| |
| |
| |
Boeken aan de beademing Hoe kunnen we onze klassieken weer laten lopen?
Wie leest nog oude teksten? Dante, Plato en Shakespeare hebben over belangstelling niet te klagen. Hun werk verschijnt in mooie edities en wordt gelezen. Nederlandse klassieken dreigen ondertussen uit onze boekhandels en ons geheugen te verdwijnen. Ten onrechte. Een pleidooi om de vreemde wereld van ons verleden toegankelijker te maken. En om moderne schrijvers daarbij een rol te geven.
rené van stipriaan
Vanaf welk moment moet onze literatuur ‘oudere letterkunde’ gaan heten? Afgaande op de scheidslijnen die aan de universiteiten worden gehanteerd, ligt de grens tussen ‘historisch’ en ‘modern’ ergens in de negentiende eeuw. Maar voor de gemiddelde lezer ligt die grens veel dichter bij het heden. Gerard Reve bracht in 1982 in een interview met Tom Rooduijn de beperkte houdbaarheid van literair werk kernachtig onder woorden:
Wat blijft er uiteindelijk van over? Na mijn dood word ik op de scholen tien jaar vrijwillig gelezen en daarna nog eens tien jaar verplicht. Dan noemen ze een straat naar me. En dan ben ik totaal vergeten. Niemand weet tock meer wie Tweede van der Helst was?
Reve overdreef, zijn ironie is alleen wel door de feiten geheel ingehaald. Reve is nog onder ons, maar uit de Nederlandse klaslokalen horen we steeds vaker dat zijn meesterwerk De avonden uit 1947 voor scholieren volstrekt onbegrijpelijk is geworden.
Wanneer een boek niet meer ‘vrijwillig’ gelezen wordt, dan sterft het, of het komt aan de beademing te liggen. Laten we een kleine rondgang maiden over de ziekenboeg, afdeling vroege twintigste eeuw: Ter Braak, de held van vele generaties intellectuelen, is in de boekhandel niet meer te vinden. Van Vestdijks onmetelijke oeuvre resteert alleen de Anton Wachter-reeks, en daarvan met name Terug tot Ina Damman. Voor de poëzie en het proza van Slauerhoff zijn nauwelijks nog kopers te vinden. Het prachtig verzorgde verzameld werk van Couperus eindigde in de ramsj. We hebben het hier over auteurs die zo'n twintig, dertig jaar geleden nog een onaantastbare reputatie hadden. Arthur van Schendel? Carry van Bruggen? Aart van der Leeuw? Allemaal op de rand van de vergetelheid, of er al ver overheen.
Maar het gaat te ver om van de vroeg twintigste-eeuwse Nederlandse literatuur één groot sterfhuis te maken. J.C. Bloem wordt nog steeds veel gelezen, dat geldt ook voor Nijhoff en Van Ostaijen. Rond Nescio en Theo Thijssen hangt een door enkele gedreven liefhebbers goed onderhouden persoonlijkheidscultus, waardoor telkens weer nieuwe lezers worden aangetrokken. Willem Elsschot beleeft, mede dankzij een nieuwe standaardeditie, zelfs een internationale doorbraak.
| |
Klassieken in de marge
Aan de belangstelling voor literatuur ligt het (vooralsnog) niet; er wordt nog altijd veel gelezen, ook Nederlands werk. Maar het tegenwoordige boekenkopende publiek heeft weinig drang om erg ver terug in de tijd te kijken; het heeft al moeite genoeg om het actuele aanbod bij te benen, en het moet zich ook nog eens een oordeel vormen over uit het buitenland overwaaiende hypes als Donna Tartt, Dave Eggers en Harry Potter. Doordat de actualiteit zoveel aandacht opeist, veranderen de voorkeuren snel. De Nederlandse klassieken staan in het bestsellergeweld diep in de marge. Zeker wanneer het gaat om titels van vóór 1900, Multatuli's Max Havelaar misschien uitgezonderd. In ons collectieve geheugen zitten veel beroemde (of zo u wilt beruchte) titels, die in de reguliere boekhandel nauwelijks te vinden zijn, zoals Karel ende Elegast, Beatrijs, Mariken van Nieumeghen, Elckerlijc, Gysbreght van Aemstel, Sara Burgerhart, Camera obscura of Snikken en grimlachjes. Je moet ze bestellen, of je moet ervoor naar het antiquariaat. En dat is vreemd; in Frankrijk, Engeland, Italië of Duitsland bestaat hierover geen discussie; veel oudere titels zijn zelfs in meerdere pocketuitvoeringen verkrijgbaar, vaak voorzien van een beknopt geleerd nawoord en enkele nuttige annotaties. En dan gaat het niet alleen om erkende grootheden als Shakespeare, Flaubert, Dante of Goethe; ook mindere goden als Musset of Hawthorne houden stand.
