Literatuur. Jaargang 19
(2002)– [tijdschrift] Literatuur– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 90]
| |
Lut MissinneGa naar voetnoot+
| |
[pagina 91]
| |
ken. Maar het was niet zo'n vreemde combinatie als Oversteegen meende. Integendeel, op het eerste gezicht leken Roelants en de Vlaamse auteurs die hij in zijn kielzog meebracht, goed bij de Nederlanders aan te sluiten. In de eerste plaats was er het kernbegrip ‘persoonlijkheid’, dat het cement vormde van de Noord-Zuidcoalitie. In de formule met gesplitste redactie, dus vanaf 1933, bleef dit trouwens het voornaamste poëticale concept: ‘We [zullen] ons door de bestaande verschillen niet [...] laten afleiden van het gemeenschappelijk doel: de persoonlijkheid van de schrijver te laten gelden als criterium, door haar te beschouwen als onverbrekelijk verbonden met den vorm’ schreef Forum in 1934. Die belangstelling voor de persoonlijkheid van de auteur - wat daarmee in concreto ook bedoeld moge zijn - was eveneens in Vlaanderen aanwezig, al werd daar meer het signaalwoord ‘de mens’ gebruikt: men wou ‘de mens’ weer centraal stellen in de literatuur. In literairkritische termen ging het dan om ‘waarachtigheid’, ‘levensechtheid’ en ‘doorleefdheid’, die als criteria golden voor de beoordeling van creatief werk. Overigens stond ook in het ‘Ter Inleiding’ van Forum 1931 dat men ‘voor den dichter den geheelen mensch’ niet meer wilde verwaarlozen. In de tweede plaats deelden Noord en Zuid een afkeer voor ‘aesthetische schemeringen’ en voor de ‘vergoding van den vorm’, wat in Vlaanderen in de woorden van Maucice Roelants heette: het ‘esthetisch matjesvlechten’ of met een walschapiaanse formulering: het ‘literatureluren’, een term die overigens ook in het programma van Forum opduikt. Ten slotte leefde er zowel boven als onder de Moerdijk een sterke afkeer van elke vorm van provincialisme: ‘goede Europeanen’ zijn, klonk het in de inleiding. Maar de Vlamingen stond daarbij het voorbeeld van August Vermeylen voor ogen, voor wie het ‘Europeër zijn’ ook een gemeenschapsgedachte omvatte. Voor Du Perron daarentegen kon een goede Europeaan probleemloos een individualistische kosmopoliet zijn.
Toch steunde het samengaan van Noord en Zuid niet alleen op overeenkomstige poëticale opvattingen en gezamenlijke programmaverklaringen. Er was ook het creatieve werk. Du Perron stond het meest kritisch tegenover bijdragen uit het Zuiden, zelfs wanneer die van Elsschot afkomstig waren, de auteur voor wie Forum toch gemaakt leek, ik vind Elsschot voortreffelijk; maar ik vind hem tenslotte toch uitgesproken tweederangs, en precies een vent om tegenover de vijanden alleen als belangrijk op te stellen.’ Een ontgoocheling vond Du Perron daarentegen dan weer ‘verdomd goed’. Het was vooral Menno ter Braak die geregeld positief reageerde op de literaire productie uit Vlaanderen, zo bijvoorbeeld in een brief van 10 november 1931 aan Roelants. Ter Braak had toen net diens boek Het leven dat wij droomden gelezen en berichtte daarover aan de auteur: ‘Je boek is door en door frisch, poëtisch, beeldend, naïef zelfs; en het is tegelijk volledig onsentimenteel, helder, scherp, zonder de fouten van velen van je landgenoten. [...] Ik geloof, dat je boek het beste bewijs is, dat de beginselverklaring van “Forum” grond heeft; wij behooren inderdaad tot elkaar.’ Toch kwam tussen Roelants en Ter Braak al in de vroege zomer van 1932 het katholicisme van de eerste ter sprake en diens wens om op grond daarvan redactioneel in te grijpen. Naar aanleiding van een passus die hij op vraag van Roelants had laten vallen, moest Ter Braak enige dagen later toch het volgende van het hart. Het kon hem weinig schelen of Jan, Piet en Klaas in de roomse, in de lutherse, in de calvinistische kerk, in de synagoge of bij de vrijdenkers zaten, zo schreef hij, ‘maar dat iemand als Maurice Roelants een “liberaal-katholicisme” in zich tolereert, drijft mij in de oorlog en doet mij de papen vervloeken, die hem door hun schietgebedjes en paternosters zoover hebben gekregen.’ Toch kon hij zich bij de tegenstellingen tussen hen neerleggen door hen beiden als verschillende mensensoorten te typeren. Er lopen drie soorten van mensen in onze samenleving rond, aldus ter Braak: ‘de mensch van Rousseau, de groote meerderheid met het slechte geweten, die daarom “terug naar de natuur” wil, of socialisme of communisme of godweetwat wil, 2. de mensch van Goethe, waartoe ik jou reken en waarop ik dus dadelijk terugkom; 3 de mensch van Schopenhauer, die voor alles actief en hygiënisch-manisch-waarheidszoekend is, die dus èn den mensch van Rousseau èn den mensch van Goethe boosaardig en afbrekend voorkomt; tot die laatste soort reken ik b.v. Eddy en mezelf (onze onderlinge verschillen betreffen niet deze onderscheiding namelijk). No 2 en No 3 kunnen in veel opzichten samengaan, o.a. bij het leiden van een tijdschrift als Forum, dat tegen No 1 gericht is, maar de verschillen blijven daarom wel bestaan en blijken bij aangelegenheden als deze.’ Roelants was inderdaad geen polemist. Hij trad veel liever op als compromisfiguur en verontschuldigde zich zelfs bij Ter Braak als hij weer eens een of ander via diplomatieke weg had opgelost. Zijlstra had dat trouwens van in het begin goed aangevoeld en had er Roelants op gewezen dat hij het polemiseren wel aan Du Perron en Ter Braak mocht overlaten. Dat de redactieleden meenden in elkaars stukken te kunnen ingrijpen, was trouwens niet alleen een pijnpunt in de confrontatie | |
[pagina 92]
| |
tussen Noord en Zuid, maar ook tussen de Nederlandse medewerkers onderling. De Perron dreigde er in februari 1933 mee af te treden, als die ‘flauwe zeever’ van een redactiecontrole niet zou ophouden.
Maar er waren ook scheidingslijnen die samenvielen met de Noord-Zuidgrens. Bij de start had de ploeg het al toegegeven: ‘Natuurlijk ontveinzen wij ons geenszins, dat de Vlaamsche en Noord-Nederlandsche letteren zich meer als parallele dan als diep in elkaar grijpende verschijnselen ontwikkelen. Maar de tweeledigheid in ons taalgebied willen wij tot uiting laten komen, al wenschen wij allerminst de uitwisseling van folkloristische curiosa en andere uitvoerartikelen te bevorderen.’ Een van de verschillen had te maken met de invulling van het begrip ‘persoonlijkheid’ door de Vlamingen. Hoezeer dat begrip ook hun verzet uitdrukte tegen elke vorm van gemeenschapskunst in de zin van een humanitair expressionisme à la Wies Moens, toch waren zij niet te vinden voor een al te individualistische ingesteldheid. Want ‘persoonlijkheid’ in de betekenis van ‘individualisme’ deed hen veel te sterk denken aan de generatie van Van Nu en Straks, waartegen vooral Walschap zich afzette. Bovendien waren er ook praktische omstandigheden die een soepele werking van Forum in de weg stonden. Roelants was geen al te ijverig redacteur. Stukken bleven vaak lange tijd bij hem liggen, beloofde bijdragen lieten op zich wachten. En toen Du Perron eind 1932 naar Parijs trok, werd het helemaal moeilijk om het tempo in de vierkoppige redactie te houden. Redactiesecretaris Bouws besloot dan maar tot een splitsing in een ‘actieve redactie’ bestaande uit Menno en hijzelf, naast Du Perron en Roelants als ‘keurders en medewerkers’. De spanningen hoopten zich op: Roelants deed te weinig mee; er was de kwestie van de redactiecontrole; Zijlstra had in het begin al geklaagd dat het niet