niet meer met de allures van de kultuurverdediger. Ik heb nu een zeer onaangenaam voorgevoel wat betreft het gezwam, én de bekeringsijver die op de ‘liberalen’ zal toegepast worden door de kommunisten.’ (12.VI.36)
Schreef Du Perron in dit dagboek zijn werkelijke mening over Malraux? Ik denk het wel, maar dit laat mij in feite steenkoud.
Wat me wél bezighoudt is het volgende: waarom schreef Du Perron naar Ter Braak over Malraux niet hetzelfde als wat hij over Malraux in zijn dagboek noteerde? Waren Ter Braak en Du Perron heus niet zo intiem als literaire geschiedschrijvers allerhande ons willen doen geloven? Of durfde Du Perron aan Ter Braak niet bekennen dat zijn aanvankelijk kritiekloos enthousiasme voor Malraux plaats had gemaakt voor een meer genuanceerd scepticisme? In dit laatste geval zijn er twee mogelijkheden: ofwel was Du Perron te ijdel, te laf, te fier, te beschaamd om een ontgoocheling of een echec van zijn psychologisch doorzicht te erkennen, zelfs aan zijn beste vriend, ofwel kwam inderdaad deze vriend voor dergelijke vertrouwelijkheden net niet in aanmerking. Of was het gewicht van Malraux op de van zijn persoonlijkheid bewuste Du Perron zo zwaar, dat déze laag van de menselijke sensibiliteit geraakt werd, waar men zelfs nauwelijks met zichzelf durft te converseren?
Curieus detail in verband hiermee: Du Perron schrijft elders in zijn dagboek dat hij van het intellectuele geleuter in Parijs beurs is, daarom naar Indië wil, en aan boord van Alsia op 23 oktober 1936 noteert dat alles in Europa hem tegen viel, w.o.: ‘Het ecraserende van Andres tegenwoordigheid, van zijn ‘grandiose’ rol (destinée), zelfs als ik de zwakheden daarvan zag via Clara en zelf. De behoefte mijn eigen des tinée te volgen, zij het in het verborgen - verborgen immers toch al door de geheime taal die hollands heet.’
Ik kan de lijst van veronderstellingen en vragen nog vele pagina's langer maken, maar zin heeft dit niet, omdat immers nergens een antwoord op deze vragen door de betrokkene gegeven