| |
| |
| |
Hilbrand Rozema
Schrijversdagboek
Eerst nog de zon zien schijnen: Antwerpen-Amersfoort-München
Vrijdag 19 juni
Het water van de Schelde heeft de kleurvan klei, en in het water verdwijnt een roestige trap. Thomas durft er wel vanaf, wat dacht je dan. Laat andere mensen maar postzegels verzamelen, hij spaart gevaren. Maar halverwege blaft er vlak boven zijn hoofd een hondje, en hij tuimelt van schrik bijna achterover, Thomas. Zo zal er vlak boven je hoofd altijd een hondje blaffen als je halverwege bent. Dan moet je je goed vasthouden.
Verder is alles warm en stil, een roerloze avond, om te vertreuzelen. Als je maar lang genoeg treuzelt, voeg je een verhaal toe aan de wereldvoorraad.
Nico heeft z'n auto geparkeerd onder de oude ijzeren pakhuizen op de kade. Het examenfeest van Esther komt straks wel. Eerst nog een beetje bungelen met de benen over de rand, en nog een beetje roken. Eerst nog de zon zien schijnen, in de grijze vuilrivier die zachtjes klotst.
Het kan niet lang genoeg duren. Maar het zonlicht begint al van de keien naar de Schelde af te vloeien, de rivier wordt een vloeiblad van gewassen leisteen uit de Ardennen, en ergens stuurt een Russische matroos zijn auto door het Schipperskwartier, en achter de ramen zitten slavinnen uit Afrika.
Wij beginnen te zoeken naar dat examenfeest van Esther.
Eerst is het adres niet te vinden. Dan struikelen we een krocht binnen waar het vol staat met Vlaamse geneeskundestudenten, goed gekleed, goed gekapt, een glas in de hand.
En daar is ook Esther.
Ze draagt een hagelwit gewaad, net zo wit als haar tanden, terwijl haar ogen blauw zijn als gentiaantjes en groot van verrassing, we hadden niet gezegd dat we kwamen, en haar haren zijn blonder dan ooit, en ik kan het niet laten haar even op te tillen, ze is zo licht als een veertje, ze smeert's morgens vast maar heel dunnetjes wat dieetmargarine op een crackertje, en haar galajurk bewijst dat Normaal-zanger Bennie Jolink een punt had toen hij zei: dat er níks mooier is dan juist de schouders van een vrouw.
Ja, ze is een engeltje. Maar tegelijk moeten we op onze tellen passen. Want was zij het niet, die ooit haar hart verloor opeen vakantie in de Cariben? En aan wie? Aan de ge- | |
| |
bruinde schipper van een rondvaartboot met een glazen bodem. Nou vraag ik je, een glazen bodem.
En vergeet haar correspondentievriend via het Internet niet, een Amerikaan. Al na een maand wist Esther het zeker: die Amerikaan, dat was de ware. Niet dat ze hem ooit had gezien. Er volgde een hoopvol reisje naar de States. Maar de Amerikaan weigerde haar ticket te betalen, zoals hij had beloofd. Een luilak van nature, die niks anders deed dan profiteren van haar kookkunst.
Voor mij heeft Esther ook eens gekookt. Het was overheerlijk, iets met garnalen. Maar omdat ze zo snel op dat vliegtuig naar Amerika sprong, zet ik haar nu heel voorzichtig weer op de grond, voorlopig. Ja, ik zet haar voorlopig weer op de grond, voorzichtig.
| |
Dinsdag 23 juni
De week na het examenfeest in Antwerpen waarop ik het niet kon laten Esther op te tillen in haar witte jurk, liep in Amersfoort het Schooltheaterfestival ten einde. Tien toneelstukken mocht ik zien voor de Amersfoortse Courant. Een meeuw van Tsjechow, Het huwelijk van Gombrowitz, een bewerking van Kyslowski's film De tien geboden, en ‘evergreens’ als MacBeth van Shakespeare. Zo zag ik meer toneel dan in de laatste 27 jaar bij elkaar. Na een voorstelling liep ik door de binnenstad, onder de toren langs, naar de redactie en voelde me als iemand die de hartslag van de stad heeft te pakken.