teveel een kijfblad mocht worden. Inmiddels had Roelants ook heibel met Jan Greshoff en dacht hij er aan om af te treden. Maar in september 1933 kwam hij aanzetten met het plan voor een Noord-Zuidfederatie. Zijlstra had immers het voortbestaan van Forum afhankelijk gemaakt van voorstellen ter uitbreiding van het abonneebestand. Het moet voor Roelants niet erg moeilijk zijn geweest om Vlaamse companen te vinden die mee in de redactie wilden stappen. In Vlaamse kringen circuleerde immers al langer het idee om met een ‘concentratietijdschrift’ te beginnen. Zelf de titel Concentratie was enige tijd in omloop geweest. Roelants werd ineens actief. Hij ontpopte zich als initiatiefnemer, schreef Jan Engelman over zijn plannen, voerde gesprekken met Marsman en was de onderhandelaar met Zijlstra. Hij koesterde zelfs plannen om de uiterlijke verzorging van het tijdschrift toe te vertrouwen aan Jozef Cantré, maar daar is niets van terecht gekomen. Een echte samenwerking kan men de laatste twee jaargangen moeilijk noemen. In de commentaarrubrieken Panopticum en De Keerzijde hielden Nederlanders en Vlamingen zich elk met hun eigen aangelegenheden bezig. ‘De Vlamingen hebben de eigenlijke beteekenis van het Forum-initiatief verloren doen gaan,’ klaagde Du Perron in 1935. De breuk die door het verhaal ‘Virginia’ van Varangot werd geforceerd, berustte dus op veel meer dan op een tegenstelling tussen katholieke en niet-katholieke redacteurs en kan niet simpelweg worden voorgesteld als een scheiding der geesten russen Noord en Zuid. Een vraag die men zich bij dit hele verhaal kan stellen is de volgende: in hoeverre leefden er behalve bij de vier Vlaamse redactieleden ook Forumiaanse ideeën in Vlaanderen? Er was in Vlaanderen immers een tijdschrift, dat uitkwam van oktober 1930 tot december 1934, ongeveer dezelfde periode als Forum: De Tijdstroom. Het ging van start onder de titel ‘Maandschrift voor Kunst en Letteren. Orgaan der Katholieke Vlaamse Jongeren’. Na een jaar viel het tweede gedeelte van deze titel weg. De vier belangrijkste namen, waaronder ook de stichters van het blad, waren: André Demedts, Pieter Geert Buckinx, Jan Vercammen en René Verbeeck. Deze laatste schreef in een herinnering aan de vtoege jaren dertig over een bijeenkomst van jonge schrijvers in Gent. Het was een heterogeen gezelschap, onder wie zich ook Vercammen, Buckinx en Demedts bevonden: ‘Ik herinner mij nog alsof het gisteren gebeurd was, dat Demedts mij daar de gele bundel “Paradise regained” toonde van Marsman, van wie ik toen nog maar een paar gedichten uit Dirk Costers “Nieuwe geluiden” kende. Op slag was ik daarna een vurig Marsman-fan geworden.’ Van een tijdschrift kwam op die bijeenkomst van enthousiastelingen niets terecht, aldus Verbeeck, maar na enkele mislukte pogingen raakte uiteindelijk toch De Tijdstroom van de grond. In haar programmaverklaring schreef de redactie: ‘“De Tijdstroom” bedoelt het orgaan te worden ener generatie die, wars van al de eksperimenten der laatste jaren, arbeiden wil aan de opbouw ener persoonliker en menseliker kunst [...]. Wij aanvaarden dat de kunst de kristalliseering van het leven van de kunstenaar is, en dat haar graad schoonheid wordt bepaald door de hevigheid van het beleven en de mogelikheid deze bewogenheid te verstoffeliken in de enige passende vorm.’ | |
[pagina 93]
| |
