Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 9
(1995)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 490]
| |
[pagina 491]
| |
Wim Hofman, de kunstenaar en het kinderboek
| |
[pagina 492]
| |
boekillustratie van Europees niveau. Verbazend genoeg is hij geen jonge kerel, die staat te popelen van ongeduld, maar is hij de vijftig al gepasseerd. Waarom hij tot de avantgarde gerekend kan worden, zijn oeuvre laat een tussentijdse balans toe, zoals de bibliofiel verzorgde catalogus bij zijn vijftigste verjaardag in 1991 laat zien, moet nader toegelicht worden. | |
Status quo van de kinderliteratuurDe artistieke ontwikkeling van Hofman had ook uitsluitend richting vrije schilder- en tekenkunst kunnen gaan, waarmee hij zich immers ook bezighoudt. De weg naar illustratie en kinderboek was niet noodzakelijk. Lag hij wellicht in het verlengde ervan? Om deze vraag te kunnen beantwoorden moeten we eerst enkele hiermee verband houdende hypothesen over de positie van de huidige kinderliteratuur opwerpen. Er bestaat natuurlijk nog steeds een hoofdzakelijk op pedagogische doelstellingen gerichte kinder- en jeugdliteratuur, waarbij niet zo zeer het artistieke middel als wel de doorgegeven boodschap op de voorgrond staat. Zij heeft een onbetwistbaar bestaansrecht en kan in haar beste resultaten een respectabel niveau bereiken. Maar er zijn al lang boeken op de markt, waaruit door hun eigenzinnigheid en oorspronkelijkheid geen aan bepaalde regels gebonden pedagogische bedoeling blijkt (dat is al begonnen met ‘Alice’ van Carroll). Ik denk dat het tijd is om eindelijk in te zien en te accepteren, dat kinder- en jeugdboeken zeker uitgaan van kinderen en jongeren als lezers, maar intussen allang een speciale kunstvorm, een stijlmiddel en een door kunstenaar en schrijver in vrijheid gekozen genre geworden is, waaruit in veel gevallen als het ware als bijkomstigheid de doelgroep voortvloeit. Er is een kunstvorm ‘Kinderboek’ ontstaan, die niet aan de hand van speciale, of zelfs pedagogisch gefundeerde criteria gemeten wordt, maar die zich oriënteert op de maatstaven van de algemene kunst en literatuur. Wellicht zou de wetenschap met betrekking tot het moderne kinderen jeugdboek strenger moeten differentiëren tussen geïntendeerde kinder- en jeugdliteratuur met een overwegend pedagogische doelstelling en het prentenboek, kinderboek of jeugdboek als kunstzinnige uitdrukkingsvorm. Dit zou het begrijpelijker maken, dat enerzijds schrijvers en kunstenaars van dit genre gebruik maken van een innerlijke predispositie en een scheppende impuls en dat anderzijds | |
[pagina 493]
| |
[pagina 494]
| |
volwassen lezers hierdoor in dezelfde mate (zo niet sterker) aangetrokken worden als de ‘aangesproken’ jeugdige lezer. Het moge duidelijk zijn, dat er bij deze indeling nog talrijke overgangsvormen bestaan. | |
Wim Hofman, de kunstenaar en het kinderboekTot welke van de beide groepen behoren de kinderboeken van Wim Hofman? Wim Hofman was lange tijd werkzaam als theoloog en priester. Pas in 1969, dus op 28-jarige leeftijd, treedt hij met zijn eerste publicatie in het openbaar - het is een kinderboek, Welwel, de zeer grote tovenaar & zes andere doldwaze verhalen over ridders, tovenaars, matrozen, krentenbollen, cowboys, indianen & over een planeet. Dat hij dus van begin af aan de kinderen in het vizier heeft en dat dit eerste boek geen enkele beginnersfout laat zien, is een aanwijzing voor het feit dat hij zich al langer met dit medium beziggehouden moet hebben. Inderdaad werd het manuscript al in 1963 overhandigd aan de redactie van de uitgeverij; voor de omslagillustratie gebruikte hij zelfs een aquarel uit 1961.Ga naar voetnoot2 Desondanks is zijn weg naar het kinderboek geen gebruikelijke - noch eigen kinderen, noch een pedagogische behoefte, die van vele onderwijzers kinderboekenmakers maakt, hebben hem geïnspireerd. Ik zou willen beweren, dat de bijzondere affiniteit van Hofman met het medium kinderboek zeker in beeldend opzicht zijn oorsprong vindt in zijn artistieke voorbeelden. Als de schilder Wim Hofman in verband gebracht