| |
| |
| |
Aan pathos geen gebrek
Zijn Lucretia's
heldinnenbrieven goede poëzie?
De ‘heldinnenbrieven’ uit Van Merkens debuutbundel maakten school: ze werden nagevolgd en geprezen. Lucretia overtrof Ovidius - de uitvinder van het genre - en Alexander Pope. Maar volgens critici waren ze onleesbaar. Een van hen won een prijs door aan te tonen dat de brieven het hart onberoerd laten. Dorre verhalen of ontroerende geschiedenissen? Deugdzaam en saai, of boeiend als voorbeeld? Waren de brieven eigenlijk goede poëzie?
Olga van Marion
Op een literaire avond in Leiden, in januari 1763, heeft een van de aanwezigen een korte, maar belangrijke uitspraak gedaan over heldinnenbrieven. De geleerde Petrus Paludanus hield voor het Leidse studentengenootschap ‘Minima crescunt’ een voordracht ‘Over de navolging’. Voor de verzamelde dichters in spe ging hij in op imitatie in de literatuur, een veelbesproken onderwerp in die dagen. De verhouding tussen dichterlijke aanleg en ambacht kwam aan bod, evenals de vragen welke auteurs beginnende dichters moesten lezen en wie ze moesten navolgen. De spreker gaf een lijstje van de beste dichters in ieder genre, zowel voorbeelden uit de klassieke Oudheid als uit de vroegmoderne tijd. Midden in de opsomming staat: ‘Voor den heldenbrief, na Ovidius, Pope en Van Merken.’ Wat bedoelde de spreker met deze uitspraak?
Het is wel duidelijk wat Paludanus bedoelde met het eerste deel van zijn advies: de navolging van Ovidius. Hij was de uitvinder van de heldinnenbrief (Paludanus zegt ‘heldenbrief’). In zijn eigen collectie Heroides of Epistulae heroidum (‘Brieven van heldinnen’) heeft Ovidius verschillende literaire tradities weten te combineren, namelijk brieven, liefdeselegieën en karakteruitbeeldingen. Dat leverde brieven op waarin bekende karakters als Penelope, Dido, Ariadne, Paris en Helena aan het woord komen: zij ‘ondertekenen’ de brieven die Ovidius schreef. Het zijn allemaal literaire figuren uit de traditie van Homerus tot Vergilius. Het gaat vaak om vrouwen zodat er in dit genre literaire travestie optreedt: een mannelijke dichter beeldt uit wat zijn vrouwelijke personages voelen, denken en willen zeggen. Ze zijn geëmotioneerd en staan vaak vanwege hun liefdesverdriet al op de rand van de dood. Ze sturen brieven aan hun verloren, verdwenen of oorlogvoerende echtgenoten waarin ze hun levensverhaal vertellen en smeken om terugkeer of juist uitstel van vertrek, of toch in elk geval een duidelijk teken van liefde of troost.
Het genre dat Ovidius is begonnen, kwam juist in Van Merkens tijd weer volop in de belangstelling te staan, de Fransen en de Nederlanders voorop. Ze wilden de traditie vernieuwen, want op de oude Ovidius (wiens Latijnse brieven vele malen waren vertaald) was veel kritiek. Hadden zijn ‘Brieven van heldinnen’ wel voldoende literaire kwaliteit? Waren ze ondanks alle tranen wel op een overtuigende manier hartstochtelijk - en dus volgens achttiende-eeuwse maatstaven goede poëzie - óf niet meer dan een spitsvondig vertoon van belezenheid? Wie op het punt staat dood te gaan maakt toch geen woordspelingen en herinnert zich toch niet de hele mythologie? Enkele Franse briefdichters wezen Ovidius zelfs helemaal af en gaven hun publiek het advies zijn brieven niet te lezen. Ook in ons land vonden critici ze te weinig sentimenteel: ‘het Teer, eenvoudig Schoon’ ging te veel ‘onder de weel-drigheid van Naso's geest bedekt’.