Op het eerste gezicht vertoont deze verklaring opvallende parallellen met de opvattingen van Forum: het belang van de kunstenaarspersoonlijkheid, de kristallisering van de persoonlijke ervaring in de vorm; de menselijke persoonlijkheid als waardemeter voor de kunst. Maar ook hier wordt snel duidelijk hoezeer een vage term als ‘persoonlijkheid’ tot misverstanden aanleiding kan geven. De Tijdstroom stond te midden van de Vlaamse discussies en had zich vanaf het begin flink moeten weren tegen het verwijt dat het een individualistische kunstopvatting verdedigde. In kringen die literatuur beschouwden als een vervoermiddel voor een Vlaamse of katholieke ideologie was individualisme een scheldwoord. Dus, zo legde Demedts in De Tijdstroom herhaaldelijk uit, het persoonlijkheidsbegrip van dit blad moest worden begrepen in de zin van ‘algemeenmenselijkheid’ en niet van individualisme; kunst moest zowel putten uit een persoonlijk als uit een gemeenschapsleven. Demedts baseerde zijn invulling van het begrip ‘persoonlijkheid’ trouwens op de Nederlandse filosoof Anton Vloemans. In het weekblad Elckerlyc haalde hij diens onderscheid tussen het individu en de persoonlijkheid aan. Het individu is volgens Vloemans het primaire zijn, de onderbouw voor de persoonlijkheid. Een persoonlijkheid is iemand die door zijn aangeboren gaven, door zijn vrije wil, door ontwikkeling en ervaring, een houding heeft bereikt die gestalte geeft aan ‘een ideaal’ en het mensdom helpt verrijken. Persoonlijkheden vormen het fundament van de cultuur en van de volksgemeenschap. In de eerste jaargang van De Tijdstroom werden vooral recensies en creatief werk gepubliceerd, maar de tweede jaargang opende mee een nieuwe rubriek: ‘Leven’. André Demedts, die min of meer als woordvoerder van de Tijdstroomgroep optrad, wees er bij die gelegenheid op dat men er verkeerd aan deed te menen dat het blad geen belangstelling had voor de ‘vele vraagstukken die de moderne wereld bekommeren’ en dat het dit in de rubriek ‘Leven’ zou laten zien. Maar, hoewel in de ondertitel ‘Orgaan der Katholieke Vlaamse jongeren’ was weggevallen, profileerde zich De Tijdstroom in de tweede en derde jaargang nadrukkelijk als een katholiek blad. De tweede jaargang kondigde aan dat het blad de stoottroep zou vormen ‘voor het kristendom, de gerechtigheid en de waarheid’. Geen wonder dat hier geen toenadering tot Forum in zat. Bovendien kon De Tijdstroom weinig waardering opbrengen voor de creatieve prestaties uit de kringen van Forum. Jan Vercammen
p. 1 en 2 van Jg. III van Forum. ‘Ter Inleiding bij den nieuwen jaargang’.
| |
[pagina 94]
| |
recenseerde Ter Braaks Hampton Court vernietigend. Hij vond het ‘geen roman’ en was verontwaardigd over het ontbreken van een dragend moreel principe in het boek.
Maar er was toch iemand die de link legde tussen het persoonlijkheidsbegrip van De Tijdstroom en de ‘vent’-persoonlijkheid van Forum, met name Paul de Vree. De Vree was een jong en ambitieus criticus. Hij werd in 1909 geboren te Antwerpen en was onderwijzer. Op 24-jarige leeftijd gaf hij een studie uit Over den roman, een bundeling van opstellen waarin hij op zoek ging naar het ‘wezen’ van de roman. In die studie stelde hij nog zeet traditionele eisen aan het genre: het gebeuren moest waarschijnlijk zijn, met een duidelijk handelingsverloop en een zekete objectiviteit. Proust was in de ogen van De Vree te subjectief, Joyce te passief en André Gide was met zijn roman Les Faux monnayeurs compleet ontspoord. Maar De Vree leerde en evolueerde snel. Enkele jaren later, in 1937, nam hij het op voor niemand minder dan Simon Vestdijk, en dan nog wel voor Meneer Vissers Hellevaart. De Vree voelde zich in het bijzonder aangesproken door Vestdijks aandacht voor de artistieke uitdrukkingsvorm en hij koppelde aan deze waardering een pleidooi voor een zuiver literaire literatuurbeschouwing: ‘Ik verzet mij tegen het feit dat men op een standpunt van geloof, moraal, economische moeilijkheden en politieke drijverijen het
Voorkaft van het tijdschrift De Tijdstroom.