wordt met de kunstenaarsgroep COBRA, dan is dat misschien niet zozeer omdat hij er een niet door formele principes gekenmerkte stijl van schilderen op na houdt en ook niet zozeer door zijn verwantschap met oorspronkelijke creativiteit, zoals die zich uit bij kinderen die nog niet door de basisschool esthetisch bedorven (viltstift-‘cultuur’) zijn - tenslotte heeft Jean Dubuffet met zijn ‘art brut’ dit principe van het verwerpen van principes, respectievelijk stijlen gehuldigd, evenals de schizofrene kunstenaars met hun ongetemde beeldfantasieën. Toch ligt het voor de hand, dat een dergelijk artistiek credo ook naar het kinderboek leidt, waarvan het publiek naar men aanneemt vanwege de eigen | |
[pagina 495]
| |
[pagina 496]
| |
betrokkenheid eerder iets heeft met stilistisch onverbeelde kunstzinnige uitingen. Er bestaat meer verwantschap met bepaalde persoonlijkheden van deze groep dan met bovengenoemde formele principes, vooral met Lucebert (L.J. Swaanswijk), die echter pas na de ontbinding van de COBRA-groep begon te schilderen, hoewel hij er in geestelijk-stilistisch opzicht toe gerekend wordt. Het lijkt mij symptomatisch voor Lucebert evenals voor Hofman, maar ook voor andere oorspronkelijke kunstzinnige persoonlijkheden als Ted van Lieshout, dat ze zichzelf als dichter en als beeldend kunstenaar beschouwen. | |
Een dubbel talentOok bij Wim Hofman staat dit begrip duidelijk op de voorgrond, zeker in zijn kinderboeken. Ik wil me hier geen oordeel over de dichterlijke kwaliteit van Wim Hofman aanmatigen, aangezien die voor mij als iemand die de Nederlandse taal niet machtig is, in haar diepere taalnuances ontoegankelijk blijft, hoewel de oorspronkelijkheid van zijn ideeën, zijn van droge humor en ironie doortrokken taal zich vanwege de taalverwantschap als door een sluier aan mij wordt prijsgegeven. Ik beperk me liever tot de beoordeling van zijn beeldende, of specifieker, illustratieve creaties. Toch moet, ondanks de genoemde handicap, eerst de vraag besproken worden, of we bij Wim Hofman te maken hebben met een zeldzaam echt dubbeltalent, dus of zijn literair en beeldend werk van het zelfde niveau zijn. Het komt vaker voor dat een begaafd illustrator als tekstschrijver hoogstens prijzenswaardige dingen tot stand brengt, die echter niet van de bovenste plank zijn, terwijl een schilderend schrijver op zijn beurt in het gunstigste geval op coulante welwillendheid kan rekenen waar het zijn eerder naïef te noemen artistieke pogingen betreft (b.v. Hermann Hesse). Over de artistieke loopbaan van Wim Hofman kom je in de vakliteratuur slechts onnauwkeurigheden te weten. Is hij eerder afkomstig uit de richting van het woord dan wel uit de richting van het beeld? Zijn aanvankelijke serieuze studie van de theologie doet eerder denken aan het woord als artistiek fundament. Toch blijkt uit eigen ontboezemingen dat het creatieve proces in hem eerder uitgaat van het beeld, of langdurig tussen beide expressievormen pendelt: Het begint met een beeld in mijn hoofd. Wanneer het telkens terugkeert is dat | |
[pagina 497]
| |
een teken, dat ik door moet gaan. Ik breng structuur aan en reflecteer, en het beeld krijgt gestalte, zodra ik het op papier zet. Of de tekst of de illustratie het eerst vorm aanneemt, ligt aan de aard van het beeld.Ga naar voetnoot3 | |
Artistieke positieToch voert de taal in zijn kinderboeken de boventoon. Zijn tekstillustraties hebben zelfs in hun consequent volgehouden klassieke zwart eerder een de tekst dienende funktie. Dat zou je van een kunstenaar die zich zo intensief met de schilderkunst bezighoudt niet verwachten. Is Wim Hofman misschien toch meer een schrijver? Als je zijn theologische opleiding als consequente weg naar het woord mag opvatten, naar een professioneel schrijverschap, dat hem tenslotte ook genoeg literaire prijzen opleverde,Ga naar voetnoot4 dan is zijn carrière als beeldend kunstenaar er toch eerder een van een autodidact - een alleszins bewonderenswaardige, beproefde route, die velen voor hem afgelegd hebben. Een route ook, die er voor kan zorgen de platgetreden paden van