In dat licht is het begrijpelijk dat de Leidse studenten de raad kregen niet stil te staan bij Ovidius en voorbeelden te volgen uit de eigen tijd. Het tweede deel van Paludanus' advies luidt dan ook: ‘Pope en Van Merken’. Waarschijnlijk bedoelde de spreker hier ‘Pope of Van Merken’, want de verschillen tussen de brief Eloisa to Abelard (1718)
| |
| |
Titelprent van Van Merkens Het nut der tegenspoeden, met gedicht van Nicolaas van Winter. Amsterdam 1762
van Alexander Pope en de zeven brieven (1762) van Van Merken zijn opvallend groot. Het zou niemand lukken beide tegelijk na te volgen. Dat blijkt ook uit de literaire praktijk, waarin twee ‘stromingen’ zijn te onderscheiden. Laten we eerst eens kijken naar Pope, Van Merkens voorganger, om vervolgens vast te kunnen stellen hoe zij bewust van dit model is afgeweken.
Het uitgangspunt voor Eloisa to Abelard van Pope was de bekende twaalfde-eeuwse geschiedenis van de verboden liefde tussen de Franse non Héloïse en de theoloog en filosoof Abélard. Héloïse beschrijft haar verdriet en twijfels nu ze in het klooster haar vroegere minnaar niet eens meer in stilte mag begeren (in vertaling): ‘Noch vasten, noch gebeên,/ Noch tranen, vaek vergeefsch gebiggelt uit myne oogen,/ Beteugelen de drift waerdoor ik word bestreên.’ Pope had een verliefd personage uitgebeeld dat innerlijk wordt verscheurd tussen deugdzaamheid enerzijds en hartstocht en verlangens anderzijds. De dichter spreekt in de inleiding zelf van ‘letters [...] which give so lively a picture of the struggles of grace and nature, virtue and passion’. Zijn brief was een inspiratiebron voor heldinnenbriefauteurs in de Republiek in de jaren zestig en zeventig. De vertaling van Dirk Smits (1758) en de antwoordbrief uit naam van Abélard van Margareta Geertruid van Werken (1762) zullen daaraan hebben bijgedragen. Johan Macquet, een van de studenten die waarschijnlijk bij de voordracht van Paludanus aanwezig is geweest was zo'n Pope-navolger. Hij vond dat in heldinnenbrieven uitsluitend ‘de zoete bewegingen en gevoelens van het Harte’ van de personages moesten worden gevolgd, wat hij in zijn eigen ‘Heldinnebrieven’ in de bundel Dichtlievende uitspanningen (1772) dan ook heeft gedaan. Vooral de eenvoud en gevoeligheid bij Pope moeten tot voorbeeld dienen, want: ‘Zyn Brief van Eloiza aen Abelard koomt my een meesterstuk voor, by het welk niets van andere Poëten, Ovidius zelf niet uitgezonderd, naer myn’ smaek te vergelyken is.’ Ook Elisabeth (Wolff-)Bekker heeft zich onder het motto ‘First follow Nature’ van Pope rechtstreeks door hem laten inspireren.
Haar bijdrage is een brief van de stervende gravin Jacoba van Beieren aan
haar geliefde Frank van Borsselen (1773). Volgens Bekker moeten de personages regelrecht hun hart uitstorten, onbedaard en onregelmatig, zoals een mens in nood doet. ‘Is 't wonder’ dat haar eigen fictieve schrijfster op haar sterfbed ‘meer het hart roert, dan het verstand overtuigt door wèl aanëengeschakelde bewyzen’?