De zondag na het examenfeest in Antwerpen waarop ik het niet kon laten Esther op te tillen in haar witte jurk, werd mijn neefje Matthias gedoopt in IJmuiden. Mijn vader droeg Matthias de kerk in, mijn moeder droeg Matthias de kerk uit. Nu ben ik voor het eerst oom.
| |
Donderdag 25 juni
Na de wedstrijd Nederland-Mexico (2-0) gaan Thomas en ik op vakantie. We stappen op de nachttrein naar München. Daar woont zijn vriendin. Thomas is een van mijn beste vrienden, we zien elkaar bijna elke dag en lukt dat niet dan bellen we als oude wijven.
We delen de coupé met een Somalische Canadees en een oude Duitser. En die Duitser, 't is gek maar echt gebeurd, die Duitser zegt binnen twee minuten dat alle rottigheid in de wereld de schuld is van de joden. Pas door documentaires op televisie jaren na de oorlog had hij ontdekt dat de nazi's misdadig waren, legt hij uit. Hij had daar geen idee van gehad, als 18-jarige soldaat bij de Wehrmacht. Nu is hij een vredelievend man met een zwak voor modelspoortreinen. Zijn tweede hartstocht geldt het ideaal van een verenigd Europa, wat je kunt zien aan zijn Europabriefmarkensammlung. Treinen dus, en
| |
| |
Europa. Een consequente hobbykeuze vonden wij, gezien zijn verleden.
Doen we zó ons best om genuanceerd over Duitsland te zijn, gaat Thomas zelfs zover om een Duitse vriendin te krijgen - zitten we naast zo'n zeldzame bruine brontosaurus! De rest van de week beleven we veel plezier met het nadoen van zijn onoprechte grijns. Het was een liegbeest, hij sprak met twee tongen, aan zijn handen zat bloed.
Thomas laat de man maar, en bladert door de Surf Guide. Zijn grote passie is golfsurfen, hij vergaapt zich voor de zoveelste keer aan foto's die de golven op het hoogtepunt vangen, het moment van omkrullen. Foto's die vooral heel vaak de tube laten zien. De tube is de watertunnel die ontstaat als een monstergolf helemaal omkrult. Thomas zat ooit zélf, in het kader van zijn gevarenverzameling, in zo'n legendarische tunnel, bij Kaapstad.
Thomas is niet bij het water weg te slaan. Zijn nachtmerrie is: later met Cleo in München wonen. Da's veel te ver bij de zee vandaan. De vorige keer liet hij me de Isar zien, een beek die door de Beierse hoofdstad stroomt. Soms zo smal dat je er bijna een surfplank overheen kunt leggen, als bruggetje. Toch doen mensen verwoede pogingen om in dat stroompje op hun plank te blijven staan. Een potsierlijk gezicht middenin een drukke stad, maar het is de enige plek waar ze kunnen oefenen.
There is, one knows not what sweet mystery about this sea, whose gently awful stirrings seem to speak of some hidden soul beneath... (Herman Melville on the Pacific Ocean, Moby Dick). Thomas wordt eerst helemaal lyrisch van zo'n citaat, en zingt dan zonder dralen de lof van de schepping. Zich er tegelijk van bewust dat die lofzang Jahweh geldt, de Schepper. Voor Thomas gaat er niets boven lopen over water.
| |
Zondag 28 juni
Gisteren reden we met de auto München uit, omhoog naar de Oostenrijkse Alpen. Hier heeft de aardkorst gegolfd, en zijn de golven versteend.
We zijn helaas maar met z'n vieren, want drie Duitse vrienden vielen af. Eén van hen had in haar familie een ernstig verkeersongeluk. Haar achtjarige neefje was zwaargewond geraakt bij een val van de motor van zijn vader. De vader bestuurde de motor; hij raakte lichtgewond. De oorzaak van het ongeluk: iemand had in een donkere tunnel een putdeksel verwijderd. Zaterdag overleed het jongetje.
