Literatuur. Jaargang 17
(2000)– [tijdschrift] Literatuur– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 282]
| |
Paul DijstelbergeGa naar voetnoot+
| |
[pagina 283]
| |
grote literaire kwaliteiten vrijwel is vergeten. Je kan hem beschouwen als een voorloper van Weyerman. Walten was een Duitser maar zijn Nederlands leek bepaald niet op het brabbeltaaltje dat zijn landgenoten -volgens contemporaine Nederlandse kluchtschrijvers - uitsloegen. Zijn Nederlands is bijna even perfect en fantasierijk als dat van zijn negentiende-eeuwse landgenoot ‘de jonge Stern’, een van de hoofdpersonen in Multatuli's Max Havelaar. Walten schreef pamfletten die hij meestal anoniem publiceerde en liet op die manier een gefragmentariseerd, lastig te traceren oeuvre na. Het blijft de vraag of hij door een ander genre te kiezen, zoals het theater, wèl zou zijn doorgedrongen tot het literaire Pantheon. De pamfletvorm gaf schrijvers een grotere vrijheid dan de ‘officiële’ letterkunde alle literatuurvormen waren aan strenge regels gebonden waar het de taal en de manier van presenteren betrof. De losse retoricale structuur van de pamfletten doet denken aan die van een hedendaagse columnist en daarom zijn sommige van die oude teksten nog springlevend. Springlevend, maar tegelijkertijd te gering van omvang en te specialistisch van inhoud om de grenzen van plaats en tijd te kunnen overschrijden en zo de literaire waardering te krijgen die achttiende-eeuwers als Weyerman uiteindelijk wel werd toegemeten. | |
In gesprekHoeveel procent van wat ooit is gedrukt aan pamfletten nog bestaat, zullen we nooit weten. In absolute zin zijn er echter opmerkelijk veel bewaard gebleven. In Den Haag, Leiden, Amsterdam, Utrecht en Gent - om de grootste collecties te noemen - worden vele duizenden tot tienduizenden exemplaren bewaard en deze verzamelingen blijken elkaar in behoorlijke mate te overlappen. In detail wijken collecties zeker af (zo is in de Leidse Thysiuscollectie meer nieuws in het genre ‘man bijt hond’ te vinden), maar de grote lijn komt redelijk overeen. Dat kan het gevolg zijn van een consensus tussen de vroegere collectioneurs: zoals iedere toerist in Venetië nu eenmaal de Brug der Zuchten bekijkt en talloze dromerige straatjes links laat liggen, zo zijn de mensen het in een gegeven periode vaak wel eens over wat er van belang is. Een andere reden voor deze overeenstemming tussen collecties zou kunnen zijn dat überhaupt een behoorlijk deel van de totale productie aan pamfletten bewaard is gebleven. Tenminste, van een bepaald type pamfletten. Wie ze bekijkt, ziet al snel dat de overgeleverde exemplaren uiterlijk nogal op elkaar lijken. Die eenvormigheid wordt natuurlijk in de eerste plaats veroorzaakt door de uniforme, zonder uitzondering lelijke, papieren omslagen waarin grote collecties, zoals de Haagse of de Leidse, helaas zijn herbonden. Maar het komt ook door het formaat: ruim negentig procent van de bewaard gebleven pamfletten is ongeveer even groot. Nadere inspectie wijst vervolgens uit dat deze pamfletten vroeger in dikke bundels bijeengebonden moeten zijn geweest. Al in de zeventiende eeuw lieten verzamelaars pamfletten van gelijk formaat bij elkaar inbinden, vaak (maar, zoals we zo dadelijk zullen zien, lang niet altijd) zonder veel aandacht te besteden aan inhoudelijke overeenkomsten. De verzamelbundels werden in de negentiende eeuw uit elkaar gehaald door onderzoekers als Knuttel om een chronologische en thematische ordening mogelijk te maken. Door die vroege bundeling èn door de negentiende-eeuwse, nationalistisch getinte belangstelling voor ‘volkse ’ informatiebronnen hebben bepaalde pamfletten een grotere overlevingskans gehad. Pamfletten werden in de zeventiende eeuw ‘blauw-boekjes’ genoemd, naar de omslagen van goedkoop, blauw papier. Maar lang niet alle pamfletten werden in dergelijk papier ingebonden en verkocht. Wie sommige losse pamfletten in hun oorspronkelijke omslagen ziet - je komt ze helaas maar zelden tegen - wordt getroffen door het prachtige uiterlijk van de sierpapierenEen prent met uitleg bleef de hele zeventiende eeuw door een populair genre. Ze waren over het algemeen weinig subtiel, hoewel de Nederlandse prenten en hun bijschriften gunstig afsteken in vergelijking tot, bijvoorbeeld, hun Engelse of Duitse tegenhangers
| |
[pagina 284]
| |
waar de boekverkoper ze met een enkele steek in vastzette. Een stapeltje van dergelijke pamfletten lijkt plotseling op een bontgekleurde papegaaienkolonie, waar luidkeels en in alle toonaarden discussies worden gevoerd. In sommige pamfletten wordt de lezer aangezet tot het verzamelen van alle teksten over een of andere controverse. In dialoogvorm krijgen we te horen wat er zoal is verschenen - vaak met samenvattingen van de inhoud - en af en toe komen de prijzen ter sprake. Zeldzame of gewilde pamfletten konden ook in de zeventiende eeuw al een paar gulden opbrengen en dat is een behoorlijk bedrag voor een stukje papier dat bij verschijnen twee cent tot een stuiver had gekost. De kopers van dergelijke zeldzame en dure teksten zijn waarschijnlijk eerder mensen geweest die alles over een bepaald onderwerp wilden lezen dan verzamelaars in de moderne zin, bibliofielen die een collectie kost wat het kost willen completeren en zorgvuldig bewaren. Dit type verzamelingen werd thematisch samengesteld en bijeengebonden en zo vind je ze incidenteel nog terug. Aan het begin van de zeventiende eeuw ging het om ‘echte’ meningsverschillen die op het scherp van de snede werden uitgevochten. Tegen het einde van de eeuw zien we hoe kleine controverses doelbewust werden opgeblazen tot enorme proporties en vervolgens eindeloos uitgesponnen. Het meningsverschil is een literair spel geworden. Pamflettenoorlogen uit de jaren 1680 en 1690 lijken eerder op feuilletons, maar dan geschreven door verschillende auteurs en verschenen bij verschillende uitgevers. Als de Amsterdamse arts Boekelman een ongelukkige gynaecologische ingreep pleegt en vervolgens tracht de afloop te bagatelliseren, roept hij daarmee een stroom van geschriften op. Voor een deel zijn die geschreven door artsen, maar voor een veel groter deel door allerminst ter zake deskundige schrijvers. Die hoopten met hun, overigens anoniem verschenen, absurde geschriften olie op het vuur te gooien en zo de publieke belangstelling gaande te houden - en daarmee de kachels van de uitgevers brandend. De pamfletjes over de kwestie Boekelman (ze waren half zo klein als het gebruikelijke formaat) zien eruit als katernen van een boek en na verloop van tijd verscheen er zelfs een gedrukte ‘inhoudsopgave’, een opsomming van wat er verschenen was en in welke volgorde. Er was zelfs wat ruimte vrijgelaten voor nog te verschijnen pamfletten en inderdaad vind je in sommige exemplaren van deze pamflettenbundel achteraan wat titels bijgeschreven. Nieuws ging van mond tot mond. Ook in het papieren nieuws speelt het gesprek, de dialoog, een belangrijke rol. In een enorm aantal pamfletten is gekozen voor de samenspraak als vorm, om een bepaaldeEen fraai portret van Maurits siert de voorkant van dit pamflet, waarin de vloer wordt aageveegd met Van Oldenbarneveldt en zijn medestanders.
Een tegen Van Oldenbarnevelt gericht pamflet, waarin alle beschuldigingen tegen de raadspensionariz zijn verbeeld: de geldzak, ten teken van zijn omkoopbaarheid, de scepter als teken van heerszucht, zijn titel als Sint Jan, als aanduiding van het cryptokatholieke karakter van de Arminianen.