kunstwerk coteert, dat men om een afgeleide formule, waaraan in den grond elke creatie vreemd is, een poging ontkent, om een kwestie van traditionneele vormen of van normale kunstenaarsevolutie iemand het gras voor de voeten wegmaait, iemand de deur voor den neus toesmijt.’ Reeds vanaf halfweg de jaren dertig was De Vree srerker een autonome literatuur los van politieke of ideologische doelstellingen gaan bepleiten en hij meende in de Vlaamse letteren ook daadwerkelijk een evolutie in die richting te ontdekken. In een bijdrage over ‘Enkele hedendaagsche Vlaamsche Literatuurproblemen’ besloot hij tevreden dat de literatuur in het Zuiden eindelijk boven de ‘Vlaamsche kwestie’ was uitgestegen: ‘de problemen die tegenwoordig onze auteurs bezighouden zijn juist van dien aard dat ze zich buiten de grenzen der Vlaamsche politieke toestanden bevinden,’ aldus De Vree in 1936. En het signaal dat de Vlaamse roman in de juiste richting evolueerde, kwam volgens hem uit het Noorden: Forum is tot de openlijke erkenning van onze prestaties gekomen, zo stelde hij glunderend vast. Deze wat al te optimistische conclusie maakte De Vree op grond van een gematigd positieve reactie van Ter Braak op de romans van een aantal jonge Vlamingen, onder wie de nu nagenoeg vergeten René Berghen. Ter Braak had geschreven dat hij het een gunstige ontwikkeling vond, dat enkele jonge auteurs zich wilden ‘revancheren voor de zondvloeden van beschrijvingskunst, die een vorige periode van de Vlaamse literatuur kenmerkten’.
In de jaren dertig was de vraag in hoeverre literatuur zich tot niet-literaire doeleinden mocht lenen, een belangrijk discussiepunt in Vlaanderen. De Vree had de indruk dat de discussie zou worden beslecht in het voordeel van een puur literaire beoordeling en schreef deze evolutie toe aan invloed van Forum: ‘Rond dit tijdschrift is de roering voor de dertiger jaren dezer eeuw begonnen. Forum werd de versterkte burcht voor meer dan dikwijls strijdlustige en bevochten Noord- en Zuidnederlandsche auteurs, merkwaardigerwijze geenszins behoorend tot dezelfde levensbeschouwing.’ En hij citeerde vervolgens uit de inleiding de gekende zinssnede ‘de persoonlijkheid van den schrijver te laten gelden als criterium, door haar te beschouwen als onverbrekelijk verbonden met den vorm.’ Deze nieuwe bepaling van kunst, aldus nog De Vree, ‘heeft men beneden den Moerdijk niet best kunnen slikken. Want als het zoo wordt opgevat, God beware dan Vlaanderen en ons Vlaamsche Volk.’ De Vree overdrijft ongetwijfeld wanneer hij stelt dat Forum aan Vlaamse zijde een shock zou hebben veroorzaakt, en projecteert hier wellicht zijn persoonlijke ervaringen. Anderzijds schuift hij daar- | |
[pagina 95]
| |
Paul de Vree.
mee wel een belangrijke kwestie naar voren, de keuze tussen een autonome of dienende literatuur. Kunst als ‘spiegel’ of ‘bokswant’, zo heette het in een bijdrage van de Vlaming Raymond Brulez in Forum over deze kwestie. Dat De Vree Forum grondig had gelezen, was al eerder gebleken uit verschillende romanbesprekingen die hij in De Tijdstroom had gepubliceerd. Maar het is vooral in het tijdschrift Vormen (1936-1940), de opvolger van De Tijdstroom, dat De Vree blijk geeft van zijn grote belangstelling voor Noord-Nederlandse literatuur. In vergelijking met De Tijdstroom liet Vormen een verschuiving zien naar meer aandacht voor de individuele persoonlijkheid van de auteur en een grotere belangstelling voor de vorm. De titel geeft trouwens al aan hoeveel belang werd gehecht aan de vormgevende kracht ‘die de levensinhoud ordent en transformeert en hem zijn diepere beteekenis geeft’. Bovendien beschouwde men, aldus de programmaverklaring, ‘de persoonlijkheid als eerstgeldende en onmisbare factor’. Weer klinken hier echo's van het Forumprogramma, maar alweer blijkt ‘persoonlijkheid’ een dermate rekbare term dat ze voor verschillende ideeën stond. Alleen al in De Vtees bijdragen aan Vormen werd persoonlijkheid opgevat als ‘meningsvrijheid’, als mogelijkheid tot ‘distinctie van de amorfe massa’ en vooral als ‘vrijheid van levensbeschouwelijke inmenging in de kunst’. Bij andere medewerkers kreeg dat persoonlijkheidscriterium nog andere invullingen, maar alleen bij De Vree is de verwijzing naar Forum duidelijk.