In Nederland en Vlaanderen ligt dat anders, maar waarom? Is het taalgebied te
| |
| |
Foto: Herman Wouters/Hollandse Hoogte
klein? Zijn de lezers ongeïnteresseerd? Is de literatuur middelmatig? Of zijn oudere teksten domweg te ontoegankelijk om voor een groot publiek genietbaar te zijn? Het is van alles een beetje, of beter gezegd, het is van alles net iets te veel, waardoor deze factoren elkaar op een ongelukkige manier versterken: als er te weinig enthousiaste lezers zijn wordt een taalgetied vanzelf ‘klein’. Als teksten te ontoegankelijk zijn, raken lezers vanzelf ongeïntereseerd. Als teksten weinig gelezen worden, worden ze onwillekeurig minder goed. Daarbij heeft de Nederlandse literatuur te kampen met een bijna onoverwinnelijke vijand, haar eigen medium, de Nederlandse taal. Al eeuwen lang gedraagt die taal zich onrustig; bijna elke generatie spreekt, schrijft en spelt weer anders. Als iets de weg naar oudere teksten effectief blokkeert dan is het wel taalverandering. Het vonnis van Gerard Reve, met zijn virtuoze getruik van juist oudere taalvormen, is al getekend. Maar ook het lot van Giphart en Grunberg lijkt bezegeld, want niets wijst erop dat het Nederlands binnenkort tot bedaren komt.
Nu beschikken we over vakmensen om ons alsnog door de mist van de tijd heen te laten kijken: neerlandici. Al twee eeuwen maken ze tekstedities, schrijven ze literatuurgeschiedenissen, geven ze les in literatuur op middelbare scholen, ontwikkelen ze lesmethodes, onderhouden ze literaire musea, en richten ze standbeelden voor schrijvers op. En toch verkoopt een mooi uitgegeven Nederlandse klassieker met hangen en wurgen tegenwoordig vaak niet meer dan duizend á tweeduizend exemplaren.
Die beperkte afzet is iets van de laatste decennia. Eerder waren er verscheidene florerende reeksen, zoals het Klassiek Letterkundig Pantheon, waarin vanaf 1852 tot omstreeks 1985 meer dan tweehonderd titels verschenen. Het klp beheerste bijna anderhalve eeuw de markt. Maar er waxen meer reeksen, denk aan de Zwolse Drukken en Herdrukken, een wat deftiger serie onder auspiciën van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde. Of ‘Van alle tijden’ van uitgeverij Wolters, en de ‘Klassieke Galerij’ van de Wereldbibliotheek.
Alle genoemde reeksen moesten het hebben van het onderwijs, middelbaar dan wel academisch. Daar had oudere Nederlandse literatuur een min of meer vanzelfsprekende positie. Maax de vele veranderingen in het onderwijs sinds de jaren zestig hadden ook gevolgen voor deze reeksen. Verplichte literatuurlijsten, met een sterk historisch karakter, verdwenen; de nadruk kwam te liggen op begrijpend lezen. Bovendien ging het onderwijs zich steeds meer toeleggen op het bevorderen van leesplezier. Geen van de genoemde reeksen wist de omslag te maken, en ze stierven dan ook alle een stille dood. Initiatieven als Bulktoek en de Lijsters van Wolters-Noordhoff vulden de leemte met een op eigentijdse literatuur gericht titelaanbod.