het academische kunstbedrijf, dat tegenwoordig eerder geforceerd slonzige avantgarde-kunst dan technisch perfect academisme aflevert, te vermijden. Aan veel autodidacten kleeft echter een flinke brok naïviteit, die zich meestal uit in een gebrek aan grafisch en compositorisch vakmanschap. Ze komen bijna automatisch terecht in het vaarwater van de naieve kunst, waar vele would-be-kunstenaars en weinig natuurtalenten goed gedijen, en al helemaal als sommigen zich toeleggen op de kinderboekillustratie, omdat in hun breinen artistiek onvermogen, infantiliteit en naïviteit vaak op fatale wijze vermengd zijn geraakt, wat volgens een drogredenering voor kind-eigen gehouden wordt, dus voor kinderen bijzonder geschikt. Wim Hofman heeft daarentegen een groot natuurtalent. Dit heeft hem ervoor behoed, de zojuist beschreven weg van de pseudo-naïeven te bewandelen. Dit talent kreeg echter ook geen academische face-lift. Zijn manier van artistieke expressie bewoog zich dus niet zomaar in de richting van de COBRA-kunstenaars. Hij werd vooral | |
[pagina 498]
| |
geïnspireerd door de kleurrijke eenvoud van de Afrikaanse motieven in de schilderkunst van de COBRA-groep,Ga naar voetnoot5 hij raakte gefascineerd door hun spontane, kinderlijk directe manier om gevoelens tot uitdrukking te brengen. In dit licht bezien kunnen ook reeds zijn vroege schilderpogingen wel degelijk als voortzetting van de COBRA-idealen opgevat worden. | |
De boekillustratiesMerkwaardig genoeg geeft Hofman op het terrein van de illustratie jarenlang alleen bij de omslagprenten de vrije teugel aan zijn kunstzinnige ideeën, terwijl de tekstillustraties weliswaar heel origineel zijn, maar in artistiek opzicht beduidend conservatiever overkomen. Dit gaat al op voor het eerste boek van Hofman (Welwel, 1969), waarvoor hij een aquarel als omslagillustratie gekozen heeft, dat al in 1961 als ongebonden schilderij ontstond en heel onverschrokken en modern overkomt. De tekstillustraties zijn, zoals reeds vermeld, terughoudender, en toch heel professioneel. De over de bladspiegel verspreide vignetten en de schaarse prenten over een hele bladzijde verraden - de tekst evenmin - geen enkele beginnerszwakheid, ze zijn ook niet in het minst naief - noch in de manier van tekenen, noch in hun houding. Technisch worden zijn pentekeningen gekenmerkt door scherpgetrokken lijnen en geserreerde streken, die aan elke prent en aan elk vignet volop body geven, zowel door toedoen van de kleur (zwart met grijstonen) als van de beeldende kracht. In hun statement zijn ze noch kinderlijk noch naief, maar tenderen eerder naar het karikaturale en groteske. De voorliefde van Hofman voor alledaagse dingen als oude kachels, verbogen vorken, wiebelige krukjes en voor onooglijke dieren als slangen, draken, krabben en uilen, waarvan men aanneemt dat ze een lage aaibaarheidsfactor hebben omdat ze er niet zo schattig uitzien, is al zichtbaar. Het boek in zijn geheel is overigens qua vormgeving en typografie een meesterwerk, waarvoor Aldert Witte geprezen moet worden. Maar ook Hofman zelf heeft daaraan bijgedragen, ten eerste door de consequente grafische uniformiteit van zijn grijs-zwarte vignetten, ten tweede door de plaatsing in de tekst met | |
[pagina 499]
| |
zo veel lucht er omheen, dat ze ondanks hun bescheiden afmetingen niet weggedrukt worden door het zetsel, maar volledig tot hun recht komen. Zijn oog voor de vormgeving van zijn boeken zal ook nog later blijken. Deze ingetogen manier van illustreren handhaaft Hofman ook in latere boeken, eigenlijk tot nu toe. Toch beginnen zijn pennestreken langzamerhand lichter te worden. Ongeveer vanaf 1980 worden zijn illustraties als gevolg van de steeds verder teruggedrongen binnenstructuur van de vlakken en de nauwelijks nog aanwezige schaduwstreken bijna gewichtloos (vgl. Straf en andere verhalen, 1985) Ook heeft Hofman een soort canon van verschillende voorwerpen aangelegd, waar hij vaak op teruggrijpt - bijvoorbeeld het schip, kisten (Wewel, De mist in en Zip), een kist, waar een kind in zit (De mist in en Zip), de raket van blik, de