| |
[pagina 285]
| |
mening (of verschillende meningen) goed uit de verf te laten komen. Een andere veel voorkomende vorm was de zogenaamde brief van en ooggetuige. De overtuigingskracht werd ontleend aan de suggestie van waarheidsgetrouwheid, alsof een echt gesprek, een echte brief werd weergegeven. En vermoedelijk zijn de gedrukte nieuwsberichten ook zo ontstaan, als het letterlijke verslag van wat iemand zei, terwijl het eerste nieuwsbericht in briefvorm de gedrukte versie van een echte brief zal zijn geweest. Buitenlands nieuws (of zogenaamde buitenlandse commentaren op gebeurtenissen alhier) werd vaak gepresenteerd als brief: ‘van een koopman N.N. te Keulen aan een vriend’ of ‘van een Christen die de zaak der Piemontese broeders toegenegen is’. Incidenteel is de auteur een persoon die met naam en toenaam wordt genoemd, maar dan zijn het vaak juist weer wel echte brieven die niet hoeven te zijn geschreven met het oog op publicatie. Zo werden er van Hugo de Groot, na zijn roemruchte ontsnapping uit Loevestein, brieven aan familieleden afgedrukt. In pamfletten over lokale gebeurtenissen treden vaak sprekers op die nieuwtjes of opinies uitwisselen. Vaak vinden die gesprekken op de trekschuit plaats of zien we nieuwsgierigen rondhangen bij de aankomstplaatsen. Afgezien van speciale bodes die te paard reisden, was de schuit de snelste verbinding tussen twee plaatsen en er was geen sprake van controle op de passagiers. Het karakter van dergelijke samenspraken heeft iets toneelmatigs. De antagonisten staan aangekondigd op de titelpagina zodat de lezer kon bevroeden welke standpunten er werden verkondigd. We zien een schipper die, nadat hij heeft verkondigd dat er in Nieuwkoop weer van alles aan de hand is, wordt binnengenood in een schenkerij om onder het genot van een glaasje brandewijn aan de tand te worden gevoeld over de vreemde gedragingen van de plaatselijke baljuw. Dan weer zijn het de reizigers in de schuit die om de tijd te doden de gebeurtenissen van de dag bespreken. We zien sprekers uit alle lagen van de bevolking met elkaar in debat, waarbij de Haagse hoveling niet te benauwd is om een eenvoudige vrouw uit het volk uit te leggen waarom de prins iets heeft gedaan of juist nagelaten wat de diepere beweegredenen zijn van buitenlands potentaten. Die spraakzaamheid en bemoeizucht op de trekschuit, waarbij weinig acht werd geslagen op sociale status en de erbij behorende verschuldigde eerbied, was overigens een fenomeen dat in de ‘echte wereld’ de hele eeuw door de aandacht trok van verbaasde buitenlanders. Imaginaire stiefkinderen van de pastorale traditie zijn de ‘eerlijke veenboeren’ die met hun boerenverstand commentaar geven op de theologische implicaties van het werk van Arminius. Een dief, in afwachting van zijn executie op de Amsterdamse Dam, drift een dominee tot waanzin door met ijzeren logica de consequenties van de predestinatie volgens de leer van Gomarus uiteen te zetten. Het mooist is, naar mijn idee, het pamflet waarin een passant een verbaasde matroos tegen het lijf loopt op de Zeedijk. Die had voor de deur van een boekverkoper een pamflet zien hangen waarin hij, tot zijn grote verbazing, zelf de hoofdpersoon bleek te zijn. Hij begreep er niets van, hoe dat nou kon? Want hij was nog maar net aan wal en had niemand gesproken. ‘Heb je soms iets vreemds beleefd tijdens je reis?’, vraagt de voorbijganger. ‘Nu je het zegt’, antwoordt de matroos, ‘ik heb wonderbaarlijke avonturen beleefd bij een schipbreuk in de buurt van het Zuidland, ver voorbij Batavia en als we hier nu even gaan zitten met een glaasje, zal ik het allemaal uit de doeken doen. Maar hoe die boekverkoper dat nou toch allemaal weet, ik begrijp er niets van.’ En hij steekt van wal met gruwelijke verhalen vol godsdienstwaan, moord en doodslag en kannibalisme. Die worden door zijn toehoorder stiekem genoteerd en verkocht aan een uitgever - zodat het verhaal zichzelf in de staart bijt. Als in 1650 een van de Bickers - familie van de machtige Amsterdamse burgemeesters - in ijltempo het Muiderslot verlaat, op de vlucht voor de troepen van stadhouder Willem II, wordt hij gezien door een boer die later in de stad aan iedereen die maar wil horen, zal vertellen dat de drost het zo in zijn broek deed dat de stront via zijn kousen in zijn schoenen liep. Het boosaardige leedvermaak waarmee avonturen van de ongelukkige kasteelheer, uiterst gedetailleerd worden beschreven, zal de, vanzelfsprekend anonieme, auteur door het slachtoffer niet in dank zijn afgenomen. Naarmate de eeuw verstrijkt krijgt de inhoud van veel pamfletten een steeds fictioneler karakter om uit te monden in een eindeloze reeks gesprekken die aan het hof van Apollo worden gevoerd in de stijl van de klassieke schrijver Lucianus. De verveelde god luistert vaak maar met een half oor naar de alledaagse muizenissen die aan hem worden voorgeschoteld en draagt zo in hoge mare bij aan het komische karakter van deze teksten. Maar aan zijn hof vinden we ook de grote denkers uit voorbije eeuwen terug als hovelingen. Een stap verder en we zijn in de achttiende-eeuwse fictie beland, met zijn populaire ‘Gesprekken tussen eminente Doden’ en briefromans, literaire genres die gebruikmaken van het stilistisch instrumentarium van het laat zeventiende-eeuwse nieuwsbericht. | |
Op de manier van...De samenspraak was, hoewel populair, slechts een van de stijlen die de pamfletschrijvers gebruikten. Om de | |
[pagina 286]
| |
Humor: nadat de gebroeders De Wit op gruwelijke wijze waren vermoord door het Haagse grauw, verschenen er nogal wat pamfletten van dit type, waarin de slagersarbeid van de aanstichters werd vergeleken met de anatomische lessen die zeer populair waren.