Lucretia van Merken schreef heel andere brieven. Ook die werden nagevolgd, bijvoorbeeld door Sara Maria van der Wilp, Willem Hendrik Sels, Pieter Huisinga Bakker en Antony Hartsen, en ze zouden nog luid worden geprezen door literator Henri Jean Roullaud tijdens zijn lezing over ‘de Heldenbrieven’ op een avond in mei 1773 voor het genootschap ‘Diligentiae Omnia’ in Amsterdam: ‘De Sapho onzer eeuw, in deeze stad woonachtig munt daarin uit.’ Hoog tijd dus voor die toonaangevende voorbeelden.
| |
Uit de geschiedenis van Europa
Wat meteen opvalt is Van Merkens keuze voor de fictieve schrijvers van haar zevental ‘heldinnenbrieven’: ze geeft het woord aan Charlotte de Bourbon, Maria de Medici, Louise de Coligny, Jane Grey, Leif Erikson, Claudius Civilis en Elisabeth I, die uit wel zeer verschillende perioden uit de geschiedenis afkomstig zijn. Dat het om vorsten of in ieder geval adellijke figuren gaat, is eigen aan het genre. Ook Ovidius ontleende zijn stof aan verheven genres, en hij wisselde zijn koninginnen en prinsessen slechts enkele keren af met een slavin of een waternimf. Zijn navolgers hebben zich vrijwel altijd aan het voorschrift voor een zogeheten ‘hoge stijl’ gehouden. Twee brieven staan op naam van een man: Leif Erikson en Claudius Civilis. Mannelijke briefschrijvers zijn eigen aan het genre geworden sinds de invloedrijke brief van P.C.
| |
| |
Hooft uit naam van koning Menelaus, waarvan men nog in de achttiende eeuw vond dat hij ‘meer sentiment’ bevatte ‘dan de Brieven van Ovidius en Vondel.’
Dat Van Merken een historisch overzicht biedt, is opvallend. Hierin alleen al verschilt ze van Pope, die zich voor zijn brief op één historisch gegeven had geconcentreerd. Van Merken had een voorganger in Jan Baptista Wellekens, die eerder (1710 en 1729) een reeks fictieve briefschrijvers uit de geschiedenis van Europa had opgevoerd. Van recentere datum was de collectie van Hendrik Snakenburg (in Poëzy, 1753) waaraan Van Merken nog een lofdicht had toegevoegd. Deze rector van de Latijnse scholen in Leiden had voor zijn leerlingen de hele geschiedenis samengebald in negentien heldinnenbrieven. Snakenburg is waarschijnlijk een voorbeeld voor Van Merken geweest, maar hij is vergeten terwijl de dichteres school heeft gemaakt. Ze presenteert haar eigen historische overzicht van de eerste eeuw (de leider van de ‘Bataafse opstand’ Claudius ofwel Julius Civilis) via de tiende (de viking Leif Erikson) tot de zestiende en zeventiende eeuw (de koninginnen Elisabeth I en Jane Grey, de echtgenotes van Willem van Oranje Charlotte de Bourbon en Louise de Coligny, en Maria de Medici).
| |
De lezers ontroerd
Het is eigen aan het brievengenre om meteen met de deur in huis te vallen. Daardoor is direct duidelijk dat we hier merkwaardige exemplaren voor ons hebben. Van Merkens heldinnenbrieven gaan namelijk niet over de liefde tussen man en vrouw.
| |
Maria de Medicis aan haaren zoon, Lodewyk den Dertienden, koning van Vrankryk
Schroom niet, ô Lodewyk! dit blad papiers te leezen,
Zo ge alle menschlykheid niet gantsch hebt afgelegd;
Zo ge u nog heugt dat gy my eerbied hebt beweezen;
Zo ooit uw hart was aan uw Moeders hart gehecht.
Beschouw, een oogenblik, myn deerlyk ommezwerven;
Zie my veröuderd door verdriet en droefenis, [...]
Ik wil u, in dit schrift, slechts myne elenden maalen,
U melden hoe myn ziel verlangt naar uw gezicht. [...]