We twijfelden: wel naar de bergen gaan, of niet. Uiteindelijk besloten we dat we als vrienden meer konden betekenen in de week die nog zou komen. Niet nu meteen al, nu de getroffen familie dag en nacht bij elkaar was.
Nu is het zondagmorgen, de anderen zijn bezig wakker te worden. Bij het ontbijt kijk ik op naar de bergen vanwaar mijn hulp komt, én die van de thuisblijvers. Ik zit op het terras van de berghut. Mijn bergschoenen heb ik weer opgedoken uit de droogkamer, waar
| |
| |
het walgelijk naar zweet stinkt. De hut lijkt op het binnenste van een reusachtige koekoeksklok, alles is van hout.
Hier buiten stinkt het niet, en alles is van steen en licht. Bovenop de Berliner Hütte staat een hoge zendmast. Op het puntje van die mast strijkt soms een nietig vogeltje neer. Een Schwarzer Rotschwanz, een zwarte roodstaart. Hij heeft het rijk alleen, hij is de koning van het erf. Zijn zang is niet veel soeps, bestaat geheel uit aanzetjes. Als een chaotische pianist die kriskras door elkaar wat bekende thema's aanstipt. Meer hoeft ook niet, meteen akoestiek van drie gletsjers.
Naar één van die gletsjers gaan wij. Met een zigzag, meer klimmend dan lopend. De ervaren leiding van Thomas en Günther verplaatst ons in marstempo door alle facetten van de alpiene wereld. Die Günther verwerft al gauw de bijnaam yeti: Verschrikkelijke Sneeuwman. Groot van postuur, solide van bouw, almaar doorstappend - echt zo iemand die urenlang tot aan zijn nek door de sneeuw kan lopen.
En zo lopen we door, en zo lukt het ons om even niet aan dat vreselijke ongelukte denken.
Waar het gletsjerijs ooit geweest is, liggen nu zijmorenes, puinhellingen. Het oude spoor lijkt op een opengespleten berg, een overlangs doorgesneden worst. Het groezelige Alpenijs steekt zijn tong erin uit. Het is de luchtvervuiling, zegt Günther, in Nieuw-Zeeland was het gletsjerijs lichtblauw.
We overbruggen kolkende stromen smeltwater, gaan tegen de andere kant weer omhoog. Voor het eerst hoor ik marmotten fluiten, en dat klinkt exact als het fluiten van een jongen naar een meisje, op het schoolplein.
Op het laatst lopen we door kniehoge sneeuw en klauteren over rotsblokken. Ik ontdek vlakbij in de steenhopen tientallen steenbokken. Beneden ons gaapt het dal, door drie gletsjers verzegeld. Een wereld waaruit alle kleur is weggetrokken.
Nu overvalt een noodweer ons. Wolken schuiven omhoog met de snelheid van een fietser. Donder en bliksem. Naar beneden dus, in steenbokkentempo. We rutschen de berg af in een regendans, de rugzak duwt in de rug, hagelstenen slaan op de blote huid. Weg is de wereld van yeti-achtige sneeuwvelden, blauwe gentiaan, bergkristal, fluitende marmotten.
We gaan een uur slapen, uitgeput. Daarna terug naar de auto, nog drie uur lopen, bij het zachte geklingel van de koeienbellen dat ons uitgeleide doet.
Op de terugweg door Beieren pikken we Sandra op, Günthers vriendin. Haar ouders stellen er een eer in hun onverwachte gasten als vorsten te onthalen. De barbecue gaat
| |
| |
aan, er is plaats voor scherts en luim, en gaandeweg wordt ook het serieuze gesprek niet geschuwd. Thomas en ik kennen het al, het doet zich voor in vele variaties en het is een van de charmes van dit volk.
Bij het hoofdstuk ‘oorlog’ - een vast onderdeel op zo'n avondje - nuanceren we ons suf, we verliezen ons er bijna in. Dat stemt de heer des huizes, ex-beroepsmilitair bij de Bundeswehr, tevreden.
