Maatstaf. Jaargang 12
(1964-1965)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 97]
| |||||||
[Nummer 2]Weverbergh
| |||||||
[pagina 98]
| |||||||
zijn capriolen, maar zijn polemische teksten leken mij altijd wat aan de gemakkelijke kant: hard gepets op water. Voor Podium 9/10, 18e jrg, juni 1963Ga naar voetnoot1. schreef Willem Frederik Hermans een opstel, Proeve van rustig lesgeven, dat ik met meer aandacht las, omdat Willem Frederik Hermans in dat stukje nu en dan over Du Perron spreekt. En, ik weet méér over Du Perron dan Willem Frederik Hermans. Ik lees, dat Willem Frederik Hermans lector is. Een op zichzelf weinig interessant feit. Willem Frederik Hermans gaat er niet prat op. Maar iedereen weet het dan toch. Een neger kan je niet witwassen; een lesgever blijft een lesgever, ook al is hij daarbij nog literaat. De titel van zijn Podiumstukje bevat daarom het enige originele woord van de hele tekst: lesgeven. Origineel, kom. Wat kàn (menig) academische schoolmeester anders dan ‘lesgeven’; een koud papagaaienkunstje. Willem Frederik Hermans: hij onderwijst, leen, predikt. Hij vertelt wetenswaardigheden - of wat hij wetenswaardigheden denkt te zijn, anders hield hij zijn mond - aan mensen die niets weten. Basisonderricht. Ik bemoei me nooit met wat men mijn dochter op de lagere school wijsmaakt. Ik vertrouw er stellig op, dat men haar het woord ‘aap’ niet als ‘rund’ zal leren uitspreken. Kom ik er op zekere dag achter dat dit toch gebeurt, dan wil ik wel eens met de juf praten. Zij zal wel steeds ‘rund’ blijven aanleren waar ‘aap’ staat. Zij is schoolfrik. Toch is het één van de schooljongens van Willem Frederik Hermans (een prachthengst uit zijn stel verder) die me inspireerde tot dit praatje. (Wat kan ik voor nieuws vertellen aan mensen die wél al eens iets van Du Perron lazen?) Die hengst -oh, die leerling van Willem Frederik Hermans schreef me (hij zal nu wel héél boos zijn dat ik uit zijn briefje citeer): ‘Eddy du Perron? Kende dat heerschap ook al Frans? Toe nou, heb jij dat | |||||||
[pagina 99]
| |||||||
essay van Willem Frederik Hermans in Podium dan niet gelezen?’ Toen keek ik op mijn neus. Inderdaad, de naïveteit van de volgelingen van allerlei beunhazen verwondert me nog steeds.
Puike titel: lesgeven. - Alleen, dat bescheiden ‘proeve’ had ik maar weggelaten. Dit lesje van Willem Frederik Hermans is geen proef, het is voor mij een juweeltje van een (nederlands) collegepraatje. Essays worden geborduurd zoals pater Fleerackers voorschrijft; boer Pim steekt ze dus al eeuwen zo in mekaar. Geef mij daarom een difforme (betogende) tekst, vol onverwachte wendingen, en niet dat soort betogend proza waarvan je na drie volzinnen de lijn reeds vasthebt omdat het de-lijn-van-het-essay-is. Een grillige tekst boeit me; betogend proza in een keurslijf gewrongen kots ik uit. Ik hou, om een vorm te noemen die me bevalt, b.v. van Blocnote klein Formaat, en ik hou, om een vorm te noemen die mij de keel uithangt, b.v. niet van Proeve van rustig lesgeven. Want wat vertelt Willem Frederik Hermans in dit opstel en hoé? Willem Frederik Hermans geeft een inleiding: Forum had een voorliefde voor bekentenisliteratuur; Du Perron en zijn roman Het Land van Herkomst (dat Willem Frederik Hermans zeven maal gelezen heeft; pag. 387) worden gesitueerd. Er volgt dan een kort résumé van het boek; op de parallel tussen Ducroo en Du Perron wordt gewezen; Het Land van Herkomst wordt in de europese literatuur gesitueerd. Nà deze inleiding volgt, als entrée tot de matière: het is een europees boek, er ‘zou alle reden zijn het te bewonderen als niet...’ (pag. 387) - volgt de afbraak. Het slopersbedrijf is een nuttige instelling; mijn sympathie gaat uit naar de slopers in de literatuur. Bespaar me echter dezelfde overjaarse peperloze mopjes. Willem Frederik Hermans' stuk is op gemakkelijk effect berekend. Is Willem Frederik Hermans een poseur? Willem Frederik Hermans wijst Het Land van Herkomst af, omdat er geen anekdoten in staan die naverteld kunnen | |||||||
[pagina 100]
| |||||||
worden. Vertel eens, Hermans, een anekdote uit Proust? Metamorfoze? Specialiteiten? En wat doe jij dan enkele bladzijden lang anders dan Het Land van Herkomst navertellen?); omdat de figuren niet herkenbaar zijn (?); omdat Du Perron zijn vrienden heeft willen ontzien. (Dat doet Willem Frederik Hermans nooit, hand op het hart.) Er volgt nu een eerste besluit: Du Perron is veel te goed geweest; Du Perron was laf; Du Perron heeft niet willen zijn waar hij de meeste aanleg voor had. (Wat was die aanleg dan, Willem Frederik Hermans?)
Nu komt het hoofdstuk van het kleine brok: Het Land van Herkomst is geschreven onder invloed van Vie de Henry Brulard (Stendhal) en Barnabooth (Larbaud). Willem Frederik Hermans geeft dus een omschrijving van wat in Vie de Henry Brulard te lezen staat (Willem Frederik Hermans deelt ons trots mee dat hij dat boek gelezen heeft) en noodzakelijk volgt hieruit een vergelijking van Vie de Henry Brulard met Het Land van Herkomst als boek (Vie de Henry Brulard heeft een leidende gedachte. Het Land van Herkomst niet; de details en personages in Vie de Henry Brulard zijn zinvol, in Het Land van Herkomst niet, zij zijn ‘functieloos’ én een vergelijking van Henry Brulard met Ducroo als romanpersonage. Ducroo is Stendhaliaans in het verzwakte, verwaterde, in verkleinde gedaante (en wat dan nog, Willem Frederik Hermans?); Stendhal heeft het geslachtsdeel van zijn moeder gezien, Ducroo slechts de blote schouder van een vriendin van zijn moeder (en wat dan nog, Willem Frederik Hermans? U maakt een fout: de kleine Ducroo werd fel geïmpressioneerd door de naakte borsten van bedoelde vriendin - cf Het land van Herkomst pag. 167 en volg.); ambities heeft Ducroo niet (en wat dan nog, Willem Frederik Hermans?); Ducroo laat zich onderhouden door zijn moeder (en wat dan nog, Willem Frederik Hermans?); Ducroo is boos, omdat de erfenis hem ontgaat (en wat dan nog, Willem Frederik Hermans?); Ducroo heeft pretenties (en wat dan nog, Willem Frederik Hermans?) Brulard heeft dat allemaal niet; Brulard is Stendhal en Ducroo is Du Perron. | |||||||
[pagina 101]
| |||||||
Wat heeft, Willem Frederik Hermans, dat allemaal te maken met de romanwaarde van Het Land van Herkomst; de waarde als mens van Du Perron? Gij zijt, Willem Frederik Hermans, een waardig collega van professor Donkersloot, verdomme, een azijnpisser, een xixe eeuwse moralist. Een omschrijving van wat in Barnabooth staat geeft Willem Frederik Hermans niet; - neen, dat ontbreekt in het schema om hélemaal rond te zijn. Willem Frederik Hermans heeft Larbaud niet gelezen. Na dit exposé-om-van-te-blazen gaat Willem Frederik Hermans over tot het volgend punt van de dagorde: het andere werk van Du Perron. Verwacht van een man als Willem Frederik Hermans niet, dat hij niet belezen is, dat hij het zich gemakkelijk maakt. Als Napoleon overschouwt hij alléén grootse slagvelden; met één vingerknip flopt hij légers in de pan. Daar gaat hij: Het Scheepsjournaal van Arthur Ducroo: Willem Frederik Hermans verwijt Du Perron dat hij niet is gaan vechten in Spanje, maar in 1936 naar Java trok. Uren met Dirk Coster: vervelend en onoverzichtelijk (3 regels). Nutteloos Verzet en Een voorbereiding: grote prozakunst die verder niets om het lijf heeft (7 regels). Schandaal in Holland: dood (1 woord). De grijze Dashond: niets (7 woorden). De man van Lebak: de beste biografie die in Nederland ooit geschreven werd (3 regels). Ondertussen deelt Willem Frederik Hermans ons enkele keren mee, dat Du Perron een onzekere was, dat hij epigonen heeft en dat hij jaloers was op levenskunstenaars.