Hier wordt het verdriet aangekondigd van de zeventiende-eeuwse Franse koningin-moeder Maria de Medici, die haar lot beklaagt omdat ze is verbannen door haar eigen zoon Lodewijk XIII en lange tijd door Europa heeft moeten zwerven: ‘jaaren achteréén, van troost en hulp ontbloot’.
Jane Grey
Op het moment dat ze haar reiservaringen op papier zet, heeft ze de dood al voor ogen, ‘ik staa reeds op den rand van 't graf’. Ze smeekt haar zoon vanuit haar laatste rustplaats Keulen om hem te mogen zien, ‘Vergun me uw byzyn weêr’.
Misschien lijkt het nu alsof heldinnenbrieven persoonlijke verhalen bevatten, maar dat is in dit genre alleen maar schijn. De dichteres kon er rustig van uitgaan dat haar leespubliek de lotgevallen van ‘de groote Moeder van Europe’ (volgens Vondel in zijn gedicht ‘De Monsters onzer eeuwe’) maar al te goed kende. Ze figureerde in de grote literatuur en de beeldende kunst, en alle lezers wisten hoe de reizende Maria de Medici in Amsterdam in 1638 groots was ontvangen. Hier in haar brief is ze echter altijd ‘van troost en hulp ontbloot’ geweest. Dat past nu
| |
| |
eenmaal bij heldinnenbrieven, die door emotionele beschrijvingen de lezers moeten bewegen mee te voelen met de schrijvende personages. Dat kan alleen wanneer de gevoelens die in de verzen worden uitgedrukt, algemeen herkenbaar zijn. Bij Maria de Medici die aan haar onbereikbare zoon schrijft, zit het herkenbare niet in het zwerven door Europa, maar in het (verstoorde) ouderschap. Het reisverslag fungeert slechts als een argument om de zoon over te halen. Het thema van de brief is dus ouderliefde, zowel de vanzelfsprekend geachte genegenheid van een moeder tot haar kind - ‘Zy die voorheen met zorg u onder 't hart gedraagen/ En van uwe eerste jeugd, getrouw heeft opgevoed’ - als die van het kind tot de moeder: ‘Ô Lodewyk! kent gy uw Moeder arm en oud?/ Indien gy haar nog kent, indien ze u Zoon mag noemen,/ Keer, keer dan tot uw' pligt; verzacht haar bittre smart/ Maak dat ik, als voorheen, moge op uw liefde roemen.’
Ouderliefde en liefde tussen familieleden in het algemeen blijken een goed thema te zijn voor heldinnenbrieven waarin het niet over een man-vrouwrelatie gaat en die toch moeten ontroeren. Ook de zeventiende-eeuwse Louise de Coligny is moeder en stervende.
| |
Louize de Coligny aan haaren zoon Fredrik Henrik, Prins van Oranje
Pieter Paul Rubens, Ontscheping van Maria de Medici in Marseille 1622 Pinakothek, München
Ontfang, myn jongst vaarwel, met dit beschreeven blad,
Louizes afscheidgroet, myn Zoon! myn welbehaagen!
Daar haar vermoeide ziel, van 't zwerven afgemat,
Van verre in 't eind’ den dag der hemelrust ziet daagen.
Een sleepend koortsje mat myn levenskrachten af,
En laat den wyzen Arts geen hoop meer ovrig blyven:
Dit noopt me, ô Frederik! by myn nadring tot het graf,
U nog voor 't allerlaatst met eigen hand te schryven. [...]
De zestiende-eeuwse Lady Jane Grey, de koningin die negen dagen regeerde, is uitgebeeld als dochter, echtgenote, nicht en stervende. Ze zit opgesloten met vader en echtgenoot in de Londense Tower waar ze in de laatste uren voor haar terechtstelling haar nicht en opvolgster ‘Bloody’ Mary toespreekt.
| |
Johanna Gray aan Maria van Richmond, Koninginne van Engeland
Vergun Johanna Gray, op haaren jongsten dag,
ô Nicht! ô Koningin! u in dit schrift te groeten,
Daar zy één oogenblik van ongewenscht gezag,
Op 't zwenken van de byl, met haaren hals zal boeten. [...]