In 1939 verscheen van zijn hand een bijdrage met als titel ‘Menno ter Braak, het geestelijk “Vaderland” van Holland’. Daarin werd de toestand van de literatuur in Nederland geschetst. Er waren op dat moment twee kampen: enerzijds de ‘wij-poëten, pure aestheten, en apologeten’ en anderzijds ‘een handvol nonconformisten, d.w.z. individualisten en vrijzinnigen’. Tussen beide kampen stond Hendrik Marsman. Menno ter Braak fungeerde in dit beeld als ‘het brandpunt van geestelijke belangstellingen in Holland [...], omdat hij raad weet voor [sic] de libertijnsche stroomingen en voor, wat ten slotte de weegschaal doet doorslaan, de houding van den intellectueel tegenover den politicus, of voor den politicus in den intellectueel’. Hieruit blijkt dat De Vree niet alleen opkeek naar de Forumianen omdat zij de zo begeerde vrijheid voor de literatuur durfden opeisen, maar ook omdat hij in hen een intellectuele tendens bewonderde: het ‘more brains’ waarom August Vermeylen had gevraagd. Forum was de manifestatie van een intellectueel denken dat De Vree in Vlaanderen nog node miste. Ik stel vast, zo schreef hij in een recensie van De korte Baan, ‘dat het ons nog aan intelligent en vooral “onburgerlik” werk ontbreekt. Ik zou niet willen dat wij daarin onze beste buren op den voet zouden volgen, maar het ware tijd dat uit onze wordende grootsteden scherpere waarnemers en critischer, eclectischer, fijngevoeliger naturen naar voren kwamen.’ Daarnaast bewonderde hij ook de stijl van Ter Braak en schreef: ‘Ongetwijfeld ontsnapt in de toekomst niemand nog aan Ter Braak, niet om reden van zijn integraliteit, maar omdat hij zich esthetisch meer dan wie ook verantwoordt, gezien zijn virtuozelijken essay-stijl.’ Het goede voorbeeld lag ongetwijfeld in het Noorden, en De Vree vond dat de jongeren zich ook voor de taal daarnaar moesten richten. Hij ontdekte bij de jonge generatie al een eigen en nieuwe karaktertrek: ‘de vernederlandsching’. ‘Het is een elementaire eisch van het proza en van de Nederlandsche cultuur, het taalparticulatisme (ik zeg niet het temperamenteel particularisme) te verliezen, uit den ban van onvolmaakte, gefetichismeerde vormen te geraken, de ruwe taalstof als alle andere ruwheid af te slijpen en te verfijnen.’ De Vree was tijdgevoelig en is na de oorlog compleet in de richting van de experimentele poëzie geëvolueerd en daar kwam Forum niet meer aan te pas. | |
[pagina 96]
| |
Bokboek van Weverbergh.
Het is opvallend dat in de tijdschriftdebatten van jonge dichters vlak na de oorlog Forum niet als model voorkwam, niet in positieve en evenmin in negatieve zin. Toch blijken de Forumianen hier en daar ook in Vlaanderen nog sporen te hebben nagelaten.