De Briefwisseling Ter Braak-Du Perron: ha, dat is een kluif voor Frederiks lange hoektanden; de coupures schreeuwen om wraak; de toon bevalt Willem Frederik Hermans niet (mij wel); de inhoud interesseert Willem Frederik Hermans niet (mij wel). Over al het andere essayistische werk van Du Perron spreekt Willem Frederik Hermans helemaal niet. Tot besluit wordt (natuurlijk) Ter Braak erbij gesleurd: Forum nam | |||||||
[pagina 102]
| |||||||
zichzelf te veel au sérieux;Ga naar voetnoot1 Du Perron en Ter Braak betekenen niets. Au revoir, chers auditeurs. | |||||||
[pagina 103]
| |||||||
Zo, zit dat even netjes in elkaar; een schools mooi uitgebalanceerd schema, met de typisch schoolse fouten: nl. 23 bladzijden waarvan 6 bladzijden (méér dan 1/4) over Vie de Henry Brulard - hoort Willem Frederik Hermans zichzelf misschien graag praten? (pag 390, 91, 92, 93, 94, 96, 97, 99); 3 bladzijden over allerlei niets ter zake doende uitweidingen (drie bladzijden witte paters); 4 bladzijden over de correspondentie Ter Braak-Du Perron; 10 bladzijden over Du Perron zélf, vnl. over Het Land van Herkomst (zei ik al, dat Willem Frederik Hermans het 7 maal las?) Het toontje van Willem Frederik Hermans is dat van de pedante, zelfverzekerde akademikus, zijn stijl is concreet, maar nergens écht levendig, zeker nooit briljant (het hemelsbreed verschil met de andere stukken in Mandarijnen op Zwavelzuur is opvallend). Gebrek aan superieure ironie is zijn grootste fout - Willem Frederik Hermans gaat daarvoor (ondanks de schijn) té hartstochtelijk (en onhandig) Du Perron te lijf; Willem Frederik Hermans kan Du Perron niet aan, hij méént niet helemaal wat hij zegt; Willem Frederik Hermans kent de zwakke plekken in zijn betoog. Willem Frederik Hermans (zeven maal las hij Het Land van Herkomst, tjonge, tjonge) gilt tweemaal - pag. 398 en 402 - (de herhalingen alléén al maken zijn stuk vervelend) dat Du Perron en Ter Braak een opvallend gebrek aan oorspronkelijkheid vertonen. Het is de eerste maal niet dat Willem Frederik Hermans Ter Braak gebrek aan oorspronkelijkheid verwijt. Nu, Willem Frederik Hermans veegt Ter Braak (samen met Du Perron deze keer) gewoon onder het karpet, bij het hoopje. Willem Frederik Hermans is een bezem. Héél leuk. En stoer. Vooral dàt. Het grootste gebrek bij alle nederlandse auteurs - dixit Willem Frederik Hermans - is hun gebrek aan oorspronkelijkheid. Willem Frederik Hermans kan dat weten, want Willem Frederik Hermans neemt niets over, schrijft niets af; Willem Frederik Hermans zegt alléén nieuwe dingen; Willem Frederik Hermans heeft een oorspronkelijke kijk, een frisse blik, een gezond bloeiend en boeiend oordeel. Willem Frederik Hermans, Heilige Drievuldigheid des Persoonlijkheden, sta ons bij. | |||||||
[pagina 104]
| |||||||
Helaas, ook Willem Frederik Hermans kauwt na. Geen enkel van al zijn beweringen, noch over Du Perron, noch over Ter Braak, komt uit de koker van Willem Frederik Hermans. Al wat hij beweert werd vóór hem reeds gezegd, maar beter, scherper; gefundeerd, geschakeerd. Wie meer las dan alleen maar De donkere Kamer van Damokles weet het zo wel; voor de Koninklijke Hermansschool is het misschien wel eens nuttig enkele plasticbloempjes van haar schoolmeester te plukken. Want, Willem Frederik Hermans heeft een aantal publikaties over Du Perron gelezen, links en rechts een opmerking of een negatieve mening aangestreept, dat alles netjes aan elkaar gelijmd. (Willem Frederik Hermans maakt immers graag collages - unicaat). Omdat de oogst wat mager uitviel (betaalt podium geen 12 fl per bladzijde?) kletst Willem Frederik Hermans in zijn tekst (1/4) over Vie de Henry Brulard - en wat hij dáár over Stendhal zegt heeft hij ook weer geniepig zitten afschrijven (zie o.a. Martineau en Du Perron). Voor we beginnen, herlees nu eens, Hermans, mijn motto dat ik uit jouw boek haalde. Zijn we klaar? Mooi, vooruit dan: Willem Frederik Hermans: ‘De personages in dit boek (Het Land van Herkomst -w) zijn geen functionele personages, zij belichamen niet iets, maar het zijn toevallig ontmoete kennissen en vrienden’ (pag. 385). Als variante: ‘De personages komen in dit boek binnen uit het niets (pag.395; op pag.384 kan U het nog eens lezen). Dàt kan Willem Frederik Hermans lezen in 3/4 van de recensies die bij het verschijnen van Het Land van Herkomst geschreven werden; dat kan Willem Frederik Hermans gaan lezen o.a. bij W.L.M.E. van Leeuwen (Drie Vrienden, Standaard, 63), waar dit punt in een uitgesponnen correspondentie tussen Van Leeuwen en Du Perron uitgeknobbeld wordt. Willem Frederik Hermans wéét dat; zijn gemeenschap niet. Of Willem Frederik Hermans weet dat nièt. Dat hij dan niet over Du Perron schrijve. Ik schrijf niet over Les dépots meubles de surface et du relief de l'Oestling. Ik maak me niet graag belachelijk. Het is veel eenvoudiger: Willem Frederik Hermans wéét het wel, maar zegt het opzettelijk | |||||||
[pagina 105]
| |||||||
niet aan zijn fans. Willem Frederik Hermans doet zich voor: slim, geleerd, belezen, persoonlijk, oorspronkelijk. Allemaal verfoeilijke lesgeverseigenschappen. Willem Frederik Hermans is een schoolfrik. O, dat zei ik al. Bij Stendhal is dat allemaal anders: ‘Vrienden die beschouwingen ten beste geven waar hij (Stendhal - w) voor zijn roman niets aan heeft, houdt hij er niet op na (pag. 395). O, neen, Willem Frederik Hermans? In Vie de Henry Brulard komen zowat 700 personages voor; in Het Land van Herkomst een goede 150; de tekst van Vie de Henry Brulard is ongeveer 3/4 van de tekst van Het Land van Herkomst. Iets wat de bewonderaars van Willem Frederik Hermans wel niet zullen doen is Vie de Henry Brulard lezen, na deze meesterlijke (persoonlijke, c'est le cas de le dire) analyse van Meester Hermans. De lectuur van Stendhals boek is precies door het gewemel, het optreden van een massa nutteloze personages onmogelijk zonder er een zorgvuldige namenlijst naast te leggen. Willem Frederik Hermans vertelt nà wat de bewonderaars van Stendhal over Vie de Henry Brulard zeggen. Of hij het zelf gelezen heeft? Wij zullen maar ja zeggen; de onzin die hij erover vertelt (de personages die allemaal zo functievol zouden zijn) wordt er niet minder bespottelijk om. Of de kleine feitjes die Du Perron verhaalt, de details die hij (soms) te minutieus beschrijft ‘functieloos’ zouden zijn, niet ‘kwaadaardig’? Op pag. 185 van Het Land van Herkomst (uitgave 62) beschrijft Du Perron een kamerscherm met jachttaferelen. (Bloedende stieren) Waarom? Voor Tjiandjur, de inlandse bezitter ervan door ‘zo-maar-op-na-te-houden’? Dit zegt Willem Frederik Hermans. Op een bepaald ogenblik heeft Ducroo echter angstvisioenen, moordvisioenen, die hem op de rand van de krankzinnigheid brengen. Het kamerscherm speelt nu een grote rol tijdens die ziekte. Alles functieloos? De belezenheid van Willem Frederik Hermans in de franse letteren lijdt wel eens meer aan een stijf been. (Waarom pakt die nederlander steeds weer uit met zijn kennis van het frans en de franse literatuur. Toeval?) Op pag. 391/392 doet Willem Frederik Hermans een uitstapje in de franse literatuur: | |||||||
[pagina 106]
| |||||||
‘Stendhal was in zijn tijd de eerste niet die zichzelf wilde kennen’, schrijft Willem Frederik Hermans met kennis van zaken, en dan sleurt hij er Rousseau en Chateaubriand bij. Willem Frederik Hermans, de eerste man die op zoek naar zichzelf ging op de manier van Stendhal, was Restif de la Bretonne (Monsieur Nicolas, 1796) die o.a. schreef: ‘J'ai des preuves que J.J. Rousseau a fait un roman’ - ‘Je dois (...) sonder les profondeurs du moi’. In 1835. toen Stendhal Vie de Henry Brulard schreeft, was Restif de la Bretonne trouwens en vogue (herdrukken in 1811, 1825; reklame van Schiller; in 1836 werd zelfs te Parijs een stuk ‘Rétif de la Bretonne’ vertoond). Alles bij elkaar vraag ik me af, of Willem Frederik Hermans ooit op het idee zou zijn gekomen aan Stendhal te denken als Du Perron zélf niet steeds herhaald had dat hij een grote bewondering had voor Vie de Henry Brulard. Du Perron er even bijgehaald; - Du Perron kient zelf de invloeden uit die hij ondergaan heeft (o.a. Stendhal) en besluit dan: ‘als een ander dit zoo in me opzoekt, zou ik zeggen: het is walgelijk. niets bestaat geheel op zichzelf. Mais allons-y. De invloeden in het oeuvre van Gide zijn nog wel duidelijker aanwijsbaar! En Léautaud, zelf zóó persoonlijk, dankt ook veel aan Stendhal - Chamfort - Diderot’. ('s-Gravesande, Stols, 47, pag. 174). Voor ik verder ga met Brulard/Stendhal/Du Perron, twee akkefietjes:
