamelijk beperkt: Wagner en Tsjajkowsky. Verdi behoort tot de mindere goden, terwijl de Carmen van Bizet zich ook in de belangstelling van de meester mag verheugen. Maar bovenaan staat toch wel de held uit Bayreuth. Mahler is voor Thomas Mann één van de grote belevenissen, zoals hij ook in zijn dagboeken schrijft. Maar het valt op, dat hij 's avonds nooit een plaat van de vereerde componist op de speeltafel legt. In Zürich is Thomas Mann een regelmatig bezoeker van de opera. Vanuit de loge brengt het zien van Wagners Walküre hem tot tranen. Ein Heldenleben van Richard Strauss valt niet zo goed: ‘Erg Duits en hitlerachtig. Triviaal, brutaal, geraffineerd, gigantisch, egocentrische hulde aan zichzelf, revolutionaire kitsch.’
De Thomas Mann van de dagboeken is (bijna) alle ironie vreemd. De vaak hautaine allesweter komt in de dagboeken op een veel soberder wijze naar voren. Het is misschien het ‘Leiden’ aan de ‘Grösse’. Hij zoekt geen sympathie van de mensen. Vol afschuw noteert hij de wens van Wagner om door de mensen geliefd te worden. Het is een eenzame, die hier welbewust zijn eigen weg gaat, zonder zich veel aan te trekken van anderen - behalve Katia. Een oordeel over zijn eigen leven: ‘Aan tafel stelden wij vast, dat het onze drieëndertigjarige trouwdag was. De schrik, het bedrog daarbij: het leven - zei ik, ik zou het niet over willen doen, het pijnlijke heeft teveel overheerst. Ik ben bang dat ik K. verdriet gedaan heb.’ (1938). | |
[pagina 14]
| |
Bij het overlijden van de vijfentachtigjarige Franse dichter Louis Aragon (24-12-1982), die ‘deelachtig werd aan alle leed en hoop van deze eeuw’ (François Mitterrand), schreef Jean d'Ormesson in Le Figaro: ‘Aan zijn leven en persoonlijkheid zitten kanten waaraan velen de voorkeur geven ze uit respect te vergeten. Misschien gaan we een tijdperk tegemoet, waarin het elke keer moeilijker wordt de grote mannen uit onze geschiedenis en bloc te vereren. Aragon was een schrijver van buitengewoon groot formaat. De laatste reus van onze tijd.’ Deze karakterisering is ook van toepassing op Thomas Mann, een van de sleutelfiguren uit de Duitse geschiedenis en een kroongetuige van de verscheurdheid van deze eeuw. Hij was net als Ernst Jünger een seismograaf van zijn tijd. Er zijn nog meer overeenkomsten tussen Jünger en Thomas Mann. Beiden werden verguisd om hun elitaire en anti-democratische standpunten uit de Betrachtungen (1918) en Der Arbeiter (1938), terwijl zij grote lof oogstten voor hun literaire werk. Beiden hadden een dualistische verhouding ten opzichte van de republiek van Weimar. Een andere overeenkomst is, dat zij (nog steeds) op politieke gronden aanvallen te verduren krijgen, hun ‘tegenstanders’ zijn ‘in alle kampen’ te vinden (Jünger). Beiden leden aan de ‘Ambivalenz des Ruhms’ (Jünger in zijn rede bij de Goethe-prijs uitreiking in Frankfort, 28 augustus 1982), een ambivalentie, waarvoor beiden een harmonische oplossing trachtten te vinden in hun oeuvre, zoals hun grote voorbeeld Goethe. Thomas Mann gebruikt Goethe als spreekbuis voor zichzelf (Lotte in Weimar): De oudere dichter is eenzaam, op koele afstand van het (Duitse) ‘Sackermentsvolk’ en hij moppert over zijn ‘onbeschrijfelijk precaire en penibele leven, niet alleen geïsoleerd door rang, maar ook door instinct’.
Wie het werk van Thomas Mann kent moet zijn dagboeken lezen. Hij mag dan wel niet veel over zijn eigen werk schrijven, zij geven wel een kijk op de geestelijke achtergrond waaruit dit oeuvre ontstond. En ook de ijzige schepper krijgt door zijn pillenslikkerij, zijn angsten, zijn boosheid, zijn slapeloosheid, zijn huilbuien iets menselijks. Bijna iets warms. |
|