De lustige nachtegaal
(ca. 1800)–Anoniem Lustige nachtegaal, De– AuteursrechtvrijOp een aangename wijs.
1.
Sints ik zoo vele Vrouwtjes zag,
Is 't mij om 't hart zoo raar,
Daar gonst en bromt het dag aan dag,
Als of 't een Bijkorf waar,
En als een vuur zoo steekt 't mijn,
Zich voor haar nog verraad,
Dan klopt mij 't hart van minnepijn,
Gelijk een hamer slaat,
Pom, pom,
Pom, pom, pom, pom.
| |
[pagina 37]
| |
2.
'k Nam duizend vrouwtjes bij elkaar,
Zoo 't niet de wet verbood,
En sprong als een marmotje haar,
Gedurig in de schoot,
Dan waar ik lustig als een held,
Dan waar ik rijk genoeg,
Ik huppelde als een haas in 't veld,
Terwijl mijn hart steeds sloeg,
Pom, pom,
Pom, pom, pom, pom.
3.
Wie niet de vrouwtjes vleidt en streelt,
Is zeker koud noch warm,
En legt zoo als een houte beeld,
Het liefste meisje in d'arm,
Dan ben ik nog een ander man,
Want als ik bij haar kom,
Dan spring, dan doe ik wat ik kan,
Dan gaat gestaag ons hart,
Pom, pom,
Pom, pom, pom, pom.
4.
Wie geen oprechte liefde hoedt,
Verdient mijn deerenis,
Hij is en blijft een arme bloed,
Ook schoon hij Koning is:
Meer zeg ik niet, 't is u bewust,
De blijdschap maakt ons stom,
Het hart wenscht zoet minnelust,
Het slaat daarom, pom, pom,
Pom, pom, pom, pom.
|
|