En helemáál tolle Holänder zijn we, wanneer we alle gedichten gaan declameren die we uit het hoofd kennen. Mooi op toon, en veelbetekenend in het haardvuur kijkend. Ik doe iets van een Engelse oorlogsdichter (In Flanders' fields the poppies grow...) en Thomas debiteert moeiteloos een ernstige Slauerhoff.
Nu kunnen we niet meer stuk als gebildeter Mensch. De vader van Sandra kijkt de woorden uit onze mond, ook als het Engels of Nederlands is. Ten overvloede zeg ik er maar even bij dat mijn bijdrage dus over de Britten ging, die ten prooi vielen aan Duitse kogels, maar dat het volgens mij zo is dat het voor beide partijen een smerige oorlog was, die aan beide zijden wonden sloeg.
Onze gastheer de Bundeswehr-generaal knikt geestdriftig. Ja, zo is het. - Maar is het echt zo? Ja, het is echt zo.
Mijn oma zei soms (in het Gronings): ‘Most nait mit 'n Duuts wichttoeskomm'n, mien jong.’ Thomas zegt precies het tegenovergestelde. Duitsland is een gat in de markt voor Nederlandse vrijgezellen, beweert hij. Ze hoeven er niks voor te doen om al door te gaan voor aangenaam losjes (angenehm locker) of zelfs dolkomisch. Volgens Thomas vinden veel Duitse meisjes Hollanders een verademing.
| |
Dinsdag 30 juni
Vandaag gelezen in de Abendzeitung:
Macht Fussball dumm?
Rund 300 000 streng reformierte Niederländer strafen die WM mit Missachtung. In ihrer Zeitung ‘Reformatorisches Tageblatt’ wird kein einziges Ergebnis vermeldet, den Kindern wird WM im Fernsehen untersagt. Die Begründung von Chefredakteur C. Janse: ‘Sport kann zu Verdummung führen.’ Eine Lehrerin: ‘Eine Sucht, die zwischen dem Menschen und Jesus Christus steht.’
| |
Woensdag 1 juli
Heerlijk is het om dagdromend door deze stad te zwerven, de vele antiquariaten in en uit. Dit is al mijn vierde bezoek aan München. Maar nog steeds is het me te moede als Asterix en Obelix, toen zij voor het eerst hun kleine Gallische dorpje verlieten om het eeuwige Rome te betreden. München heet in het Italiaans ‘Monaco’. En inderdaad, ook deze stad is een puissant rijke goudrots, een ophoping van nutteloze
| |
| |
chic, een geglinster van edelmetaal om nekken en polsen, vaak roodverbrand of al bruin van ouderdomsvlekken.
De straten zijn breed genoeg voor een oprukkend leger, en het is er een voortdurende parade van 's werelds duurste auto's, spatnieuw, bestuurd door edelproleten. Een wereldstad. Maar met een gemoedelijk, reusachtig zelfvertrouwen, een stijlvolle protserigheid. Voor het bierdrinken heeft men zelfs speciale tuinen aangelegd, Biergarten. Daar serveert men het bier in glazen zo hoog als een onderarm, en het WK-voetbal kun je er zien op tien schermen tegelijk, wat we ons niet laten ontgaan, C. Janse ten spijt.
Een poenerig miljoenendorp is het, en dat dorpse wordt nog versterkt door alom aanwezige jaren-vijftig-wasserettes, ouderwetse sigarettenautomaten, groentenkraampjes, krantenautomaten. Bovendien kent München een fenomeen dat bij ons allang is uitgestorven: de lezing met lichtbeelden. Veel vakantiegangers komen terug met sleden vol professionele dia's. Niet zelden draaien ze daar een fraaie presentatie van in elkaar, met een reisboekje erbij. Deze dia-avonden zijn ongemeen populair. Het volk wordt getrokken met grote affiches die niet onderdoen voor Hollywoodfilms. En tenslotte, dorps element bij uitstek: het is hier veilig op straat. Je vóeltje ook veilig.
| |
Donderdag 2 juli
Met Thomas naar Dachau geweest. Hier zaten ze dus ooit, onder velen: Ed. Hoornik, W.L. Brugsma, Titus Brandsma, Nico Rost. We vroegen ons af: hadden we in de trein op weg hiernaartoe die éne liegende antisemiet niet harder moeten aanpakken? Uit het raam moeten gooien? Nee, zou Nico Rost hebben gezegd. De bruinen zijn héél Duitsland niet.