duivelsvis (Welwel, Koning Wikkepokluk en Zip), de draak (Welwel en Koning Wikkepokluk), de krab (Welwel en De mist in) en nog vele andere. Zulke decorstukken komen ook in latere boeken voor en verschaffen zeker bepaalde informatie over Hofmans bewuste en misschien onbewuste voorliefdes - de zee met zijn dieren en zijn vuilnis in de haven en op het strand, de kinderen die het afval in speelgoed veranderen. Verrassend is de tamelijk abrupte verandering in de stijl van Hofman aan het eind van de jaren 80, die in Het vlot (1988) op een krasse manier tot uitdrukking komt. De verandering van Hofman kan goed bekeken worden aan de hand van zijn prenten van kinderen. In het eerste boek en de overige vroege boeken zien de kinderen bij Hofman er nog uit als kleine trollen, somber, met kringen om de opengesperde ogen, zeiloren en grote neuzen met dito neusgaten. In Straf en Zip (1985 en 1986) hebben de gezichten, evenals de voorwerpen die verder nog voorkomen, geen structuur meer en zijn ze teruggebracht tot een aardappelneus van werkelijk bescheiden omvang, puntogen en een streep als mond. In Het vlot komt er bovenop deze reducering nog een primitivisering, die met haar niet meer glooiend ronde, maar ongelijkmatige, ruwe contouren heel dicht in de buurt komt van de vroege kindertekeningen. Nu pas benadert Hofman ook in zijn tekstillustratie de art brut en de uitgangspunten van COBRA! Pas in Het vlot en De Kerstreis (1991) hebben zijn prenten het krabbelende van een Assger Jorn, de karakteristieke vorm en de vlekkerigheid van andere, tachistisch werkende COBRA-leden! In deze ruwheid (als je l'art brut met kunst in ruwe, onbewerkte toestand vertaalt en als zodanig interpreteert) schuilt veel esprit, meer | |
[pagina 500]
| |
[pagina 501]
| |
[pagina 502]
| |
dan in zijn vroegere, omstandig getekende illustraties. Vergelijk maar eens in De kerstreis de warwinkel van primitieve vorken (blz. 42/43), die er uitzien alsof ze net als bij het mikadospel neergegooid zijn, of de over drie bladzijden verspreide schaapskudde (blz.63-65), die eerder aan een invasie van bladluizen doet denken. De opeenhoping van gebruiksvoorwerpen (blz. 18/19) is bijna een parodie op vergelijkbare vroegere stillevens. De meest consequente kunst voor kinderen blijft echter zijn primitivistische omslagprenten - ze zijn een uitstalkast van ongebonden kunst, modern, gedurfd, ongewoon. Ze evenaren qua niveau en indringendheid zijn vrije werken, boeiend in de monumentaliteit van de formeel tot het uiterste gereduceerde tekens, figuren, voorwerpen, de precies berekende kleuren en de levendige vormgeving van de vlakken. De stap naar de tekstillustratie in kleur, die hij de Duitse editie van Grote Pien en kleine Pien (1993) uiteindelijk gezet heeft (of heeft zijn Duitse uitgeverij dat bij hem afgedwongen?), komt merkwaardig genoeg eerder over als een stap terug. Deze kleurenprenten zijn geen nieuwe eerbewijzen aan de ongetemde oorspronkelijkheid van de kunstzinnige inspiratie, ze vertonen niet de kenmerken van de zojuist beschreven omslagillustraties, maar zijn eerder zoiets als kleurenversies van de vroegere, meer onschuldige tekstillustraties, zoals we die van Straf en Zip kennen. Slechts de parodieën van kindertekeningen kunnen een voorstelling geven van Hofmans kwaliteiten op het gebied van de gekleurde tekstillustratie.
Zodoende constateer ik, ongeacht alle professionaliteit van Hofman in tekentechnisch opzicht, een innerlijke strijd in de kunstenaar zelf, die voortdurend heen en weer schommelt tussen zijn voorliefde voor de inhoudelijk ongebonden schilderkunst en zijn behoefte om de kinderen met prenten verhalen te vertellen. Hofman is weliswaar over de vijftig maar daarmee nog niet aan het eind van zijn scheppend vermogen. Het zou een aanwinst zijn voor de kinderboekillustratie wanneer hij niet alleen de formele stoutmoedigheid, maar ook de structuur en kleurgeving van zijn vrije schilderkunst op linnen, papier en boekomslagen consequent ook binnen in het boek zou toepassen. In zijn in zwart-wit uitgevoerde pentekeningen is hij daarin al geslaagd. |
|