In Van Merkens brieven aan pathos geen gebrek: leed wordt op leed gestapeld, en beeldend voorgesteld. Zo krijgt Jane Grey in haar kerker niet alleen het vooruitzicht van haar eigen onthoofding te verwerken, maar ook de aanblik op de lijkkist van haar echtgenoot wiens hoofd zojuist op het schavot is afgehakt: ‘Die zwarte doodbus, en dat overhangend kleed..?/ ô Gilford..! ô myn Lief..! moet ik om u nog klaagen!’ Maria de Medici schrijft uitroepen als ‘Och! kost gy zien, myn Zoon! hoe ik van rouw verkwyne’ en ‘Doe my van rouw niet sterven’. Louise de Coligny haalt gruwelijke herinneringen op aan de Bartholomeusnacht, waarin te midden van duizenden hugenoten ook haar vader en haar eerste echtgenoot zijn afgeslacht, ‘Met wond by wond doorboord, mishandeld na hunn’ dood,...’, ‘Ik vond me, in éénen nacht, en wees en weduwvrouw’.
Toch blijft Van Merken niet stilstaan bij alle treurnis van haar personages: het heeft een doel. We zagen dat Maria de Medici haar klachten gebruikte als een oproep tot ouderliefde. Louise de Coligny toont op haar beurt hoe religieuze intolerantie in Frankrijk tot excessen heeft geleid. Hier en nu in de Republiek moet haar zoon Frederik Hendrik de fouten herstellen die zijn broer Maurits op kerkelijk gebied gemaakt heeft, ‘Maar gy, myn Fredrik! poog 't geen hy verbrak te heelen’. Hij moet de inwoners
| |
| |
Alexander Pope
van de Republiek godsdienstvrijheid toestaan zodra hij Maurits opvolgt: ‘Vooräl, myn Fredrik! geef dees jongste beê gehoor:/ Draag u zachtmoedig in het stuk der Kerkgeschillen’. De religieuze verdraagzaamheid waartoe De Coligny haar zoon oproept, is ook terug te vinden in de kerker van Jane Grey. Hoewel deze protestantse door haar katholieke nicht en rivaal Mary tot de dood veroordeeld is, klinkt er alleen berouw en zachtmoedigheid door in de brief Bij deze deemoed past een oproep tot tolerantie: ‘Leer door grootmoedigheid en goedheid zegepraalen’. ‘Bloody’ Mary moet haar schrikbewind staken: ‘Verwin der Britten hart door goedheid; niet door schrik’, ‘Vaar wel! leef lang! regeer gelukkiger dan ik.’
| |
Mensen uit één stuk
Het dichten van heldinnenbrieven heeft Van Merken in staat gesteld het ontroerende en meeslepende van poëzie te vermengen met een andere eis die aan literatuur gesteld kon worden: het nuttige. Ze heeft dit in praktijk gebracht door haar personages te laten streven naar verzoenende deugden zoals de eerdergenoemde ouder- of familieliefde en religieuze tolerantie. De andere brieven in haar collectie brengen weer nieuwe deugden naar voren. Van Merken heeft méér dan alleen ‘de zoete bewegingen en gevoelens van het Harte’ van de personages gevolgd. Anders dan bij Pope kennen haar briefschrijvers geen innerlijke conflicten en worden niet door twijfel verscheurd, omdat ze alleen streven naar het goede. Ze weten precies wat ze willen. De dichteres schildert mensen uit één stuk.