In juni 1963 verscheen een onopzichrig gestencild kritisch tijdschriftje, Bok. Het bleef twee jaar bestaan en ging daarna op in het blad Komma. Bok had de bedoeling af te rekenen met de officiële grootheden uit ‘onze’ literatuur. Julien Weverbergh, later redacteur bij uitgeverij Manteau, ontpopte zich daarin als een hattstochtelijk polemist. Het belang van Bok, ook voor Nederland, werd ooit door Oversteegen als volgt aangegeven: ‘Ieder nummer van het blad is een reeks knuppels in het hoenderhok, en in landen waar het literaire leven door gezapigheid bedteigd wordt, is de knuppel per definitie sympathieker dan de hoenderen.’ Weverbergh zag zichzelf als een ongenadig, maar integer criticus en in die hoedanigheid beschouwde hij zich als een waardig opvolger van Du Perron. Ook Ter Braak kon hij waarderen, maar vanwege zijn geschipper vond hij hem maar ‘het halve, naast het volle pond.’ Toch was Ter Braak voor Weverbergh een voorbeeld van soevereiniteit. Daarvan getuigt een dagboeknotitie uit 1961: ‘Ik lees en lees het Verzamelde Werk van Menno ter Braak en Edgar du Perron; door de eerste word ik gevormd. Ik ontdek mijn identiteit. Op 20 september noteer ik in mijn dagboek: “Mijn haast niet te verwoorden minachting voor alle, letterlijk alle gezag in al zijn vormen of gedekt door personen, is geen pose. Dit is geen houding die ik mij heb leren aanpraten, maar een karaktertrek. Ik wil echter leren geen enkel oordeel meer uit te spreken zonder het te funderen. In de eerste plaats voor mezelf”.’ Voor Weverbergh was het dus de kritische polemische geest waardoor Forum hem nog tot voorbeeld kon zijn. Hij zou dan ook met overgave zijn bewonderde Du Perron tientallen bladzijden lang verdedigen tegen W.F. Hermans' aantijgingen in Mandarijnen op zwavelzuur. Hierbij valt op hoe Weverbergh zich net door het kritische en polemiserende karakter van Forum aangetrokken voelt. Dat was een aspect dat Maurice Roelants helemaal niet lag. Roelants en andere auteurs van zijn generatie werden door Weverbergh en diens companen overigens de grond in geboord, maar dat is een ander verhaal. In de tijdschriften Diagram (1962-'64) en Komma (1965-'69), waarin een sterk taalgerichte proza-opvatting domineerde, kwamen nog een paar jonge auteurs aan het wootd die hun bewondering voor het Forum-duo Ter Braak en Du Perron niet onder stoelen of banken staken, zo onder meer een van de Diagram-auteurs, Willy Roggeman. Roggeman bouwde zijn eigen oeuvre vanuit een sterk vormbewustzijn op en benadrukte hethaaldelijk dat het kunstwerk losstond van zijn maker, een ‘vorm’-standpunt dus. Toch schreef hij lovend over Ter Braak, omdat hij zich verwant voelde met diens aandacht voor ‘de structuur en de vorm van het betoog’ en omdat Ter Braak, net zoals Nietzsche - die Roggeman ook inspireerde - ‘het vibrato van de woordnuance, de toon, de stijl’ van essentieel belang achtte. Tussen Bok, Diagram en Komma bestonden nauwe persoonlijke contacten, en het is niet onwaarschijnlijk dat iemand als Pierre H. Dubois, in wiens poetica het Forum-ideeëngoed een grote rol speelde, hier een invloedrijke factor is geweest. Tegenwoordig is Forum in Vlaanderen nauwelijks nog een begrip. Terwijl Thomas Vaessens zich onlangs in een recensie in het NRC beklaagde over de nog steeds doorwerkende invloed van Forum, kom je die naam nauwelijks tegen bij Vlaamse critici. De ideeënstrijd rond Forum, treft men natuurlijk wel aan in de literaire discussies. Maar wanneer de Vlaming Hugo Brems in zijn essaybundel De dichter is een koe meer formalistische van expressieve poëzie onderscheidt, dan spreekt hij van ding-poëzie en stem-poëzie. In een interview preciseert hij die stem-poëzie als ‘poëzie van wie je de persoonlijkheid als het ware achter | |
[pagina 97]
| |
de gedichten voelt’, maar de formule ‘vorm of vent’ valt niet. Wel komt ze een keer voor in Brems' analyse van de literaire instituties in Vlaanderen, Een zangwedstrijd, maar dan als variant op de tegenstelling ‘esthetische vs. ethische’ literatuuropvatting, zonder dat hier de kritische praktijk of de Forum-deelnemers meeklinken.