Ik kan München niet los zien van een beklemmende schrijver over het fascisme, de Münchner Wolfgang Koeppen (1906-1995). In Tauben im Grass beschrijft hij de eerste naoorlogse jaren in deze stad. Het is de kroniek van één dag uit het leven van dertig stadgenoten, in een sfeer van herlevend racisme. Koeppen overleed in '95 in München, op 89-jarige leeftijd. Had ik zijn boeken iets eerder ontdekt, dan had ik hem misschien zelf nog kunnen spreken.
's Morgens in Dachau geweest, 's avonds op bezoek bij Uli en Nora. Een Tsjechisch-Bulgaars echtpaar. Hij is tachtig, zij is zestig. Ze wonen al vijftig jaar in Duitsland. Maar ze hebben een tweede huis en een tweede leven in Zuid-Afrika.
Thomas en Cleo willen in Zuid-Afrika gaan wonen en werken. Ze zijn dan ook nieuwsgierig naar de ervaringen van deze Afrika-veteranen op leeftijd. Hun huis ligt tjokvol tapijten. Op het balkon staan tropische planten. Voor ons zijn ze uren in de keuken gedoken om enkele verrukkelijke salades te bereiden.
Uli heeft jaren bij Radio Free Europe gewerkt. Na enig aandringen verhaalt hij van
| |
| |
zijn ontsnapping uit Sovjet-Russische gevangenschap, in 1954. Hij verrichtte vijf jaar dwangarbeid in een Tsjechische uraniummijn, vanwege zijn ‘democratische gezindheid’. Het geluid van duizenden strompelende voeten in de sneeuw doet hij na door met de vlakke hand op het tafelkleed te kloppen. Via Oost-Duitsland vluchtte hij naar het vrije Westen. De Oostduitse grenswachten schoten hem nog na. Het was volle maan en ze raakten hem ook. Een week lang kroop hij bloedend rond in het bos, totdat de Bayerische Grenzpolizei hem vond. Dat hij toen nog zeven maanden in quarantaine moest, was een schok. Nu overheerst een diep wantrouwen in De Mens.
Maar ach, wuift hij, dit is allemaal al een mensenleven geleden. Nu wonen ze de helft van het jaar in Zuid-Afrika, dáár praat hij liever over. Hij heeft het diepste respect voor de verzoenende houding van Nelson Mandela, die na 22 jaar gevangenschap over zijn eigen schaduw kon springen. Hij kan dat niet, zegt hij: vergeven.
Eigenlijk te veel voor één dag, zeggen Thomas en ik later tegen elkaar: de nazi's, en de communisten. Vandaag zijn we in Europa geweest.
| |
Vrijdag 3 juli
Deze dag benut ik voor iets heel anders; ik duik de dierentuin van München in, alleen. Niet de tuin, maar de dieren zijn hartveroverend. Er is een verzorgster die twee babygorilla's de fles geeft, ik sta wel een half uur te kijken. En er zijn Liszt-aapjes. Wist u dat die niet groter zijn dan een menselijke vuist? Ze zijn genoemd naar de componist Franz Liszt, vanwege hun ravissante witte coiffure. Liszt-aapjes krijgen altijd een tweelingetje. En één zo'n miniem wezentje weegt dan vijftig gram per stuk. Het gewicht van een normaal gefrankeerde brief dus, een brief aan ons. Ere Wie ere toekomt.
| |
Zaterdag 4 juli
Met de trein naar Rasch. Thomas' vriendin Cleo is opgegroeid op het Beierse platteland, op een groot Bauernhof, met een Mariakapelletje. Daar brandt haar moeder kaarsjes als Cleo een buitenlandse reis maakt. 's Middags eten we zuurkool met bier erbij. 's Avonds eten we forel bij Horst en Elfriede. - Forel bij Horst en Elfriede, dat is op zich al een dichtregel.