Zo komt er een oproep tot vaderlandsliefde uit de mond van een van de populairste literaire personages in de jaren zestig en zeventig, ‘Claudius’ ofwel Julius Civilis, leider van de opstand van de Bataven in de eerste eeuw na Christus tegen Rome. Civilis is uitgebeeld als oom en echtgenoot, maar niet als stervende. Hij is nog in de bloei van zijn leven. In het heetst van de strijd tegen de keizers spoort hij zijn neef Julius Briganticus aan om zijn voorbeeld te volgen, ‘'t Is tyd, ô Helden! [...] Om met veréénde magt het Roomsch geweld te weeren.’ De jongen moet Romes dienst verlaten en terugkeren naar het vaderland en zijn smekende familieleden: ‘Keer weêr, Briganticus! keer weêr, op elks gebeên!’
Uiteindelijk is vroomheid de deugd die het wint. Hierop leggen de overige briefschrijvers van Van Merken zich toe. Leif Erikson doet wel het meest zijn best. Deze zoon van Erik de Rode uit IJsland brengt aan zijn vader vanuit het pas gekoloniseerde Groenland verslag uit van zijn bekering tot het christendom. De viking wil daarmee bereiken dat zijn vader begrijpt waarom zijn zoon lange tijd verdwenen was en hem vergeving schenkt. Hij wil, zoals hij het zelf zegt, zijn vaders ‘moedig hart in kinder-liefde’ laten ‘ontvonken’. Door de bekering helemaal na te vertellen probeert Leif tegelijkertijd zijn vaders hart te ‘bestraalen met het Evangelilicht’. Verzenlang krijgen de lezers de heilsgeschiedenis mee zoals die aan Leif geleerd is door een schipbreukeling. Het zijn deze verhalen die Leif hebben overtuigd van het christendom, ze waren ‘eindloos beter dan de wet van Thor of Whoden’:
Hy sprak my van een Oud en van een Nieuw Verbond,
En hield my menigwerf verrukt en opgetoogen;
Door deze religieuze dimensie toe te voegen aan haar heldinnenbrieven, streeft Van Merken niet alleen Ovidius en Alexander Pope voorbij, maar ook Vondel, die de bekendste stichtelijke brieven uit de zeventiende eeuw schreef Brieven der Heilige Maeghden, Martelaressen (1642). Vondel is door Van Merken haar leven lang bewonderd en hier lijkt ze een antwoord te hebben op de vraag wat een achttiende-eeuwer nog met de oude brieven van een twaalftal martelaressen aan moet. Niet iedereen vond dit namelijk goede poëzie. Zo klaagde de eerder aangehaalde Johan Macquet dat Vondel ‘het meer op een’ verheven dan teeren toon zet' en dat zijn martelaressen weliswaar ‘blaken van een godlyk vuer’, maar een ‘manlyke tael’ uitslaan en te veel ‘geleerdheid en vernuft’ tentoonspreiden in de uren voor hun dood. Vondel had beter ‘wat meer sentiment en eenvoudige teerheid’ in hun woorden kunnen leggen.
Dit sentiment konden de lezers bij Van Merken krijgen. Het hele kader waarin Leif Eriksons bekeringsverhaal staat, bevat herkenbare emoties, niet alleen in de pogingen om zijn vaders vergeving en welgezindheid op te wekken (de ouderliefde), maar ook in zijn omgang met de schipbreukeling die zijn beste vriend wordt. Die neemt hem uiteindelijk mee naar de koning van Noorwegen van wie Leif een schip krijgt om naar huis te varen waarna hij zijn
| |
| |
Rembrandt, De samenzwering van Claudius Civilis, 1662
vriend op het nippertje van de dood redt: het is een avonturenverhaal met veel tranen en omarmingen (de vriendschap). Van Merken voegde goddelijk vuur toe aan de verzen door Leif beeldend te laten schrijven over het religieuze inzicht dat bij hem is doorgebroken. Zijn nieuwe vriend heeft hem ervan overtuigd dat de wereld wordt bestuurd door een almachtige God ‘die 't wezen gaf aan alle stervelingen’ (de vroomheid).
| |
Goede poëzie?