Neerlandici bleven ondertussen edities produceren, maar konden daarmee niet meer terecht bij de traditionele educatieve uitgevers. Nieuwe academische reeksen als Amsterdamse Smaldelen, en de diverse series van uitgeverij Coutinho moesten het hebben van afzet onder studenten, een snel opdrogende markt in de jaren tachtig. Het stond er daarom rond 1985 niet zo best voor.
| |
Uitgevers met nieuw elan
De helpende hand kwam uit onverwachte hoek: literaire uitgevers begonnen reeksen uit te geven waarin met nieuw elan het Nederlandse literaire erfgoed werd uitgedragen. Dat was onverwacht omdat literaire uitgevers eerder niet veel belangstelling aan de dag hadden geleed voor oudere letterkunde. Korte tijd later begaven ook academische uitgevers nieuwe stijl als Verloren en Amsterdam University Press zich op de markt van de tekstuitgaven. Het Nederlandse literaire erfgoed staat er daardoor anno 2003 heel anders voor dan zo'n twintig jaar geleden.
Met de Griffioenen van Querido, de Delta-reeks, de Nederlandse Klassieken van Prometheus/Bert Bakker, Alfa van Amsterdam University Press, en Tekst in Context van dezelfde uitgever, zijn de klassieken er zeker qua uiterlijk op vooruitgegaan: vertegenwoordigden de vroegere reeksen alle een gradatie op de schaal van lelijkheid, de huidige uitgaven zien er aantrekkelijk en stijlvol uit.
In 1985 startte de reeks Griffioen van uitgeverij Querido, niet zozeer gericht op de grote titels maar juist op onbekende parels uit voorbije eeuwen. De teksten werden soms ingekort, dan wel tij elkaar gebloemleesd, vervolgens herspeld en van een historisch nawoord voorzien. De reeks bleek een brug te slaan tussen de academicus die zich kon uitleven op minder bekend tekstmateriaal, en de scholier c.q. student, die voor weinig geld (dankzij een subsidie van het Prins Bernard Fonds) een mooi boekje kon kopen waarin de ergste beletselen (in concreto de oude taal en langdradige passages) uit de weg waren geruimd. Voor veel onbekende achttiende- en negentiende-eeuwse teksten bleek de reeks een uitkomst, maar ze werd vooral populair door middeleeuwse deeltjes over Walewein en Lancelot, en
| |
| |
verschillende thematische bloemlezingen. Van sommige delen werden meer dan tienduizend exemplaren verkocht - dat zijn overigens verkoopcijfers die de laatste jaren bij lange na niet meer gehaald worden.
Ondertussen waren de ‘Griffioentjes’ niet zo geschikt om de algemene markt te bedienen; het waren pockets, en dat is vooral een artikel voor de jongere lezer. Dat het ook geheel anders kon, bleek in 1994 bij het uitkomen van de eerste delen van de reeks Nederlandse Klassieken van Uitgeverij Prometheus/Bert Bakker. Daar besloten ze de vlucht naar voren te nemen; een gebonden uitvoering, een ruime typografie, en zeer herkenbare stofomslagen moesten bij de lezer een gevoel van verwennerij en ook van eigentijdsheid oproepen. De klassieken werden modern en zelfs salonfähig. Dat kwam niet alleen door de uitvoering; het eerste deel, De reis van Sinte Brandaan bevatte behalve de originele tekst, ook een dichterlijke parallelvertaling door Willem Wilmink. De uitgave beleefde in een paar jaar tijd ten minste vijf drukken. Sindsdien staan de Nederlandse Klassieken vooral bekend als de reeks waarin schrijvers en dichters als Willem Wilmink, Karel Eykman, Imme Dros en Paul Verhuyck voor mooie parallel-vertalingen zorgdragen.
