mers. Dan schoof Woudt aan bij het overleg tussen redacteuren als Gerrit Kouwenaar en H.J.A. Hofland. ‘Omdat ik in de oorlog was doorgegaan met dat clandestiene drukwerk, kreeg ik veel steun. De mensen vonden het leuk en sympathiek.’ Zijn literaire contacten uit de naoorlogse jaren bleken nog lang door te werken. ‘Schrijvers wisten me te vinden. Harry Mulisch heeft op mijn degelpersje ook iets gedrukt, Manifesten, in 1958. Hij stond het zelf met de voet in beweging te houden. Hij zette zijn vinger in de drukinkt en maakte met zijn duim een vingerafdruk op elke titelpagina. Het waren er een stuk of 200.’ Met Gerrit Kouwenaar, sterauteur in het fonds, had Woudt geregeld
contact. Hij vertelt dat Kouwenaar zijn ideeënscout was. Eens in de twee weken kwam hij langs om plannen voor nieuwe uitgaven te bespreken, en daar betaalde Woudt hem ook voor. Met Adriaan Morriën had hij een soortgelijke regeling. Ze troffen elkaar dan niet in Zaandijk, maar in Formosa, een ‘damestheehuis’ in de hoofdstedelijke Kalverstraat waar te midden van de winkelende dames literaire zaken werden gedaan. Niet dat het veel opleverde, want Morriën was nogal lui, herinnert Woudt zich. ‘Een keer kwam ik bij hem langs, en toen lag hij in een hangmat in zijn zwembroek. We hebben misschien een uur gepraat, maar hij is niet één keer zelfs maar even overeind gekomen.’ Als Woudt er zoveel jaren later nog om moet lachen, verdwijnt even de ernstige uitdrukking op zijn gezicht. Met Morriën en Johan Schwencke, de grafiekverzamelaar, richtte Woudt een stichting op: de Getijden Pers, bedoeld om bibliofiele uitgaven te verzorgen. Ook met Bert Schierbeek was contact. Het was misschien de argeloosheid van Klaas Woudt die schrijvers aanstond. Hij kwam gewoon naar ze toe en vroeg om een boek. Een kind kan de was doen.
‘Uitgevers waren op mijn hand, ik was waarschijnlijk ook geen echte concurrent voor ze, omdat ik toch meer een drukkerij was’, zegt Woudt. Had hij misschien ook gunstige voorwaarden? Ja zeker, dat ook. Zo vroeg hij Willem Frederik Hermans om een boekje, en die zat net in geldnood en zei ‘ja’. En dus verscheen bij Heijnis Hermans' boek Erosie in 1960. ‘Het was prachtig, maar het verkocht niet best.’ En ook kwam Woudt bij Vestdijk, die hem De Zwarte Ruiter voorstelde, dat al eerder was verschenen bij Nijgh & Van Ditmar, maar niet meer leverbaar was. ‘Ik was gewoon niet erg zakelijk in die dingen’, legt hij uit, ‘daar ging het ook niet om.’
Drukkerij Heijnis is een mooi voorbeeld van de mogelijkheden die een kleine uitgever bieden kan. Juist die argeloosheid waarmee literair talent een podium geboden wordt, geeft de optimale vrijheid om zonder wat voor ingrepen dan ook je literaire werk uit te kunnen brengen. Als in een literair laboratorium, zou je kunnen zeggen. Maar als het experiment dan geslaagd is, slaat de auteur zijn vleugels uit. Uitgeverij In de Knipscheer is daar een dramatisch voorbeeld van, daar zijn achtereenvolgens Marion Bloem, Leon de Winter en Astrid Roemer opgestapt. Zo moest ook Klaas Woudt zijn debutant Jan Wolkers laten gaan. Rouwig was hij er niet om: ‘Ik vond er niet zoveel aan, aan dat werk van hem. Het was me te barok. Ik hield van de Vijftigers.’
Uitreiking eerste exemplaren van de Encyclopedie van de Zaanstreek, links: Klaas Woudt