Terug naar Brulard. | |||||||
[pagina 107]
| |||||||
Willem Frederik Hermans spant zich in, om van Het Land van Herkomst een mislukte Vie de Henry Brulard te maken; hij stelt daarbij Brulard met allerlei kwaliteiten voorop en gaat dan apothekeren. Maar waarop steunt Willem Frederik die vergelijking en waarom is ze fout? Willem Frederik Hermans: ‘Toch is het onvermijdelijk de naam Stendhal te noemen in een beschouwing over Het Land van Herkomst. (...) Du Perron zelf heeft openlijk Stendhal tot voorbeeld gekozen. Zijn ideaal, het ‘natuurlijk schrijven’ herkende hij vooral in Stendhal's autobiografische roman: Vie de Henry Brulard’. (pag 389). Waarna Willem Frederik Hermans de volgende ‘openlijke’ bekentenis van Du Perron aanhaalt als belangrijkste bewijsstuk: ‘De sfeer (in Het Land van Herkomst) dank ik aan drie dingen: het voorbeeld van Stendhal (Henri (sic) Brulard) mijn geheugen en het proces van het verleden’ (pag 389). Lezen wij eerst eens aandachtig wat er staat: Du Perron spreekt over de sfeer van Het Land van Herkomst. Du Perron schreef niet, waar Willem Frederik Hermans achteraf voortdurend mee goochelt, dat hij een boek als Vie de Henry Brulard wou schrijven, noch dat zijn romanpersonages iets uit te staan hebben mét Brulard. Gans de ‘beschouwing’ van Willem Frederik Hermans over Het Land van Herkomst is gebouwd op een speldeknop; de basis zélf is (reeds) totaal waardeloos. Willem Frederik Hermans gaat Du Perron te lijf op grond van iets wat Du Perron niet gezegd noch bedoeld heeft en - o, ironie - op een zinnetje dat Willem Frederik Hermans opgevist heeft uit een brief aan een vriend (Ter Braak, cf 's-Gravesande pag 97 - en niet 70 zoals Willem Frederik Hermans verkeerd opgeeft), uit een tekst die gepubliceerd werd nà de dood van Du Perron, waar Du Perron niet verantwoordelijk voor is. Wel is Willem Frederik Hermans zo handig te verzwijgen dat dit zinnetje uit een correspondentie gelicht werd. En bekentenissen in brieven hebben geen enkele betekenis, geen enkele waarde kan en mag men er aan hechten; brievenschrijvers bazelen, liegen en zeuren. Bovendien bestaat 90% van alle brievenpublikaties uit een van elke soort bedrog omvattende tekstvervalsing. Wie zegt dat? Willem Frederik Hermans, nota bene | |||||||
[pagina 108]
| |||||||
in hetzelfde stuk, maar dan op pag. 390. En passant: Eddy du Perron dacht oorspronkelijk méér aan de Ideeën dan aan de Brulard toen hij aan zijn roman begon. Gevraagd: een Willem Frederik Hermans om Het Land van Herkomst af te wijzen, omdat het niet is zoals de Ideeën. Gelukkig is Willem Frederik Hermans een groot oorspronkelijk denker, een oertalent. Ecoutons la suite de l'histoire. Willem Frederik Hermans: ‘Van alles wat Forum heeft voortgebracht aan romans, is Het Land van Herkomst zonder twijfel de belangrijkste’ (pag. 386). Kritikastersgemeenplaats. De eerste die het vertelde was natuurlijk Marsman: ‘Mijn grote bewondering voor dit werk vat ik misschien het best samen als ik zeg dat ik voor mijn gevoel niemand van de volwaardige schrijvers van mijn generatie te kort doe door Het Land van Herkomst te zien als de compleetste uiting van onze generatie’ v.w. Querido, 60 pag. 490). Willem Frederik Hermans heeft trouwens én voor het resumé van Het Land van Herkomst én voor de negatieve kritiek op dit boek aardig Marsman geplunderd. Ik geef nog een enkel klein staaltje. Vergelijk Willem Frederik Hermans: ‘De details in Brulard zijn kwaadaardige details (? -w), spookachtige details; ze hebben zin. In Het Land van Herkomst ontbreken dergelijke details; zij zijn overbodig - beschrijving volgt op beschrijving; anekdote op anekdote - Du Perrons geheugen was zelfs te goed’ (verzameling uit pag. 393 en 394), en Marsman: ‘Een stroom van futiliteiten en anecdotes trekt langzaam en tegelijk vermoeiend gejaagd, elkander verdringend voorbij. De schrijver heeft zoveel onthouden, dat zijn geheugen een rem wordt voor de verbeelding’ (v.w. pag 489). Willem Frederik Hermans: ‘Er bestaan (nauwelijks bij ons) romans en novellen waarin feitelijk het hele boek al in de eerste alinea besloten ligt’. Dit is haast woordelijk Du Perron (v.w. v, blz. 115, hfdst v.). Even verder verwijst Willem Frederik Hermans naar de mening van Du Perron over het begin van zijn roman. De lezer wordt vriendelijk verzocht aldaar op pag. 395 de foutieve verwijzing van Wil | |||||||
[pagina 109]
| |||||||
lem Frederik Hermans te schrappen. Na dit parafraseren van Du Perron en het gewoon vulgair gappen van zijn ideeën, geeft Willem Frederik Hermans de eerste zin van Het land van Herkomst (pag. 395), om eruit te besluiten hoe onnozel en willekeurig de mededelingen zijn die deze zin bevatten. Willem Frederik Hermans doet aan tekstvervalsing; hij geeft 7 woorden van een zin die er 36 telt, waarin géén beschrijving van het station Montparnasse zoals Willem Frederik Hermans suggereert, maar waarin Du Perron meedeelt, dat hij zich geen vreemdeling meer voelt in Parijs. Willem Frederik Hermans de korte evokatie van de Montpamasse-buurt, die daarna volgt, is niet functieloos, je stokpaardje. Jij zegt: neen. Ik zeg: ja. En wat dan nog? Wáár blijft de opmerking van Du Perron, eh, ik bedoel Willem Frederik Hermans, dat bij weinig nederlandse romans en novellen feitelijk het hele boek in de eerste alinea besloten ligt als in de mond van Hermans de hele Hermans. Er zijn uitzonderingen, gelukkig! Hermans verzuimt ze te noemen; neem daar nu pakweg deze zin: ‘Omdat het vandaag de laatste dag is zal ik je sparen’. Dáár zit dan de hele roman in, niet? Willem Frederik Hermans: ‘Laten wij eens gaan doen wat tot dusverre niemand in Nederland gedaan heeft, laten wij ons eens gaan afvragen wie Arthur Ducroo eigenlijk is’ (pag 397). O zo, nu dan zijn we héél, héél blij dat de grote Willem Frederik Hermans voor Nederland dan eindelijk, eindelijk ontdekt heeft dat er een lijn Ducroo/Du Perron is. Wat een kritisch inzicht, wat een verbluffende mededeling, wat een weergaloze vondst. Willem Frederik Hermans (na de autopsie van Ducroo) babbelt het grote misverstand nà dat Du Perron vanaf het verschijnen van Het Land van Herkomst zonder veel succes heeft willen weerleggen: ‘kijk eens aan, dit romanpersonage is nu eens precies het portret van de auteur’. Du Perron heeft méér dan eens een identifikatie met Ducroo afgewezen: ‘Mijn hoofdpersoon Arthur Ducroo die ik niet heelemaal ben in weerwil van allerlei slimmeriken’ (Het Vaderland, 1.X.39). Daar wil ik straks nog eens op terugkomen. | |||||||
[pagina 110]
| |||||||