Ongeveer op het moment dat de reeks Nederlandse Klassieken van start ging, kwamen ook de al jarenlang sluimerende plannen om tot een Nederlandse Pléiade-reeks te komen in een stroomversnelling. Het was een breed gedragen initiatief van uitgevers en neerlandici, verenigd in de in 1993 in het leven geroepen Stichting Nederlandse Literaire Klassieken. De verwachtingen waren meteen hoog gespannen - de Nederlandse literatuur in dikke dundrukdelen, zoals in Frankrijk met de zich inmiddels over vele meters uitstrekkende kalfslederen Bibliothèque de la Pléiade.
In de eerste worp verschenen Hildebrands Camera obscura, Hieronymus van Alphens Gedigten voor kinderen, en een bloemlezing uit het werk van Jacob van Maerlant, gedrukt op prachtig papier, gevat in een linnen band, garen gebonden, en met een deftige vormgeving. De kwaliteit van de afzonderlijke edities was in wetenschappelijke zin onomstreden; maar daar zat meteen ook een probleem; ze hadden mooie inleidingen, uitgebreide notenapparaten en een stevige verantwoording, maar het grotere publiek moet meteen hebben aangevoeld, dit is niet voor mij, dit is voor neerlandici.
De reeks, waarin ondertussen elf delen verschenen zijn, is geen groot verkoopsucces. En het was ook niet de ons beloofde Pléiade: want dan zouden we een mooi dik deel verzamelde lyriek van Hooft hebben gekregen, drie delen verzamelde gedichten van Huygens, vier delen verzameld werk
| |
| |
van Vondel, de complete Poot en twee delen met de belangrijkste Arthur-epiek.
Delta deed wat inmiddels door afzonderlijke uitgevers al met overtuiging werd gedaan: geïsoleerde pareltjes uit de Nederlandse literatuur uitgeven. En door de zwaarwichtige aanpak kwam de reeks tussen wal en schip terecht. Zoals het vaag geïnteresseerde deel van het algemene publiek zich niet met de reeks kon identificeren, zo kon ook het meer erudiete deel van het publiek - dat de gepresenteerde titels al lang behoorde te hebben gelezen - er niet toe gebracht worden, om het dierbare prismapocketje waarin het ooit de Camera obscura had gelezen, in te ruilen voor de kloeke Delta-uitvoering.
| |
Een gat dat al gevuld bleek
Delta zocht het gat in de markt dat inmiddels al door anderen flink werd geëxploiteerd. Want behalve de reeds genoemde Nederlandse Klassieken was er nog een reeks die zich toelegde op het uitgeven van canonieke titels: Alfa van Amsterdam University Press. De Alfa-deeltjes geven de ruimte aan de editeurs, ze zijn in met name het universitaire onderwijs in gebruik, ze zijn goedkoop, en niet al te pretentieus. En wat meer is, ze vertonen niet het hybride uitgangspunt van de Delta-reeks die zegt gericht te zijn op het algemene publiek maar in de kern vaak erg academisch neerlandistisch is. Alfa is een reeks voor en door neerlandici, en dat is ten minste duidelijk. Ze zijn in het ideale geval het noodzakelijke voorwerk voor edities die zijn toegesneden op het grote publiek.
En daarmee zijn we weer bij het beginpunt: waar blijft toch de belangstelling van het grote publiek?
Er is iets tragisch aan de hand. Want bij alle kritische kanttekeningen die ik zojuist heb gemaakt, kunnen we over de kwaliteit van de recente edities heel positief zijn. De wijze van editeren en inleiden heeft een enorme sprong voorwaarts gemaakt in vergelijking met de jaren van het Klassiek Letterkundig Pantheon. Als je deeltjes uit deze reeks, ook de meer recente, opslaat, dan wordt het je droef te moede. Hebben we hiermee generaties studenten en scholieren liefde voor de letteren proberen bij te brengen? Ook daar zaten uiteraard goede edities tussen, maar vaak bereden editeurs onbeperkt hun eigen stokpaardjes, waardoor inleidingen ontaardden in abstracte wetenschappelijke betogen. De lezer die iets over de auteur, de tekst en de historische context wilde weten, bleef veelal in verwarring achter.
Tegenwoordig wordt in inleidingen en annotaties vaak een adequate situering van de tekst gegeven; de lezer krijgt voldoende achtergrondinformatie om het labyrint dat een literaire tekst, en zeker een historische tekst, bijna per definitie is, met vertrouwen binnen te gaan.
