| |
e. kummer / in de schaduwen van kaleis' proza
De amateur-psycholoog die een paar boeken over psycho-analyse heeft gelezen, vindt er vaak vermaak in de verborgen drijfveren achter sociaal gewaardeerd gedrag bloot te leggen; hij zal er b.v. triomfantelijk op wijzen dat de chirurg die een patiënt een been afzet alleen maar toegeeft aan zijn sadistische neigingen, dat hij eigenlijk een latente sadist is. Daarbij ziet hij dan de wens van de chirurg om de zieke te helpen over het hoofd.
Franz Alexander: Onze redeloze wereld, p. 77.
Ik weet niet hoe het een ander vergaat als hij over des heren Kaleis hoekige proza hobbelt, maar mijn ervaring is dat, eenmaal de tocht volbracht, je overspoeld door namen, citaten, brokken onverwerkte psychologie, sponsachtige uitweidingen, bij god niet meer weet waar hij zijn lezer heen wilde voeren.
Soms liggen de humbug en het charlatanisme er zó dik bovenop, dat je er dieper op in wilt gaan, en dan is het mis.
‘In de schaduwen van Ter Braaks tweede gezicht’ is een artikel dat verscheen in Tirade van september 1968. Kaleis wil ons daarin op zijn onvergelijkelijke manier uitleggen hoe Ter Braak in 1930 op een bijzondere wijze van een ‘estheet die het meest wezenlijke: de schoonheid verkondigde’ tot de ‘wraakzuchtige ontmaskeraar van dat wezenlijke’ evolueerde, ‘van Hegeliaan tot Nietzscheaan’.
Om goed te illustreren hoe deze verandering zich voltrok, plaatst Kaleis drie nogal uiteenlopende figuren naast elkaar: Saulus, Pascal en Rousseau, die ‘op een moment en op een plaats die ze zich exact weten te herinneren’, door ‘een idee of een flits van inzicht, als het ware komend van buiten af’,
| |
| |
bekeerd of anders worden. Mij lijkt die keuze op zichzelf al aanvechtbaar, maar goed, zijn bedoeling is duidelijk; het gaat om de plotselinge bekering door een oorzaak die van buiten af komt en die je je precies kunt herinneren. Bij Ter Braak zou ook een soortgelijke bekering waar te nemen zijn rondom 1930, en nu krijgen we het, ‘niet in één flits’, doch dat ‘is niet essentieel’.
Kaleis, die wel voelt dat met deze restrictie zijn inleiding uit balans raakt, voegt eraan toe: ‘De verblindende illuminaties waarin ineens de gehele waarheid geopenbaard wordt, gevolgd door niet minder dan een wedergeboorte, schijnen het voorrecht te zijn van voorbije eeuwen, toen mensen en cultuur nog eenvoudig en overzichtelijk waren. Het is aannemelijk dat in deze tijd van versplintering de Rousseau's en Pascals hun portie waarheid ontvangen in de vorm van vele splintertjes openbaring, gevolgd door evenzovele minuscule wedergeboortetjes. Deze indruk krijgt men althans wanneer men het verschijnsel bestudeert bij Ter Braaks' etc. (duizend slagen om zijn arm). Welnee, beste jongen, genoeg Pascals met ‘geesten bliksemend verlicht’, die zich in een flits onderwerpen aan Jezus Christus, alleen worden ze tegenwoordig heel rap in speciale tehuizen ondergebracht: kloosters of psychiatrische inrichtingen, en niemand hoort meer iets van ze. De Rousseau's van nu komen niet meer over de drempel van de publiciteit, want zo'n traktaatje als de ‘Prosopopée de Fabricius’ haalt de middelbare school niet eens meer.
Bij Ter Braak dus schijnt misschien, achteraf bekeken, op dezelfde manier, maar toch anders, schoksgewijs een evolutie plaats te hebben gevonden. Het zijn ‘hem plotseling overvallende inblazingen, waarvan tijd en omstandigheden meestal een scherpe herinnering achterlieten.’