De Nederlander Marco Daane noemt in zijn biografie van Richard Minne deze Vlaamse dichter ‘een “ventist” avant la lettre, die nooit zonder de vorm kon’. De Forumiaanse formulering staat hier volledig op rekening van de Nederlandse biograaf. Toen Menno ter Braak in 1933 aan Roelants schreef dat hij bij nader inzien toch weinig voelde voor de dubbelconstructie en er de voorkeur aan gaf met Forum op te houden, stelde hij voor: ‘zullen we dus maar mooi doodgaan als een vlammend vuur?’ In het huidige Vlaanderen is alleen nog de as van Forum te vinden. | |
LiteratuuropgaveDeze tekst is de bewerkte vetsie van een lezing die werd gehouden op het Forumcolloquium in Den Haag, op 27 oktober 2001. Over het tijdschrift Forum is al behoorlijk wat geschreven. Als standaardwerk wordt beschouwd het boek van J.J. Oversteegen, Vorm of Vent. M. Roelants gaf zijn eigen gekleutde visie op de gebeurrenissen in: Roman van het tijdschrift Forum of Les Liaisons dangereuses. 's-Gravenhage 1965; Eerder schreef ik over Forum en Vlaanderen in ‘De Vlamingen in: Forum: een misverstand’, Van Hooger Leven tot De Vlag (red. E. Brems e.a., Leuven 1999). Over Paul de Vree is informatie te vinden in Ernst Bruinsma, Louis Paul Boon en het modernisme in Vlaanderen (Antwerpen 1998) en in Lut Missinne, Kunst en Leven, een wankel evenwicht (Leuven 1994).
De niet-gepubliceerde brieven waaruit in dit artikel werd geciteerd, bevinden zich in de briefwisseling omtrent Forum, in het AMVC (mappen B79985 en R5845B2).
Voorts werd in dit artikel geciteerd uit of verwezen naar: Ter Braak - Du Perron. Briefwisseling 1930-1940 (Amsterdam 1949); Menno ter Braak, Verzameld Werk (Amsterdam 1949-1951); Hugo Brems, Analyse van een malaise (Antwerpen 1988); ‘De criticus is een gnoe, een gesprek met Hugo Brems, Yang (1991) 152; 1991; Hugo Brems, Een zangwedstrijd. Over literatuur en macht (Leuven 1994); Marco Daane, De vrijheid nog veroveren. Richard Minne 1891-1965 (Amsterdam 2001); André Demedts, ‘De waarde der persoonlijkheid’, Elckerlyc (1936) 1; Raf Kreemers, ‘Het Vlaamsche Forum, een interview met de redacteuts’ Hooger Leven; 4 februari 1934; Maurice Roelants, ‘Requiem voor Doeke Zijlstra, de humaanste der uitgevers’, 125 jaar Nijgh en Van Ditmar 1837-1962 ('s-Gravenhage 1962); Willy Roggeman, yin/yang (Rotterdam 1962); René Verbeeck, ‘André Demedts en 'de Tijdstroom’, Vlaanderen (1976) 154; Jan Vercammen, ‘Vier jonge romans’, De Tijdstroom (1932) 9; Thomas Vaessens, Een frisse les in onttegelende poëzie, NRC 15 juni 2001; Paul de Vree, Over den roman (Langemark 1933); Paul de Vree, Hedendaagsche Vlaamsche Romanciers en Novellisten (Mechelen, 1936); Paul de Vree, ‘Naar aanleiding van “De korte baan”. Nieuwe Nederlandsche verhalen bijeengebracht door H. Marsman en E. du Perron’, Vormen (1936) 1; Paul de Vree, ‘S. Vestdijk, naar aanleiding van Meneer Visser's Hellevaart’, Vormen (1937) 1; Paul de Vree, Menno ter Braak, Het geestelijk ‘vaderland’ van Holland, Vormen (1939) 2/3; Julien Weverbergh, Bokboek (Amsrerdam 1965); Julien Weverbergh, De voorwerpen (Antwerpen 1994). |
|