Zijn Van Merkens brieven voorbeelden van goede poëzie? Een van haar tijdgenoten, Cornelis van Engelen, vond van niet. Vanuit Leiden richtte hij zijn pijlen op de brief van Leif Erikson in een verhandeling die antwoord gaf op de vragen welke doelstellingen dichters moeten hebben en welke onderwerpen zich het best lenen voor poëzie. Hij won daarmee de prijsvraag die de nog jonge Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde in 1775 had uitgeschreven. Van Engelen hield een pleidooi voor ‘het roeren der hartstochten’ als belangrijkste taak van dichters. Ze kunnen hun onderwerpen overal aan ontlenen, zolang ze maar de verbeelding en emoties aanspreken. Hoe het niet moest, toonde Van Merken, en Van Engelen citeert uit het bekeringsverhaal van Leif om met afgrijzen te constateren dat niet wordt geschilderd wat ‘voor het penseel vatbaar’ is, maar dat het fragment een systematisch-theologische redenering lijkt.
Hy geev' ons klaar bericht,
Dat boven Zon en Maan, en alle starrekringen,
Een eeuwig wezen woont, in ongenaakbaar licht;
Een God, die 't wezen gaf aan alle stervelingen;
Dat alles, wat wy zien, gevormd is door zijn magt [enz.]
Van Engelen laat niet veel heel van Van Merken. Hij is dan ook wel buitengewoon selectief geweest in zijn keuze van een fragment; als hij een bladzijde verder had gekeken had hij een roerend afscheid tussen twee hartsvrienden aangetroffen. In ieder geval zijn er in de negentiende eeuw weer tranen gevloeid om de brieven van Van Merken. In 1830 worden ze door literator en heldinnenbriefauteur Hendrik Collot d'Escury van harte aanbevolen in zijn overzicht Holland's roem in kunsten en wetenschappen. Het liefst had hij de Maria de Medici-brief ‘vol gevoel’ in z'n geheel willen citeren, en hij geeft toe dat hij bij het lezen van de Civilis-brief ‘in zoo veel krachtige trekken’ heeft gehuild.
Wie de moeite neemt om de heldinnenbrieven van Lucretia van Merken in hun literaire context te zien, krijgt waardering voor de manier waarop de dichteres verschillende kanten van het achttiende-eeuwse literaire bedrijf in haar brieven heeft weten te verenigen. Ze heeft met succes een evenwicht gezocht tussen het ontroerende van Alexander Pope en het stichtelijke van de martelaressenbrieven van Vondel; hierdoor en met haar protestantse personages Elisabeth I, Jane Grey, Charlotte de Bourbon en Louise de Coligny heeft ze de grote (rooms-katholieke) Vondel kunnen overtreffen. Ze heeft de valkuil vermeden van het al te kunstmatige geredeneer van personages die op hun sterfbed liggen. Ze heeft zich niet beperkt tot één liefdes-drama, maar de literaire traditie vernieuwd door een groot aantal emoties uit te beelden die algemeen worden herkend. Haar personages zijn bovendien mensen op wie je kunt bouwen, want ze twijfelen niet. Zelf is ze in de inleiding op haar bundel trots op haar vereniging van ‘het waare nut’ en ‘'t speelend kunstvermaak’ waarbij ‘de Deugd’ altijd ‘haar leidsvrouw’ blijft.
| |
Om verder te lezen
De heldinnenbrieven van Lucretia van Merken beslaan pp. 51-128 in haar bundel Het nut der tegenspoeden, Amsterdam: Pieter Meijer, 1762 (herdruk 1768). Voor de teksten zie: www.dbnl.org of de database www.let.leidenuniv.nl/ Dutch/Heroides.html Over de navolgingen van Ovidius' Heroides in de Nederlandse letterkunde (van Dirc Potter tot Willem Bilderdijk) heb ik het proefschrift Heldinnenbrieven geschreven (nog niet gepubliceerd).
|
|