De Freie Evangelische Gemeinde van Cleo in München is hier ver weg. Zondagmorgen gaan we dan ook naar de Heilige Messe in het dorpskerkje. Samen met Christina, een vriendin. Na de mis gaan we lunchen bij Christina thuis. Veel mensen blijven elkaar in dit land levenslang aanspreken met ‘Sie’, maar in de kerk spraken ze God aan met ‘Du’.
Zondagmiddag maken we ons op om de hoogbejaarde buurvrouw van Cleo's familie te bezoeken, die geïsoleerd in een vervallen boerderijtje leeft, aan de andere kant van het bos.
| |
| |
Als Thomas in zijn laarzen stapt, voelt hij iets. Er is een jonge boerenzwaluw in gevallen, dood.
Voor we vertrekken, laat Thomas iets zien: ergens op een zolder ligt een grote stapel rijshoutbezems. Die zijn gemaakt door Cleo's opa toen hij niks anders meer kon. Eén bezem gaat een half jaar mee, en hier liggen er wel honderd. Het doet denken aan Hoe God verdween uit Jorwerd van Geert Mak: op het land verloopt de tijd inderdaad anders dan in de stad.
We lopen door het bos naar de buurvrouw, Roosl. De leeuweriken zingen en menig ree jumpt als een vrolijke springveer boven het graan uit. De boerderij is alleen bereikbaar via zandpaden. Elke dag komt Tafeltje-Dekje langs, zegt Cleo.
Het eerste wat we zien als we na een paar kilometer uit het bos komen, zijn de kersenbomen, zwaar en zwart van kersen. Dan pruimenbomen, dan appelbomen. Dan framboos, braam, aalbes, zwarte bes. Dan het huis zelf.
Roosl zit op haar bankje voor het huis, onder een baldakijn van druivenblad. De hele gevel gaat schuil achter de grootste druivenplant die we ooit hebben gezien, vijfentwintig meter lang. De stam is een halve meter dik. In 1918 kwam een soldaat terug van het front met een stek van de rode wijndruif. Roosl herinnert zich dat nog, ze was toen een meisje van zeven. De struik waar ze elke dag onder zit, is 80, zijzelf 87.
Roosl heeft ver vóór de laatste Oorlog als meisje gediend, bij een herenboer. Die boer maakte haar zwanger. Maar hij wilde haar niettrouwen. Zij hem ook niettrouwens, dat was voor die tijd vrij modern. Ze bleef haar leven lang op de boerderij van haar ouders wonen.
Het lijkt in zoverre op een paradijs dat de tijd er geen rol speelt, dat radio en televisie ontbreken, en dat ze ons bezoek vergeet zodra we weg zijn. Maar raadselachtig genoeg is ze toch ook scherp: Thomas hoeft niet uit te leggen wat golfsurfen is, dat weet ze wel.
Haar boerderij heeft geen water, gas of sanitair. Buiten staat een kakhuisje met een stapel kranten en een geur van humus. De laatste keer dat ik op zo'n huisje zat, was ik nog een kleuter. Daar lag het Nieuwsblad van het Noorden.
Het interieur lijkt op een museumboerderij uit de jaren dertig, er wordt gestookt in houtkachels. Ergens slingert nog een naziboekje waarin staat dat het Duitse volk meer levensruimte nodig heeft.
De boerderij is te koop, maar niet zolang ik hier woon, zegt Roosl. Haar wangen zijn rood als appeltjes, ze kan nog wel twintig jaar mee.
Hilbrand Rozema (1971) woont in Amersfoort, werkt als free lance journalist en is redacteur van Icarus. Poëzie: Paradijs (1997).
|
|