Willem Frederik Hermans: ‘Zijn beroemde strafexpeditie tegen Dirk Coster is ook in de eerste, ongematigde versie vervelend, onoverzichtelijk en niet geestig’ (pag 401). Natuurlijk was deze strafexpeditie vervelend. Waarom zegt Willem Frederik Hermans dit zo nadrukkelijk? Denkt hij dat we hem zullen tegenspreken? Dat wij hem niet geloven? Geen mens twijfelt eraan; Du Perron wist het zélf. (‘omdat het boek voor mijzelf onleesbaar geworden is...’ schrijft hij naar Ter Braak). Hoe kon het anders dan vervelend zijn, daar driekwart van het boek uit aanhalingen van Coster bestaat? Wat Willem Frederik Hermans niet aan zijn gemeente meedeelt, is, dat dit boek van Du Perron in de nederlandse letteren een van de beste pogingen tot analytische literatuurbeschouwing was (Du Perron kende de engelse pioniers niet)Ga naar voetnoot1. Willem Frederik Hermans: ‘Zijn verhalenbundel Nutteloos Verzet en zijn eerste roman Een Voorbereiding brengen mij altijd weer in verbazing, door de combinatie van een zo volmaakte zinsbouw (...) Grote prozakunst, die verder niets om 't lijf heeft’ (pag 401). Héél persoonlijke visie weer. Bij mijn weten was alléén Gresshoff pro (enigszins soepeler mening in Volière, Stols, 56). Alle critici (Theun de Vries op kop) waren (en zijn nog steeds) anti; zeggen hetzelfde wat Willem Frederik Hermans vertelt. Moet ik een bloemlezing geven van Du Perrons eigen mening over het boekje? Voor de aardigheid een tot dusver ongepubliceerde uit een brief aan Burssens, waarschijnlijk september '27, met toestemming van Burssens: ‘Ik zond je drie dagen geleden zowat een exemplaar van mijn “jeugdroman”, samengetrokken en wat opgeknapt. Een meesterwerk is anders; maar misschien amuseert het je hier en daar wel’. Burssens vond | |||||||
[pagina 111]
| |||||||
dat Du Perron wel érg gelijk had, zodat Du Perron dezelfde brief besloot: ‘Verdomd aardig, terwijl ik dit papier wegleg komt je brief binnen. Ik ben met je kritiek over Een V. méér dan tevreden; meer dan zoiets had ik althans niet verwacht. Ook dat je de laatste alinea de beste vindt, vind ik heerlijk; die werd 2 maanden geleden geschreven!’ Ikzelf vind Een Voorbereiding een prima boekje. Het heeft méér om het lijf dan Het Land van Herkomst. Als ik dat nu eens zo beweerde, dan had mijn uitspraak evenveel ruggegraat als de uitspraken van Willem Frederik Hermans. Willem Frederik Hermans: ‘De Man van Lebak is niet alleen de beste van de ruim duizend publikaties die over Multatuli geschreven zijn, maar ook verreweg de knapste biografie die er ooit in onze taal geschreven is’ (pag. 403). Wie heeft dat nog niet gezegd? En hoe weet jij dat, Hermans? Jij, Hermans, jij hebt dus duizend publikaties over Multatuli gelezen? Hoe wéét je anders wat je beweert? Méér, jij hebt al de biografieën ooit in het nederlands geschreven, gelezen. Hoe wéét je anders wat je beweert? Of hebben de mandarijnen het je verteld? Willem Frederik Hermans: ‘Vreemd is dat Du Perron, die zijn boeken in de spelling Kollewijn schreef, voor de brieven aan Menno de oude spelling van De Vries en Te Winkel bezigde’ (pag 406). Opmerkzaam is Willem Frederik Hermans wel: Garmt Stuiveling heeft hij ook al aandachtig gelezen: ‘... een brief vol zakelijke afkortingen, maar, vreemd genoeg, in de oude spelling, hoewel Du Perron voor zijn litteraire werk de spelling-Kollewijn gebruikte’. (Steekproeven, Querido, 50, pag 196). Nota voor het Hermansgenootschap: in bedoeld essay van Stuiveling kunt U een verklaring voor dit ‘vreemde’ verschijnsel lezen; - een verklaring van Du Perron zélf. Moet ik me belachelijk maken met alles wat Willem Frederik Hermans over de briefwisseling Ter Braak/Du Perron vertelt, te leggen naast wat o.a. Kees Fens (De Tijd-Maasbode, 24.xi.62) en Boontje (De Groene Amsterdammer, 9.iii.63; dit artikel heeft Willem Frederik Hermans van buiten zitten leren) erover geschreven hebben? Willem Frederik Hermans maakt op mij de indruk de | |||||||
[pagina 112]
| |||||||
uitvinder van de spruitkool te zijn. Een onafhankelijke geest anders, die Willem Frederik Hermans. Zeven maal las hij Het Land van Herkomst. In het parafrazeren is hij handig. Een handige jongen, Willem Frederik Hermans. Een handige jongen, die handig gemeenplaatsen weet te strooien door zijn tekst heen; een kraaltje rijgen ter verpozing: ‘De mogelijkheid “anderen te doorgronden” komt bij schrijvers meestal nergens anders op neer dan op introspectie’ (pag. 388). - ‘Tot in de kleinste Nederlandse redaktiebureaus is het gebruikelijk Nederlandse romans dood te slaan met buitenlandse beroemdheden’ (pag. 388). Dat heeft hij van Huet. Willem Frederik Hermans vindt dit - terecht - verkeerd. In zijn stukken vallen daarom de namen van Joyce, Miller, Proust, Gide, Freud, Céline, Stendhal, Lautréamont,... en nog een heel lange lijst... ‘Taalverschillen zijn hogere muren dan de optimisten denken’ (pag. 389). - ‘We vergeten maar dat 85% van alle mémoires niet geschreven zijn door de memorialist op wiens naam ze staan’ (pag. 390). Gans die tirade van een halve bladzijde over brieven/memoires e.d.m. is een vrolijk soepje gemeenplaatsen; bovendien een dikke witte pater. - ‘Niet liegen is op zichzelf geen literaire deugd, maar een ethische’ (pag 390). - ‘Het mag ons koud laten of de hoofdpersoon van een boek een “laag” of een “hoog” karakter heeft’ (pag 399). - ‘De meest voor de hand liggende ideeën worden dikwijls het langst over het hoofd gezien’ (pag 397). - ‘De reputatie die het tijdschrift forum bezit, heeft het, wat mij betreft, in hoofdzaak aan Du Perron te danken’ (pag. 401; die ‘wat mij betreft’ is kostelijk). - ‘Hoe mensen schrijven die werkelijk iets te vertellen hebben, kan waargenomen worden in de brieven van Multatuli of Vincent van Gogh’ (pag. 407). Dáár waar Willem Frederik Hermans een mening neerschrijft over Du Perron of Stendhal, spiekt hij; daar waar hij zijn onderwerp ook maar even verlaat vervalt hij in gemeenplaatsen. Een knap man, Willem Frederik Hermans. Een subtiel persoonlijk denker; een even subtiel verdraaier van de waarheid als alle boulevard-journalisten. ‘De waar- | |||||||
[pagina 113]
| |||||||
heid bestaat niet’, zegt deze zeergeleerde lector steeds. Hij deed een ontdekking. Toch bestaat er een ‘feitelijke’ waarheid. Als Martineau Vie de Henry Brulard uitgeeft in 1949Ga naar voetnoot1 en Hermans schrijft 1950 (pag. 407), dan begaat Willem Frederik Hermans een fout tegen de waarheid; fout waarvoor hij gevoelig is en die bij hem een andere betekenis krijgt dan een pietluttige opmerking. (Erg laatdunkend wijst deze eminentie bij allerlei burgers steeds op zulke dingen.) Maar een dergelijke fout is geen verdraaien van de waarheid; zij bewijst hier (in verband met de vele andere foutieve verwijzingen) alleen een gebrek aan beheersing van de materie, zij bewijst slordigheid (in het denken). Onmogelijk is het achter de waarheid (zelfs de relatieve waarheid) van gebeurtenissen te komen; het aantal oorzaken die een bepaalde gebeurtenis conditioneren zijn te compleks. Daarvan profiteert de boulevard-journalist. Voor zijn publiek liegt hij niet rechtstreeks; dat is té gemakkelijk en te gevaarlijk. Hij verzwijgt gewoon een aantal feiten (of hij doet geen moeite bepaalde feiten te achterhalen), want hij wéét dat hij alleen vertellen moet wat zijn lezers graag voorgeschoteld krijgen. Al de halve waarheden rechtzetten in Willem Frederik Hermans' stuk is onmogelijk: men zou de tekst op de voet moeten volgen. Daarom drie voorbeelden. Mijnheer Hermans, stelt U zich vooral niets voor, ik heb me niet geërgerd. Uw stuk is zo archi-slecht, zo vals, zo waardeloos, zo dom, dat het in de grond niet eens een antwoord waard is (géén stijlfiguur). Op pag. 386 meldt Willem Frederik Hermans dat Ducroo (hier bedoelt Hermans expliciet Du Perron, dat wordt enkele regels verder duidelijk) f 5000 erfde: ‘... moet hij zich tevreden stellen met een erfenis van f 5000 - nog altijd ongeveer f 20.000 anno 1963, maar voor zijn doen een nietig bedrag’. In Het Land van Herkomst staat f 500 (uitgave 1962, pag. 443). Maar kom, Willem Frederik Hermans, op f 4.500, of anno 1964 nog altijd ongeveer f 18.000 kijken wij niet. Op pag. 399 komt Willem Frederik Hermans daar | |||||||
[pagina 114]
| |||||||
