De zangberg in gevaar
Het was niet de eerste keer dat de vaderlandse canon onder vuur werd genomen, en de hautaine toon waarop de ‘fransgezinden’ hun kritiek toelichtten was genoeg om sommige mensen razend te maken. Een gedicht uit de Vondel-school (een vertaling uit het Frans trouwens, van Boileau) werd door een van hen te kijk gezet als een aaneenschakeling van ‘laffe, kreupele vaerzen’, vol ‘grove feilen tegen het rym, de spelling en klank’, ‘ellendige stoplappen’ die het gedicht ‘plat, laf en onaangenaam’ zouden maken, ‘harde overspringingen’ (zoveel als: lelijke enjambementen), en ‘onverstaanlyke kromtaal’. Een jonge dichter uit het Brabantse Zevenbergen, Jacob Zeeus, die al enige naam had gemaakt als satirenschrijver, nam het voor de vertaler - en voor Vondel - op en schreef ‘De Zangberg in gevaar’, een hartstochtelijke waarschuwing tegen de ‘doldriftige vitter’ die geen oog had voor ware poëzie en de mooiste talenten probeerde de grond in te boren.
De kreten van bijval bleven niet uit. ‘Vaar voort, doorluchte lettertelg/ Dit poëzygedrocht te temmen’; klonk het, en ‘Hy [Zeeus] heeft den Zangberg, zo ontheiligt, [...] door zynen dappren arm geveiligt’; en meer van dat fraais. Maar de ‘fransgezinden’ zagen alleen maar extra demonstraties van wat er mis was met de Nederlandse poëzie. Wat een opgeblazen taal, moeten ze gedacht hebben. Wat een zelfgenoegzaamheid! En zo verscheen, ogenschijnlijk in de reeks bijvalsbetuigingen voor Zeeus, ook ‘De Zangberg gezuivert’ - maar de ondertitel ‘Muizenzang’ maakte wel direct duidelijk dat hier uit een ander vaatje werd getapt. Het gedicht is een lofzang op ‘Saccharias Klistorinus’, op de prent afgebeeld als een vrolijk heerschap met onder meer een lauwerkrans en iets wat wel eens een klisteerspuit zou kunnen zijn, die een wanhopige Apollo op de berg Helikon te hulp was geschoten tegen een vernielzuchtige muis. Zelfs de werken van Vondel werden aangevreten door het ondier, maar ‘Klistorijn’ had het met zijn daverende vaerzen op de vlucht gejaagd.
Het behoeft geen betoog dat het sarcasme ervan afdruipt. De auteur was een jonge patriciërszoon uit Den Haag, P.A. de Huibert, heer van Kruiningen, dezelfde die de kritiek op de Boileau-vertaling had geschreven. En hij is er echt voor gaan zitten. Zijn gedicht bestaat voor een belangrijk deel uit ‘zeeusche lappen’, dat wil zeggen woorden en zinswendingen uit het werk van Zeeus, die in een zeer omvangrijk notenapparaat door een vijftal geleerden van commentaar worden voorzien. De muis in de titel herinnerde al meteen aan een blunder van Zeeus, die in een vertaling uit Juvenalis per ongeluk het Latijnse
mures
‘Dr. Saccharias Klistorinus, bij de gratie van Apollo groot muizenvanger van Parnassus.’ Afbeelding in De Zangberg gezuivert. Muizenzang. 's-Gravenhage, te bekomen by Gysbert Gasinet, 1716. In convoluut Poëten-stryt, Vrije-Universiteitsbibliotheek sign. XN 05576, nr. 19
(muizen) met muren had vertaald. Dus heeft de bedroefde muze Klio het in De Huiberts gedicht over ‘een snood gespuis van vuile Muuren’, want, aldus een voetnoot:
Muuren en Muizen betekent by de Taalkenneren 't zelve, gelyk ook Mures en Muri bij de Geleerden door malkanderen gebruikt wordt. [...] Zie hier van een doorluchtig voorbeeld in de Fenixoverzetting van Juvenalis 3e berispdicht door den letterkundigen Zeeus [...]
‘Fenixoverzetting’ zal zoiets betekenen als ‘unieke vertaalprestatie’ - het is wel zo'n beetje de taal waarmee de vondelianen elkaar graag bejubelden. Zo is ook de aanhef geheel in stijl:
Van Apollo's Hengstebron;
Daalt nu meê eens naar beneden