Kaleis haalt enkele voorbeelden aan uit het werk van Ter Braak; ik zal het gemakshalve resumeren:
1. | Het schone masker: ontdekking van de oorspronkelijkheid,
|
| |
| |
| als in een visioen, gebonden aan een dag, etc. |
2. | Hampton Court: voor Andreas Laan begint op 1 september de dag der Waarheid. |
3. | Politicus zonder partij: de sensatie toen hij voor het eerst niet-chaotisch las, etc. |
4. | Carnaval der burgers: de man starend op zijn lucifersdoosje ontdekt de schoonheid. |
5. | De invallen die Ter Braak zelf kreeg, o.a. op het balcon van een tram, waarna hij in een rap tempo de komedie De Pantserkrant schreef. |
8. | Hoofdfiguren uit zijn romans krijgen als in een flits de waarheid omtrent zichzelf geopenbaard. |
7. | Hampton Court, Dr. Dumay verliest... en Politicus zonder partij wemelen van woorden als ‘plotseling’, ‘eensklaps’, enz. |
Op blz. 404 schrijft Kaleis in verband met iets anders: ‘De lezer moet vooral ook niet denken dat hijzelf (Ter Braak) in zijn boeken zit: ze ontmoeten slechts zijn “schrijvers-ik”,’ etc. Er is dus een verschil tussen fictie en werkelijkheid, 't is maar dat we het weten. Feitelijk blijven er invallen, ideeën en woorden over, daar moeten we het mee doen. Via allerlei kronkelpaden krijgen we tenslotte op blz. 407 het fijne van het transformatie-mechanisme bij Ter Braak te horen, want die inblazingen worden wedergeboorten, dan schijngestaltes en tenslotte maskers, die beter in staat zijn tussen ‘hemzelf’ en de werkelijkheid te bemiddelen. ‘Hemzelf’ is dan Ter Braaks ‘ik’, een tweede gezicht van ongrijpbare schaduwen, een sferisch, vloeiend, onuitspreekbaar ‘ik’ (dat is van Kaleis, niet van mij).
‘De gelovige gymnasiast verandert in Hegeliaan, in estheet, in Nietzscheaan, enz.’ De ene schijngestalte wordt via een crisis vervangen door een andere. Het uitgangspunt van Kaleis was Ter Braaks evolutie van Hegeliaan tot Nietzscheaan rondom 1930 via schokken, die tot zelfgekozen maskers uitgroeien.
Nu blijkt het register uitgebreid te zijn en loopt het van de
| |
| |
gelovige gymnasiast tot een veelbelovend ‘enz.’ na Nietzscheaan. Wat zijn toch die maskers, die in 1930 als flitsende wedergeboorten dienst doen? Net zo duister als de schaduwen van Ter Braaks ‘ik’.
Eerder (blz. 404) vermeldt hij dat in de jonge Ter Braak ‘stellig’ (o de glibberd) Adwaita-mogelijkheden scholen. Maar hij versmaadt de weg van de weerloze mystici, kiest de agressieve anti-heilige Friedrich Nietzsche. Hij werd een ‘twice born man’. Wie kiest, versmaadt en wordt? De sferische, chaotische ‘ik’? Hoe gaat dat? Via borrelende blaasjes vanuit het onderbewuste of zo iets? Kom noul Daarbij komt dat je geen ‘twice born man’ wordt, maar bent, het is iets in het aangeboren temperament van de betrokkene (William James: Varianten van religieuze beleving - blz. 111).
Het meest verraderlijke in dit artikel is dat Kaleis fictie en werkelijkheid met het grootste gemak door elkaar haalt. De figuren uit Ter Braaks romans worden, als het hem uitkomt, geïdentificeerd met de schrijver zelf, maar aan de andere kant moeten ze ook illustreren hoe de veranderingen van de ‘maskers’ fungeren. Ik vind dat, zolang het onderscheid en de verhouding tussen de ‘ik’ op papier en de ‘ik’ van de auteur niet duidelijk vastgesteld worden en op goede informaties berusten, we in verbale nonsens vervallen. Dat is dan ook het geval bij Kaleis.
Kaleis bezit de gave om de meest platte banaliteiten met een zo grote portie ranzige, achterhaalde pseudo-psychologische saus te overgieten dat je het gevoel krijgt dat hij zelf in al die zwaarwichtigheid gelooft. Hij vindt zichzelf een zeer belezen psycholoog. We worden in elk artikel precies op de hoogte gehouden van zijn laatste lectuur, of het nou in zijn betoog ter zake doet of niet. Zo komen volgens Kaleis de Terbraakiaanse ‘openbaringen’ vrij nauwkeurig overeen met wat William James beschrijft als eigen aan de ‘tweemaal-geborenen’, en hij citeert: ‘De meest belangrijke consequentie van het bezit
| |
| |
van een sterk ontwikkeld buiten de grens van het bewustzijnsveld zich bevindend leven is, dat de gewone bewustzijnsvelden blootstaan aan “invallen” daaruit, waarvan de betrokkene de oorsprong niet kent’ (Varianten van religieuze beleving - blz. 154). Weer een van die typische Kaleisiaanse verdraaiingen, want deze passage gaat helemaal niet over een eigenschap van de tweemaal-geborenen; James heeft het hier over het gebruik van het onderbewuste als bron van grillen, waanvoorstellingen, automatismen en hij vraagt zich heel voorzichtig af ‘of hij hier niet bepaalde bekeringen mee zou kunnen verklaren’ (blz. 157). ‘Maar,’ geeft hij toe, ‘de eerlijkheid gebiedt mij te erkennen, dat soms resultaten het bewustzijn binnendringen, waarvan een enigszins durende onderbewuste incubatie niet gemakkelijk kan worden aangetoond,’ want het is ‘werkelijk een ingewikkeld onderwerp’ (blz. 156).