nogmaals op terug (herhalingen maken het stuk onnodig lang en saai, 2e maal) - waar hij Du Perron verwijt dat hij zich met zulk een erfenis geldzorgen maakt; dat hij over zoiets laags als geld zwamt in zijn boek. Dergelijke mededelingen zijn bedoeld voor de Hermansjugend. Van alle kanten hoor ik kreten; dat heerschap Du Perron, die rijkeluiszoon, wordt de riool ingetrapt. Bah, wat een verachtelijke kerel: hij besmeurt zoiets verhevens als literatuur met modder. Wat een ventje-van-niks, te zeuren over brood, temeer daar die meneer 500 - ekskuseer, 5000 pop van de ouwe lui opstreek. Wat een rotkereltje. Een man met een wedde van lector moet liefst zwijgen, wanneer de rekening van andere mensen gemaakt wordt, en zeker wanneer er ‘echte’ of ‘halve’ armoede (pag. 400) ter sprake komt. Daar weet hij geen bal van. Dat is natuurlijk een futiliteit. Erger is, dat deze schoolmeester opzettelijk voor zijn kinderen verzwijgt, dat de afwikkeling van de erfenis een vol jaar geduurd heeft (januari 34, januari 35); één jaar dat de inkomsten van Du Perron eerder mager - zoniet nihil - waren en dat hij zijn liefhebbende ‘Jane’ niet alléén, maar ook zijn eerste vrouw ‘Suzanne’ onderhouden moest, dat hij daarbij heel wat schulden had aan zijn schoonouders en kostgeld moest opbrengen voor zijn zoon uit het eerste huwelijk. Uit een niet precies gedateerde brief aan Hellens - dit fragmentje om een idee te geven van Du Perrons moeilijkheden - die ik met toestemming van Hellens publiceer: ‘Lorsque j'étais à Bruxelles, j'ai dû dire à Simone que je pouvais plus lui envoyer de l'argent à partir d'août. Je lui ai envoyé plus de 13.000 frs de janvier (après la mort de ma mère) jusqu'ici; ce mois-ci j'ai pu lui donner encore 1.500 frs. Maintenant c'est fini (...) Elle ne peut pas comprendre que je suis pauvre; elle a horreur du travail, et surtout, de perdre son état de “madame” pour redevenir servante’. Willem Frederik Hermans hoeft zich geen zorgen te maken: Du Perron is veilig geklasseerd bij het verachtelijke ras van de materialisten: wij spuwen hem uit. Een reukje van opzettelijke laster vind ik in een verdraaiing als: ‘Hij schreef niet zonder waardering over Paul van | |||||||
[pagina 115]
| |||||||
Ostaijen, maar of hij dat ook gedaan zou hebben als hij Van Ostaijen niet persoonlijk gekend had? Hij spreekt over diens excessen. Dan word ik al benauwd. Want over excessen klaagt alleen wie niet begrijpt dat de kunst nooit excessief genoeg geweest is’ (pag. 402).
Dat is heel wat anders dan over de ‘excessen’ van Van Ostaijen spreken: dat is opzettelijk vervalste tekstinterpretatie. Willem Frederik Hermans houdt zich niet bij het opvissen van één regeltje, maar bij het opvissen van één woordje om Barbertje te doen hangen. Is het in Willem Frederiks hoofd wel eens opgekomen of Van Ostaijen die waardering wel waard is? Als Hermans ja zegt, en ik zeg neen. Wat dan, uitdragers? Hermans ja bevat evenveel zekerheid als mijn neen. Passons. Dat Du Perron veel méér dan alleen maar waardering had voor Van Ostaijen is een feit, dat iedereen weet die Du Perron (maar dat niet alleen - zeven maal - Het Land van Herkomst) las. Du Perron heeft het niet gelaten bij het neer | |||||||
[pagina 116]
| |||||||
schrijven van die waardering. (Dat Van Ostaijen in Nederland is doorgedrongen, is in niet geringe mate aan Du Perron te danken) jarenlang heeft hij gepoogd het werk van Van Ostaijen uitgegeven te krijgen, 't zij op eigen kosten, 't zij op kosten van allerlei uitgevers. De briefwisseling die hij met Burssens gevoerd heeft, gaat hoofdzakelijk over deze uitgaven. Dat het Du Perron mislukte, is niet zijn fout geweest; dat doe ik later wel eens uit de doeken. Een fragment uit de eerste brief aan Burssens nà de dood van Van Ostaijen geeft het klimaat van de verdere briefwisseling treffend weer (met toestemming van Burssens): ‘Wanneer is hij gestorven en hoe is dat opeens gekomen? Schrijf mij nadere bijzonderheden: ik weet zo helemaal niets, behalve dat hij dood is. En ja, zijn gedichten moeten verschijnen, zo spoedig mogelik, zo volledig mogelik en in een behoorlike uitgave. Er is hier in Brussel een uitstekende drukker die betrekkelijk goedkoop is: Van Buggenhoudt. Voor de administratie moeten wij een serieus uitgever hebben: ik meen dat Paul mij gesproken heeft van ‘De Sikkel’, maar anders zal ik een beroep doen op Stols. - Ik heb een korte aantekening geplaatst, door jou en mij ondertekend, onder zijn laatste verzen in Avontuur; ik ga een lang stuk over hem plaatsen met portret in Den Gulden Winckel. Maurice Roelants heeft een sympathiek stukje gestuurd naar De Telegraaf, en zich tegenover mij op een hartelijke, geroerde wijze uitgelaten. Hij schrijft: ‘Ik heb gezegd wat ik meen: dat uw vriend misschien de hoogste poëtische potentie bezat van alle Vlaamse jongeren. Zijn dood is een onschatbaar verlies voor de poëzie. Ik ben tevreden dat ik hem nog tijdig heb kunnen betuigen hoeveel waardering ik voor hem had. Het is een arme troost “maar wat wilt gij?’ Ja, het is een arme troost, en wij wilden zovéél anders. Maar wij willen nog andere dingen. Schrijf mij wanneer het de familie Van Ostaijen schikt ons te ontvangen. Ik kom dan naar Antwerpen over om met jou die uitgave te bespreken. Er zou ook nog een bundel grotesken van hem verschijnen, heeft hij mij gezegd; hoever is het daarmee? Wij zouden enige onuitgegeven grotesken en gedichten kunnen brengen in Avontuur - als het van mij afhangt - en | |||||||
[pagina 117]
| |||||||
er is genoeg - wordt het nr 3 een kompleet p.v.o.-nummer’. (Dit speciale - en laatste - nummer van Avontuur - Van Ostaijen, Burssens, Blijstra, Dinger, Du Perron - is er dan ook gekomen, financieel voor 3/4 gedragen door Du Perron (Burssens 1/4) - en dat Du Perron over veel geld beschikte en met geld smeet is een dikke en hardnekkige leugen.) Wat had Du Perron volgens Willem Frederik Hermans nog méér moeten doen voor Van Ostaijen? Pili-pili wurmen in de aars van Van de Woestijne? Het standbeeld van Vondel dynamiteren en er eentje van Van Ostaijen voor in de plaats oprichten? Laaghartig, de 100% boulevard-pamflettist, wordt Willem Frederik Hermans waar hij het heeft over de fysieke lafheid van Du Perron: ‘Toen zijn vrienden zich naar Spanje begaven om aan de burgeroorlog deel te nemen, stapte de kleine musketier op de boot naar Indië, waar de toestanden hem rustiger leken dan in Europa’ (pag. 400). - ‘Du Perron kreeg een hartverlamming toen hij voor het eerst van zijn leven een echte bom hoorde ontploffen, al was De drie Musketiers tot lang na zijn puberteitsjaren zijn Imitatio Christi’ (pag. 388). Of hij laf was of niet, heeft dat betekenis, Willem Frederik Hermans, voor het al of niet aanvaarden van de mens Du Perron of zijn werk? Neus maar eens opnieuw in je lijstje gemeenplaatsen. Trouwens, Du Perron was niet fysiek ‘bang’ (roste hij Nijhoff niet gevoelig af?). Maar dat apart. Dat Du Perron niet naar Spanje kon wegens zijn uitgesproken individualistische houding t.o.v. De Daverende Dingen wéét Willem Frederik Hermans, - zijn kudde niet. Die kudde leest De smalle Mens. (En vraagt aan Wimpie waarom hij destijds zijn fysieke moed niet uitpakte in Algerië of b.v. in Indonesië om de chinese landgenoten van zijn beste vriend aldaar tegen Soekarno te beschermen); Willem Frederik Hermans kronkelt, zwijgt, liegt. Het zijn oeroude trukjes. Ze tekenen scherp een mentaliteit die de mijne niet is. Willem Frederik Hermans moest solliciteren bij De Telegraaf, hij maakt er een kans. (Ik heb niets tegen het ras van boulevard-journalisten; zelfs vlooien mogen er zijn. Als ze mij maar geen jeukbobbels veroorzaken.) Als mens vind ik Willem Frederik Hermans pietluttig. Hij wéét | |||||||
[pagina 118]
| |||||||
dat Du Perron sinds '33 een hartkwaal had, dat hij ook om die reden niet naar Spanje kon, dat hij in '40 aan die oude kwaal gestorven is. Dit heeft nu verder niets meer met Du Perron te maken. Ik apprecieer waarschijnlijk Du Perron als romanschrijver minder dan Hermans. Maar dat een bekend letterkundige in het openbaar zulke dwaze argumenten uit zijn duimpje zuigt vind ik maar dunnetjes.