Maar wat is nu het tragische? Het tragische is dat we nu eindelijk die mooie, inzichtelijke edities hebben, maar dat het potentiële publiek ervoor gedecimeerd is. Hoe zou het er met de Nederlandse klassieken hebben voorgestaan als die moderne, op de historische context gerichte editeerstijl, zo'n vijftig, zestig jaar geleden opgang zou hebben gemaakt? Zouden de Nederlandse klassieken dan misschien nog wél ‘vrijwillig’ gelezen zijn?
Het is moeilijk dit in absolute termen te bevestigen, maar het zou ongetwijfeld gescheeld hebben. Een en ander voert tot een paar simpele conclusies. De Nederlandse klassieken verkeren in crisis. Een afzetcrisis. Dertig jaar geleden verkeerden de klassieken ook in een crisis: en dat was een appreciatiecrisis. Scholieren konden enkele hoogtepunten uit de Nederlandse literatuur onmogelijk ontlopen, en dat was voldoende om ze hun voor altijd tegen te maken. Nu kunnen ze de klassieken wél ontlopen, terwijl ze er nu op een veel adequatere manier mee in kennis gebracht zouden kunnen worden, bijvoorbeeld door de prachtige Tekst in Context-reeks.
| |
Vreemde werelden, geen leesplezier
Wat nu te doen? Het zou veel schelen wanneer in het onderwijs de Nederlandse literatuurgeschiedenis weer een stevige plaats in het curriculum zou krijgen. Niet om de scholieren schoonheidsbegrip bij te brengen, niet om ze van literatuur te laten houden, niet om ze leesplezier bij te brengen, ook niet om ze te overhoren over rijmschema's. Het lezen van literatuur is het binnengaan van een andere wereld, een vreemde en toch ook herkenbare wereld. Bijna iedereen begeeft zich van tijd tot tijd in ficties. Velen houden het bij de veilige kant, en nemen genoegen met de opperste herkenbaarheid van de televisiesoap. Oudere teksten zitten aan de andere kant van het spectrum. Veel, zo niet alles is vreemd: de taal, de verbeelde wereld, de normen, maar ook de manier van kijken en denken is vaak anders. Individuen die het vermogen hebben ontwikkeld om in zulke vreemde werelden de meest uiteenlopende zaken te duiden, beschikken over een grote rijkdom. Het literatuuronderwijs zou leerlingen een eind op weg kunnen helpen. Tamboereren op leesplezier lijkt daarbij geen probaat middel. Het gaat om interpreteren, en dat moet je gewoon leren, en als je dat eenmaal onder de knie begint te krijgen, gaan er vele werelden voor je open, in het verleden en in het heden. Onze mooie publieksedities kunnen dan vanzelf weer slanker worden, en we eindigen misschien nog eens met boekhandels vol klassiekers in alle soorten en maten; in een pocket of in een lijvige dundruk.
Dat we er daarbij verstandig aan doen om voor het algemene publiek het bekende taalprobleem zo min mogelijk een stoorzender te laten zijn, is een inzicht dat steeds breder gedragen wordt, zie de hertalingen in Griffioen, de dichterlijke parallelvertalingen in de Nederlandse Klassieken, zie bijvoorbeeld ook de prachtige Bontekoe-vertaling van Thomas Rosenboom. Het succes van deze laatste uitgave, zou ons ook kunnen doen nadenken over de rol voor moderne auteurs bij het ontsluiten van het oudere literaire erfgoed. Laat Hafid Bouazza het taalspel van de rederijkers uitleggen, of laat Willem Wilmink vertellen over Hieronijmus van Alphen, van wie hij de kindergedichten allemaal uit het hoofd kent. Mijn ervaring is dat ze graag willen, en dat ze in een tekst vaak lagen weten aan te boren, die voor de vakneerlandicus, na hoeveel studie ook, verborgen blijven.
dit is de sterk bekorte tekst van een lezing gehouden voor de utrechtse alumnivereniging nedwerk, op 29 maart j.l.
|
|