Niet voor Kaleis, absoluut niet, alles is doorzichtig als glas.
Zelfvervreemding, gepaard gaande met angst, ‘Nirwana-prinzip’, doodsdrift, enfin, 't kan niet op. Angsten van Ter Braak, die zonder meer vergeleken worden met die van Voltaire, Sartre, Kierkegaard en Pascal. Je moet er maar op komen.
Heel curieus is het slot van het essay, want dan wordt de dooie Ter Braak het graf uitgesleurd om eens af te rekenen met de studerende jeugd en een handjevol kunstjongens.
't Is de moeite waard het betreffende stuk te citeren: ‘Hoe zou hij (Ter Braak) het gevonden hebben in deze heilstaat, waarin de “Anstosz”, die hij met Ernst von Salomon zag als de taak van de élite, een bezigheid geworden is van de studerende jeugd en een handjevol kunstjongens, een vorm van amusement, waarmee soms ook nog geld te verdienen valt? Ik zal de profetische oude Dubois laten antwoorden:... “Wie dat gezien heeft, ervaren, die weet alleen nog, dat hij zich redden moet, hoe dan ook”... “Laat mij in vrede sterven, in een coma bij voorkeur”.’
Amen.
| |
| |
Begrijpelijk is het nu dat onze Kaleis het niet begrepen heeft op ‘Harry Mulisch en de vrome gemeente van Links’, titel van een artikel, verschenen in Tirade nr. 148. Hierin zal Kaleis Mulisch en zijn geestverwanten vermorzelen. Ik verwachtte dus iets in de geest van Voltaire, Courier, Darien, Revel, Hermans of Nuis, die zo verrukkelijk de vloer aanveegde met een zekere dr. Kaleis. Maar ook hier moesten wij het stellen met een gigantische psychoanalytische prietpraat. Ook hier worden de zinnen uit hun context gelicht, verminkt weergegeven, want Kaleis wil coûte que coûte Mulisch’ sado-masochistische verhouding tot de vernietiging aantonen.
In het artikel over Ter Braak deed hij nog zijn best om via duistere zijpaden zijn stelling kloppend te maken en er een objectief wetenschappelijk tintje aan te geven. Dat vindt hij nu niet nodig. Zelden werden er zoveel rancune en onkunde in een artikel getoond. Ik heb geen zin het hele vod gedetailleerd door te nemen. Enkele voorbeelden moeten maar voldoende zijn.
Het begin is al meteen raak. ‘Leonardo da Vinci wordt door Freud beschreven als een uiterst vredelievend man’ etc., kortom hij zou een dierenvriend zijn geweest en tegelijkertijd indifferent tegenover wreedheid en geweld hebben gestaan.
Kaleis vervolgt: ‘Een dergelijke tegenstelling, een beetje anders, minder duidelijk... herken ik in Harry Mulisch’ Wenken voor de Jongste Dag...’ Weer een gratuite, rammelende vergelijking, die ons moet imponeren.
Goed dan, Mulisch is voor onze essayist een dierenvriend en tegelijk een mensenverachter. Mulisch als mensenverachter - gewoonweg een leugen - is bruikbaar om de schrijver zwart te maken. Maar een dierenvriend is per slot van rekening niet onsympathiek en dat mag hier vooral niet. Geen nood, hij weet er een mouw aan te passen. We krijgen dan een van de smerigste passages uit het artikel. Het gaat om ‘schrijvers (Mulisch’) agressie, tijdens de oorlog, jegens een trekhondbezitter:
| |
| |
een gevecht gemarkeerd door enig bloed, dat even goedkoop rondspat als de bovenaangehaalde uitspraken, hoe onthullend ook, theatraal zijn, en waarin hij tenslotte veelbetekenend wordt bijgestaan door een kerel in SS-uniform, die hem toevoegt: “Bravo Bursche!” Inderdaad sluiten SS-erschap en dierenliefde elkaar allerminst uit’ (blz. 319).
Dit hele citaat spreekt voor zichzelf.
Natuurlijk vertonen al deze links-radicalen, waartoe Mulisch behoort, fascistoïde trekken, het is tegenwoordig mode dat zonder meer te poneren. Voor Kaleis is het meteen een gelegenheid om ons op de hoogte te brengen van zijn laatste lectuur: Onze redeloze wereld van Franz Alexander, en hij citeert: ‘Ze (de schrijvers van The authoritarian personality) hebben niet ingezien dat de typische links-radicale psychologie berust op een variant van hetzelfde dynamische patroon als dat van de fascist’ (blz. 167).