Even rusten. Een paar willekeurige herhalingen en enkele witte paters overtikken. ‘De witte pater is een pure verspilling van tijd (en celluloid)’ - schrijft Willem Frederik Hermans in Podium, oktober 1963. Dit soort wanstijlfiguur (een ‘functieloos’ gegeven) die ook in vele nederlandse romans (en teksten) voorkomt, is Willem Frederik Hermans ‘Witte Paters’ gaan noemen. Goed. In zijn stuk Proeve van rustig Lesgeven zijn volgende passages witte paters: pag. 385, 7e en 8e regel; pag. 387, 17-19e regel; pag. 388, 5e regel en 21e-28e regel; pag. 389, 1e-3e regel; pag. 389, 22e-24e regel; pag. 390, 1e-12e regel; pag. 295, 10e en 11e regel; pag. 397, 28e regel;pag. 400, 5e-10e regel, 32e-36e regel; pag. 402, 15e-24e regel; pag. 403, 1e en 2e regel. (Ik begin me af te vragen: mét wat hij afgeschreven heeft, mét de gemeenplaatsen en mét de herhalingen, wat er eigenlijk van zijn tekst overblijft?) Dit stuk krioelt verder van parafrazeringen van de eigen uitspraken: een hond die achter zijn eigen staart holt. Het is haast ondoenlijk het helemaal uiteen te rafelen (vgl pag. 386 met 398 en 402; wat Willem Frederik Hermans vertelt op pag. 389 over de invloed van de buitenlandse literetuur met wat hij erover zegt op pag. 386 en 395 etc.... Over Vie de Henry Brulard wordt het zelfs bespottelijk: cf b.v. pag. 397 en 399 en de studie van Stendhal om uit Grenoble weg te geraken). Twee plezierige herhalingen haal ik er toch uit, vooral omdat deze literaat er zo nadrukelijk mee pauweveert en die gegevens gebruikt om theorietjes te weven die Du Perron zogezegd verstikken. Pag. 398 lees ik: ‘Notaire is in het Frans een clichéscheldwoord, net als “cuistre”, de “frik” van Ter Braak’. Op pag. 402: ‘Deurwaarder, “notaris”, “smeerlap”, “vuilik” | |||||||
[pagina 119]
| |||||||
(salaud), “Jan Lubbes” (Jeanfoutre) zijn oeroude elementen uit het franse polemische instrumentarium’. Afgezien van het feit dat de meest benaderende vertaling van Jean-foutre ‘Jan-mijn-kloten’ is (lamstraal zeggen de kuise zielen) en dat Hermans een fout schrijft in een oeroud alomgekend woord, is het kurieus, dat Willem Frederik Hermans vooral nadrukkelijk herhaalt als hij ergens wat ‘frans’ ruikt: pag. 389:’ Henry Brulard werd geschreven in 1835-'36, en de eerste druk is van 1890’. - pag. 391: ‘Vie de Henry Brulard, (geschreven 1835 - '36, eerste druk 1890)’. Het doet allemaal nogal pretentieus aan, Hermans zo te horen kletsen over zaken die hij maar half weet. Vie de Henry Brulard werd inderdaad in 1890 door Casimir Stryienski gepubliceerd, maar het was slechts een schaduw van de tekst (om die reden had Colomb het reeds niet willen opnemen in het v.w. De eerste werkelijke publicatie dateert van 1913 (Henri Debraye, de definitieve van 1927 (eerste Martineau uitgave). Plezierig is nog het verachtelijke ‘sic’ wanneer Du Perron Henri i.p.v. Henry schreef. Wanneer elders Du Perron de oude spelling gebruikt ‘sict’ Willem Frederik Hermans toch niet om de haverklap?Ga naar voetnoot1 Maar de Hermansclan is nu op de hoogte gesteld: Du Perron kon niet eens behoorlijk de titel afschrijven van het boek dat hij (openlijk) als voorbeeld gekozen had! Deze achtenswaardige literaat-die-het-allemaal-weet had zich de moeite moeten nemen er eens een bibliografie van Stendhal op na te slaan. Hij zou dan geweten hebben dat pas in 1949 voor de eerste maal dit romanproject (want een roman is het niet zoals Willem Frederik Hermans voortdurend en hinderlijk verkeerd vertelt; Brulard wordt geklasseerd niét bij de romans maar samen met het dagboek b.v. bij de zgn. ‘oeuvres intimes’) onder de titel ‘Vie de Henry Brulard’ gepubliceerd werd.Ga naar voetnoot2 Du Perron kende alléén de | |||||||
[pagina 120]
| |||||||
Martineau-uitgave die vóór deze van 1949 op de markt kwam, deze van 1927: Vie de HenrI Brulard.Ga naar voetnoot1 En zo gaat dat met mensen die zich geleerd willen voordoen. O, ja, ik vergat de tegenspraken nog in het snertstuk van Frederik. Ik zou wel eens graag horen, hoe de Hermansfans uitspraken verklaren als: ‘Het Land van Herkomst is geschreven in een nieuwe persoonlijke taal’ op pag. 387, en op pag. 402: ‘De stijl (van Het Land van Herkomst -w) is een beetje minder. Zinswendingen die op letterlijk vertaald Frans lijken, zijn talrijk’. Of: ‘Misschien blijft de bijdrage van Stendhal wel beperkt tot een paar details’, op pag. 389 en op pag. 397: ‘Arthur Ducroo is enigszins verwant aan Henry Brulard’. Of: ‘... toch (is) Du Perron degene geweest die de grootste bres geslagen heeft in de muur waarbinnen de Nederlandse literatuur voortwoekert in onbenulligheid, provincialisme... (pag. 401)’ en ‘Over het geheel genomen is de invloed van Du Perron geen weldaad voor de Nederlandse literatuur’. (pag. 402). Willem Frederik Hermans, jij die 7 maal Het Land van Herkomst las (niet tot je spijt, zoals je meedeelt), jij die ook aan literaire polemiek doet om de oude rommel op te ruimen, jij die verstandig bent, én persoonlijk (dat zeg je zelf, dus is het waar), jij die veel weet, jij die zelfs Vie de Henri - ekskuseer, Henry Brulard - gelezen hebt en ons boeiend over die ‘roman’ onderhouden kunt, jij, Grote Schrijver, vertel ons nu eens precies, duidelijk, klaar, helder, juist, wàt je meent. Hoe zit dat nu eigenlijk écht met die journalist Du Perron: schreef hij persoonlijk of niet? Is hij beïnvloed door Stendhal of niet? Is zijn invloed op de nederlandse letteren weldadig of niet? Toe, lieve Willem Frederik Hermans, laat ons niet langer ploeteren in het onzekere; wij bidden op onze blote knieën: Willem Frederik Hermans licht ons voor. Maar als je verder gaat met voorlichten, vertel dan geen onzin meer als: ‘Maar aan de andere kant ging veel dat tekenend gevonden wordt voor de periode waarin Du | |||||||
