weersprekelijk, maar áls je nu eenmaal vindt - moet je dat dan buiten beschouwing laten? Te gek voor woorden natuurlijk, maar in literaire kring is dit een volstrekt aanvaard denkbeeld. Het heeft zelfs de trekken van een dogma, dat alle tolerantie uitsluit. Otten neemt er natuurlijk geen genoegen mee. Hoe zou het ook kunnen, zonder in een onmogelijke spagaat terecht te komen? Bovendien, zo'n spagaat is helemaal niet nodig, want vinden na zoeken is eigenlijk volstrekt normaal. Dat begreep ook Chesterton: ‘Chesterton wil vinden,’ schrijft Otten, ‘niet construeren. Hij stuit op onloochenbaar besef, niet op bewijsbare stellingen. Het “wie wat vindt heeft slecht gezocht”, dat Nederlandse literatoren in diepzinnig poëzieboeddhisme doet vervallen, zou hem tot een grinnikend alineaatje hebben aangezet. Hij was een vinder, die bleef zoeken naar wat hij aangetroffen had.’
Otten signaleert dat religie in onze cultuur steeds weer het veld moet ruimen voor ‘verlicht inzicht’. Dat is ook zichtbaar in de literaire cultuur: ‘Het is een nationale ziekte - een dichter des vaderlands kan een bloemlezing uit Ida Gerhardts poëzie maken buiten haar worsteling met het geloof om; mensen laten zich tot tranen toe roeren door Bachs Mattheüs-Passion, maar haasten zich te verklaren dat ze door de noten worden aangegrepen, ‘niet door de strekking.’ Hoewel, religie is best toegestaan, wanneer waarheidspretenties maar achterwege blijven en het uiteindelijk neerkomt op ‘slechts’ verbeelding.
Otten kritiseert ook de christenheid die zich heeft aangepast aan ‘verlichte’ opvattingen. Hij rekent geen moderne theologen tot zijn ‘heldenrij’, ‘geen vrijzinnige denkers die zijn gaan morrelen aan het centrale dogma van de christelijke religie’: ‘Een predikant die op de, altijd wat honend gestelde, vraag “of hij nu echt gelooft dat Jezus na zijn dood is verrezen” een beetje besmuikt zegt dat we dat niet letterlijk moeten opvatten - die heeft klaarblijkelijk geen brandend verlangen naar de Verrijzenis; of laat ik zeggen: hij kan het stellen zonder.’
Voor Otten geldt: orthodox of niks. De aloude dogma's - óf de religieuze uitverkoop van Harry Kuitert. ‘Reve was een orthodox,’ schrijft Otten, ‘hij beleed als vrijwel geen ander in dezelfde periode de onontkoombaarheid en de grandeur van dogma's. Zijn gang was, wat dit betreft, exact omgekeerd aan die van de meeste dienstdoende theologen van dezelfde periode, die het geloof in de Menswording, en in de verlossende werking van het lijden, zijn gaan aanpassen aan de dorre, passieloze tijdgeest. Die hebben een verlangen naar verlossing ongeldig verklaard, en hebben daar H.M. Kuitert als redder voor teruggekregen. Die vindt Reve dan ook een paljas, die uit de kerk gegooid had moeten worden.’
Ottens kritiek op de literaire cultuur en zijn mening over orthodoxie zijn aanstekelijk en nuttig. Aanstekelijk, omdat je al lezend tot het inzicht komt hoe eendimensionaal het voor de hand liggende atheïsme in feite is. Het christendom doet recht aan het ‘verlangen naar verlossing’ en dat is verkwikkend. Ook is Ottens kritiek nuttig, omdat het zo natuurlijk en logisch lijkt om niet in God te geloven, om het christendom als achterhaald te beschouwen en je intellectueel onaantastbaar te wanen in een vorm van ietsisme of agnosticisme. Otten stelt dit aan de kaak als een keuze die betwistbaar is en allerlei nivellerende implicaties heeft. Kortom, Otten geeft met zijn boek een emanciperende stoot aan de christelijk geïnspireerde literatuur. Niet alleen door de hierboven aangeduide opvattingen, maar ook door zijn denkbeelden te enten op een brede en eeuwenoude literaire traditie. Otten staat op de