Nu vraag ik me wel af waarom Kaleis juist alleen dít aanhaalt, want enkele regels verder wordt de betekenis van deze passage ons duidelijk gemaakt: ‘Het bekende feit dat communisten makkelijk tot het fascisme kunnen worden bekeerd en omgekeerd is een verdere aanwijzing van hun nauwe verwantschap’ (blz. 167). Heeft Kaleis soms nattigheid gevoeld? Want ik weet zo al een paar bekeerde communisten die op een zeer bedenkelijke, agressieve en autoritaire manier onze zgn. vrije wereld voor elke ‘rooie smet’ willen vrijwaren (waar of niet, Kaleis?)
Onthullend is de wijze waarop Kaleis zijn geestverwanten tegen de aanvallen van de vijand verdedigt. Hillenius moet zijn mond houden tegen Drion, omdat die in het studentenverzet meer moed toonde dan honderd overspannen protesteerders bijeen. Renate Rubinstein e.a. hebben met hun handen van De Kadt af te blijven, want hij was een vooroorlogse waarschuwer tegen het fascisme. Jean-Paul Sartre dient van ontzag te sidderen voor Malraux, de taaie revolutionair van voorheen, die
| |
| |
al die jaren met zijn tics en zijn seniele bibberende stem het fascistoïde bewind van de Gaulle gedekt heeft. Malraux, die op 30 mei 1968 hand in hand met Debré de Marseillaise stond te zingen in gezelschap van OAS-ers, ex-parachutisten, Tixier-Vignancour en andere knapen, die zo fris het accent legden op de Duits-joodse afkomst van Cohn-Bendit.
Malraux, de mythomaan, die zich zo geroepen voelt om van tijd tot tijd de wereld zijn kosmische boodschappen toe te hinniken, maar die, en dat geef ik grif toe, meer kijk had op de gebeurtenissen van mei 1968 dan alle Kaleisen bij elkaar: ‘La répétition générale de ce drame suspendu annonce la grande crise de la civilisation occidentale... La rencontre de l'élément jeunesse et de l'élément prolétariat est un phénomène sans précédent... Une grève capitale est toujours plus qu'un grève’ (Le Nouvel Observateur, 20-26 juni 1968).
Maar misschien heeft Kaleis wel gelijk, zo'n verleden is onaantastbaar en maakt iemand of een instituut immuun voor elk verwijt. Eens goed altijd goed. Hoe anders te verklaren dat hij bij Jean Cau van ‘Le Figaro Littéraire’ steun zoekt om aan te tonen hoe vol bloedige agressie de linkse hoek zit; de Figaro, een gerespecteerd uiterst rechts blad, dat voor de oorlog in handen was van François Coty, l'éminence grise van bijna alle fascistische groeperingen in Frankrijk, de Figaro, literair of niet, die altijd met groot enthousiasme zijn kolommen ter beschikking van Pierre Gaxotte gesteld heeft, een van de belangrijkste medewerkers van ‘Je suis partout’, de geestelijke vader van Brasillach, Lucien Rebatet, Jeantet, Cousteau etc., een blad waar het fascisme van afdroop.
Zo'n krant als de Figaro is natuurlijk door de garantie van zijn verleden een heel wat serieuzere referentie dan Vrij Nederland en Maatstaf, daar is geen twijfel aan.
Voor Kaleis zit de hele zaak rond, het is van een verbluffende eenvoud. Aan de ene kant halfzachte priesters en dominees, sado-masochistische schrijvers, warrige intellectuele en getikte
| |
| |
studenten, aan de andere kant tamelijk brave politieagenten, goeiige burgemeesters, vreedzame Johnsons, sierlijke Amerikaanse vliegtuigen met welriekende gassen en VS-soldaten, die de krijgsgevangenen bemoedigend over hun hoofd strijken.
Mochten er in Spanje en in Griekenland negatief-ingestelde oppositieleden in riante bungalowparken ondergebracht worden, waarvan tot ieders verdriet de douches niet goed functioneren, dan zijn dat nu eenmaal onvolkomenheden die aan iedere samenleving kleven.
In dit pamflet Harry Mulisch en de vrome gemeente van Links valt onmiskenbaar een ondertoon van angst te beluisteren.
Immers, als zo langzamerhand de hele literaire markt vergiftigd wordt door ‘horden van volslagen gratuite pseudo-schokkers en pseudo-revolutionairen’, wie zal dan ooit naar onze grote stukjesschrijver luisteren, die met zijn innerlijke consistentie en eigen karakter zo lucide boven deze chaos troont. Hij wordt nu al niet gelezen, maar dan wordt hij misschien in eigen kring niet eens meer au sérieux genomen, hij, de epigoon van Ter Braak! Doch laat ik hem geruststellen: gelukkig heeft Jacques Gans het eeuwige leven niet.
|
|