[pagina 121]
| |||||||
Perron jong was grotendeels aan hem voorbij: Picasso, Klee, Max Ernst (... een hele boel namen), Freud, Céline, Paul Eluard, André Breton...’ (pag. 402). (Tiens, tiens, tiens,: ‘Voor het symbolisme en het ontwakend surrealisme hadden ze (d.z. Ter Braak en Du Perron -w) weinig oog’ - Boontje in de reeds geciteerde Groene. Dacht ik niet, dat Willem Frederik Hermans dit artikel van buiten leerde!) Onzin natuurlijk voor wie vertrouwd is met het werk van Du Perron - en dat móet toch bij iemand die over hem orakelt? Een snelle controle op het naam-register van het v.w. toont reeds aan hoe verdwaasd deze Groninger wel is, hóe hij per se tegen de dood op gelijk wil halen! Willem Frederik Hermans suggereert geniepig dat Du Perron die schrijvers niet kende. (Wat erg, niet, Hermans, dat iemand hét boek niet gelezen heeft; wat een cultuurbarbaar - maar jij bent een snob). Over Eluard, Breton en het surrealisme - om dit uit het lijstje te pikken - had Du Perron misschien een andere mening dan de Grote Willem. Dan heeft Du Perron ongelijk gehad. (En Gide ook, want die dacht er verder over als Du Perron). Zij waren er naast, zij waren infout, zij wisten het niet. Heeft Willem Frederik Hermans ooit eens Manuscrit trouvé dans une poche gezien, de eerste publikatie van Du Perron? Du Perron pasticheerde er alle stijlen die in de jaren 1920 en vogue waren (o.a. Eluard). Alvorens een pastiche te schrijven, moet men wel aandachtig de gepasticheerde auteurs gelezen hebben (zie verder ook Malraux' mening). Maar ja, Willem Frederik Hermans kan niet alles weten. Zo weet Willem Frederik Hermans niet dat Du Perron in een brief aan Gresshoff (einde 1933) over zijn beïnvloeding door Tzara en vooral Soupault vertelt. Willem Frederik Hermans moge dat niet weten, maar mag dan ook niet prompt van alles verklaren zonder dat hij zijn beweringen eerst overweegt en controleert. Ik leer graag iets van iemand die niet bazelt, die wanneer hij over de epigonen van Forum spreekt, niet Van Nijlen en Minne noemt (pag. 405) - auteurs die lang, vóór er van Forum of Du Perron sprake was, hun belangrijkste werk geleverd hadden. En rekent Willem Frederik Hermans bij ‘al de andere door Forum opgelaten epigonen’ (pag. 400) ook de door hem | |||||||
[pagina 122]
| |||||||
geapprecieerde Debrot? En Elsschot? Als je aan literaire kritiek wil doen, moet je je documenteren, Willem Frederik Hermans, en geen dwaze dingen bewaren als: ‘De tijdschriften van na de oorlog zijn wel niet veel beter dan de vooroorlogse als Forum of Groot Nederland, maar toch in elk geval een heleboel dunner’ (pag. 407). (Dit schrijft hij godbetert in een Podiumnummer van 94 pag!). Forum 1e jaargang telde 812 bladzijden, en vorig jaar had De Nieuwe Stem er 1012, de Gids 854, Maatstaf 896, Tirade 928, n.v.t. 1448. Willem Frederik Hermans bedoelt blijkbaar dat Podium heel wat dunner is. Maar Podium is of zijn ‘de’ nederlandse tijdschriften niet. O neen. Willem Frederik Hermans: ‘... heeft ook gemaakt dat hij (Du Perron - w) als polemist in tweestrijd stond, niet raak sloeg en niet durfde door te bijten’ (pag. 403). Spijtig, Hermans, dat de oude heer Coster niet meer leeft om je toe te juichen. Nu, je komt ook wel terecht bij de Costergemeenschap, (De Donkers en Van Duinkerkens) die nog steeds Du Perron liefst zouden villen. Maar wat wou jij dan, Willem Frederik Hermans, dat Du Perron wérkelijk in hun strot had gebeten? Nu, Willem Frederik Hermans beweert wel méér luk-raak. Zo spreekt hij op pag. 403 over de levenskunstenaars die Du Perron imponeerden en hij noemt o.a. Lawrence of Arabia en Malraux. Al te dwaas. Willem Frederik Hermans gaat ook wel eens naar een modefilm. Lawrence werd door Du Perron terloops éénmaal genoemd (vi, pag. 85); in Malraux bewonderde hij de franse energie. Levenskunstenaars die hem wel boeiden waren Wilde, Lord Douglas, Casanova, maar... ook Van Nijlen en Van Schendel! ‘Levenskunst’ was voor Du Perron een heel weids begrip en betrof niet alleen de ‘viveurs’, de ‘kings of life’, de ‘lebemänner’ als Willem Frederik Hermans gelooft! Willem Frederik Hermans: ‘Du Perron en Ter Braak, het blijkt uit de brieven voor wie het nog niet geraden hadden, lazen in hoofdzaak boeken, dachten haast alleen na over andermans boeken. Voor een groot deel boeken die toen voor hen wel actueel waren, maar nu geen hond meer interesseren’ (pag. 406). (Kees Fens in De Tijd-Maasbode: ‘De | |||||||
[pagina 123]
| |||||||
indruk kan gewekt worden dat het leven van beide schrijvers nogal smal was. Ze hebben het veelal over niet anders dan boeken en schrijvers’). Willem Frederik Hermans uit zich minachtend over de bezetenheid van Ter Braak en Du Perron voor de literatuur.
Mijn buurman is een gepassioneerd pokeraad. Toch verfoei ik pokeren. Het is nooit in mijn hoofd opgekomen dit gek te vinden. Wel komt het dikwijls in mijn hoofd op mijn andere buurman een schop onder zijn broek te geven, als hij over de passie van ons beider gebuur kletslult. Ik hou me in; zijn passie is het zeuren. Gelukkig heeft ook hij een hobby. Willem Frederik Hermans, ik ben geen hond. Want het is niet omdat jij je niet meer interesseert voor Trotsky, Emily Dickinson, Gide, Paul van Ostaijen, Nietzsche, Larbaud, Stendhal en... dat ik me er niet voor interesseer. Dat andere boeken waarover ze ‘dachten’ niet meer aktueel zijn; is het soms niet, omdat Ter Braak en Du Perron er niet alleen over dachten, maar ook schreven?
Willem Frederik Hermans is een sieraad voor de nederlandse literatuur. Willem Frederik Hermans heeft kwaliteiten; zijn nalopers zijn content. Zij lezen met instemming dat Willem de Prater schrijft: ‘... deze uitgave (de briefwisseling - w) is onbruikbaar door de ontelbare drukfouten...’ (pag. 404 tiens, tiens, tiens, daar hoor ik weer Boontje in zijn Groene: ‘... in de voorbeeldige series uitgaven van Van Oorschot komt geen andere editie voor die zoveel drukfouten telt...’) - en merken niet dat Hermans zijn eigen drukfouten niet verbetert (in dezelfde tekst waar hij zich laatdunkend uitlaat). En zij lezen met rode oren van instemming: ‘En wie die ooit zijn (d.i. van Du Perron - w) vertaling van La Condition Humaine onder ogen kreeg, gelooft dat Du Perron goed Frans kende?’ - Gewoon roddel, borrelroddel; gepruim. Willem Frederik Hermans haalt dit uit Het Land van Herkomst - Willem Frederik Hermans las 7 maal dat boek; een belezen man, Willem Frederik Hermans - waar Du Perron vertelt dat Ducroo's proefwerken voor frans wemelden van fouten; én bij 's-Gravesande die een brief publiceert van | |||||||
[pagina 124]
| |||||||
Du Perron waarin deze verzoekt de vertaling van enkele technische termen op te zoeken. Of Du Perron frans kende kan zeker Willem Frederik Hermans niet beoordelen; men legge de stukjes vertaling uit Brulard naast de oorspronkelijke tekst. Op pag. 383 weet Hermans het woordje ‘mal de mer’ niet eens behoorlijk te vertalen: het wordt bij hem ‘misselijkheid’. Dat zou dan wel een precieze vertaling zijn, deze van La Condition Humaine door Hermans. Ik zou ook dat franse proefschrift van Hermans wel eens willen lezen. (Zat Adriaan Morriëën er heus voor niets tussen?) Het is natuurlijk te gek! Du Perron sprak vaak frans. Vele Brusselse vrienden waren franstalig (zijn intieme vriend Paul Méral b.v. was secretaris geweest van Gide); Simone - zijn eerste vrouw - was zelfs uitsluitend franstalig; de omgeving van zijn ouders eveneens. Hij verbleef herhaaldelijk in Parijs en vertaalde niet alléén Malraux. Zijn eerste publikatie was in het frans (de reeds genoemde pastiches). Dat wéét Willem Frederik Hermans allemaal. Waarom lastert hij dan opzettelijk? Of weet Hermans het beter dan Pia b.v. die mij schrijft: ‘Du Perron parlait français sans effort, et sans accent particulier. Il écrivait le français comme il le parlait’. Geloof me, Hermans, vóór een Fransman (vooral met een literaire vorming als Pia) oordeelt dat je spreekt ‘sans effort et sans accent particulier’, ken je al een aardig mondje vol. Ik doceer (helaas) zelf frans, en poog al 10 jaar vruchteloos dit ‘accent particulier’ kwijt te raken. Voor niet-Hermansisten is het wel interessant getuigenissen aan te halen van franstalige vrienden (die geregeld contact hadden met Du Perron) over diens kennis van het frans. Hellens: ‘Il parlait bien le français. Je parlais toujours français avec lui’, (genoteerd tijdens een gesprek met Hellens; zie ook de brief van Hellens door Leus gepubliceerd.Ga naar voetnoot1 Malraux. Aan Malraux vroeg ik o.a. of Du Perron:
| |||||||
[pagina 125]
| |||||||
Waarop Malraux (brief 28.I.64 - moet je een fotokopie, Hermans?):
Ik word het zo zoetjes aan beu. In de grond draag ik water naar zee. Voor wie iets méér weet dan alleen maar de naam van Du Perron, is het duidelijk dat het stuk van Willem Frederik Hermans totaal waardeloos is. Willem Frederik Hermans deed een natte scheet in zijn broek en denkt dat het een dikke hoop is. Hij doet zich in dit stuk bij de goedgelovige Podiumlezers voor als een connaisseur, maar Willem Frederik Hermans las alléén (7 maal) Het Land van Herkomst - en misschien ook wel eens een beetje De Man van Lebak. Voor de rest is Willem Frederik Hermans een akademische luis. Hij verzwijgt heel wat werk van Du Perron dat m.i. belangrijker is dan zijn romans. Zijn polemieken boeien nog of ze kersvers geschreven zijn. En de waarde van deze polemieken schuilt niet zozeer in de literair-historische gegevens als wèl in de stijl en de ‘inzet’ van Du Perron wanneer hij voor een waarde opkwam. Een stuk tegen Van Duinkerken als b.v. in deel vi blijft boeien; en zal blijven boeien, lang nadat die katholieke vetkikker door zijn duivels opgestookt zal zijn.
Ik hem me zitten afvragen waarom Willem Frederik Hermans zijn zieke galblaas in dit Podiumnummer doorgestoken heeft. Ik zie maar één konkreet doel: de schare die onder zijn hoede graast, afhouden van de lektuur van Du Perron. De schaapjes zou het eens kunnen duidelijk worden waar de Grote Herder zijn mosterd haalt en gaan vergelijken. Ofwel: hij heeft enkele mensen, die hij niet kan luchten, willen tergen, met in het openbaar te beschimpen waar zij van houden. Hij neemt daarvoor een pop (zijn Du Perron | |||||||
[pagina 126]
| |||||||
bestaat niet, is een ‘denkbare’ figuur) en kleedt die aan met Du Perron-accessoires.Ga naar voetnoot1 Niet origineel, Hermans. En zielig, niet? Ofwel uit domheid. Willem Frederik Hermans is - wie wist het niet - een Pirandello-epigoon. Voor hem primeert de verbeelding op de realiteit, want dé waarheid en dé realiteit kennen wij niet; kunnen wij niet eens benaderen. Als Pirandello wantrouwt hij daarom de mensen, die pretenderen de waarheid over zichzelf te schrijven. Hij grinnikt met de schrijvers die zeggen: ‘Ik ken me - voilà; ik ben die en die man’. Want niet alleen verandert de mens als alle dingen van seconde tot seconde, het masker afrukken en zijn smoel tonen durft geen schrijver aan. Willem Frederik Hermans is, kortom, tegen de bekentenisliteratuur. En vooral is hij tégen de zgn. bekentenisliteratuur-die-pretenties heeft: de pretentie van hen die zeggen: ik lieg niet. Voor Hermans' theorietjes is Du Perron een vervelend man (denkt, zegt en schrijft hij); hij is de sterkste persoonlijkheid van de ‘tegenstanders’. Hém uitroeien is het ‘kwaad’ in de wortel aantasten. Over de verhouding van Du Perron tot de ‘realiteit’, de ‘waarheid’, bestaan nog steeds de meest naïeve veronderstellingen, die Willem Frederik Hermans gedachteloos overneemt en tégen Du Perron uitspeelt. Zo is de grootste troef van Willem Frederik Hermans gebaseerd op de overtuiging, dat Du Perron = Ducroo, Malraux = Héverlé, Wijdenes = Ter Braak etc.... en op de bewering dat Du Perron zijn personages ‘naar het leven’ tekende en overtuigd was van de waarde van zijn boek omdat hij naar het leven tekende. Du Perron ‘vervormde’ de realiteit niet (meent Hermans); hij interpreteerde niet: dus liegt hij. ‘Hoe meer je iets kent, hoe minder reëel het worden kan. zegt Ducroo’ (Het Land van Herkomst pag. 9) en over het eigen ‘ik’ schreef Du Perron: ‘Niemand heeft “ik” zeggend een portret van zichzelf kunnen geven...’ etc. ('s-Gravesande, pag. 100). Hij wijst af, dat hij Ducroo zou zijn. | |||||||
[pagina 127]
| |||||||
Zoals hij ook verontwaardigd de identifikatie van zijn personages met reële personages afwees. (Een fout die biografieënbreisters als Ada Deprez moeten vermijden, is daarom al te lichtzinnig uit Het Land van Herkomst putten). Tot slot en ter overweging voor Hermans: een fragment uit een brief aan Brulez, die ik publiceer met toestemming van Brulez, en die Du Perron hem schreef n.a.v. Brulez' bespreking van Het Land van Herkomst in Cassandre: ‘En in alle ernst, d.w.z. tusschen u en mij, ik zou die opvatting alleen onder alle reserves kenbaar maken; ik heb wel degelijk om een element van vermomming, wijziging, onnauwkeurigheid enz.... het woord “roman” op het boek gezet. Of iets is historisch juist, of het is het niet. Als historische weergave van de werkelijkheid zou mijn boek 1000 notities vereischen, bij alle plekken waar die waarheid verdraaid werd, om welke reden ook: aesthetisch of moreel. - In het onderhavige geval, door u aan de orde gesteld, zou de waarheid zóó zijn: Graaflant, over wien weinig wordt verteld, is vrij precies Greshoff (behoudens dan alles wat in een zoo schetsmatig beeld ontbreekt; Wijdenes is Ter Braak zeker niet, want zoo eenzijdig en “karikaturaal” gezien, en bovendien zoo aangevuld met gesprekken die hij nooit van zijn leven gehouden heeft, terwijl bovendien in zijn familieleven een compleet “treffend” detail uit een andere familie werd bijgezet (!), dat het bepaald onbillijk wordt hem met Ter Braak te vereenzelvigen. Héverlé is de schim van Malraux; er zijn niet alleen verscheidene feitelijke verschillen, maar - wat erger is - ondanks het door u zoo scherpzinnig ontdekte fragmentje uit Le Temps du Mépris - zeker 50% van de gesprekken tussen Héverlé en Ducroo hebben niet zoo plaatsgehad. Ik vind de openbaring in uw artikel, waar het fransche lezers betreft, dus vooral tegenover Malraux vervelend’, (niet gedateerd, maart 1936)Ga naar voetnoot1 Of verder ‘verbeeldingsliteratuur’ méér waardevol zou zijn dan ‘bekentenisliteratuur’ is toch een kwestie van per- | |||||||
[pagina 128]
| |||||||
soonlijke voorkeur, zou ik zeggen, die verder geen belang heeft. Wat mij betreft, ik geef graag De God Denkhaar Denkhaar De God cadeau voor één enkele Reisbrief van Gerard Kornelis van het Reve. Ontgaat het Willem Frederik Hermans, die een ander het recht ontzegt er een mening over de waarheid op na te houden, dat al zijn beweringen in dit stuk apodiktische uitspraken zijn, die omgekeerd, net evenveel waarde hebben? Hermans, gedaan met spelen nu. Du Perron is de meest waardevolle schrijver van vóór de oorlog, dat weet jij net zo goed als ik. Jij reageerde op jouw manier tegen de mythevorming rondom Du Perron. Want Du Perron wordt een mythe. Het pijnlijke dit mee te maken werd hém gespaard. februari 1964 |
|