boodschap zo effectief mogelijk over te brengen, werden elementen ontleend aan vrijwel alle genres. Martelarenspiegels waren in de zeventiende eeuw zeer populair en toen de Haagse jongeling Reynier de Graaf in 1672 ter dood was veroordeeld wegens een aanslag op Johan de Witt, lag het dan ook voor de hand om zijn levensgeschiedenis in die trant aan het papier toe te vertrouwen. In het pamflet over zijn laatste dagen zien we hem in zijn cel in de Haagse Gevangenpoort. De donkere ruimte wordt doorstraald met een geheimzinnig licht en er gebeuren wonderen in zijn omgeving waar geen verklaring voor te geven valt, tenzij men aanneemt dat de Goddelijke genade in het spel is. Als hij uiteindelijk op het schavot staat, barst zelfs de beul in snikken uit. Die verklaart, overmand door emoties als hij is, niet in staat te zijn de executie te voltrekken. Uiteindelijk slaat hij het hoofd van de moordenaar in spe er toch af, waarvoor hij door de zenuwen flink wat klappen nodig heeft. Maar, zo verkondigt hij na afloop, dit is het einde van zijn loopbaan op het schavot en evenmin zal hij zijn zoon tot beul opvoeden, zodat er een eind komt aan een mooie familietraditie. Het bloed van zijn slachtoffer - zo verklaart de beul nog - zal over degenen komen die dit onschuldige lam naar het schavot hebben gestuurd. Dat is een gemakzuchtige profetie: op het moment dat dit pamflet verscheen waren de ‘moordenaars’, de gebroeders De Wit, al op wrede wijze omgebracht door het Haagse lompenproletariaat, in opdracht van Willem III. Een vergelijkbare bekeerde beul vinden we terug in een pseudo-brief aan de weduwe van Cornelis de Witt. Diens heldenmoed bij het ondergaan van martelingen had zo'n indruk gemaakt op zijn kwelgeest dat deze, net als de beul van Reynier de Graaf, zijn beroep niet meer kon uitoefenen. De stijl en inhoud van dit pamflet waren duidelijk beïnvloed door Livius’ beschrijvingen van het oude Rome. Een opmerkelijke tegenstelling: de calvinistisch geïnspireerde idolatrie voor het huis van Oranje en de republikeinse klassieke heldenmoed vormen een constante in de Nederlandse geschiedenis. Parodieën op het nieuws zijn in de zeventiende eeuw zo zeldzaam dat niet van een genre kan worden gesproken, het zijn curiosa die een onverwacht, ander beeld geven van hun tijd. In een reeks nieuwsberichten over de veldslagen van Willem III en Lodewijk XIV vinden we plotseling een ‘Gevecht om de tafel’ waarin een overvloedige slagorde aan spijzen het opneemt tegen de dorstige kelen, de hongerige magen en de dikke penzen. Ze verliezen - natuurlijk - maar de tegenpartij blijft volgestopt en uitgeput op het slagveld achter. In een Varkenstestament verdelen de varkens heel nauwgezet hun lichaam - meer bezitten ze niet - over hammen, worsten, beulingen en andere etenswaar. Een reeks in briefvorm geschreven pamfletten uit het roerige jaar 1688 is opmerkelijk omdat er niets in gebeurt. De schrijver kijkt uit het raam in de veronderstelling dat Willem III langs zal komen, maar die is al lang gepasseerd. Vervolgens schrijft hij op wie hij heeft gesproken: ‘X en Y kwamen langs, maar wisten ook niet wat er gebeurd was. Daarna gingen we naar een wijnhuis, maar er was niemand. De straten waren leeg.’ Een eeuw later werd het beschrijven van niets door schrijvers als Laurence Sterne tot kunst verheven. | |
Een lied voor een centPamfletten zullen meestal mee naar huis zijn genomen om rustig te lezen en te overdenken. Nieuws werd in de zeventiende eeuw echter ook vaak gezongen. Alweer meer dan tien jaar geleden liet Alexander Pola in het programma ‘Farce Majeur’ zien hoe dat in zijn werk ging. Een man rolde een vaandel uit met daarop een grafische verbeelding van actuele gebeurtenissen en bezong deze op een makkelijk in het gehoor liggende wijs, zodat het publiek het refrein al vast kon meezingen (‘Het is uit het leven gegrepen, het is uit het leven een greep’). De liedjes werden vervolgens te koop aangeboden. Ze waren vaak voorzien van een korte aan- | |
[pagina 287]
| |
hef in proza waarin de aanleiding beknopt uiteen werd gezet: ‘over een man van zesenzestig jaren die er achtentwintig heeft vermoord en daarvan waren er twintig vrouwen en een is er ontsnapt en heeft hem aangegeven en hoe hij gehangen is, maar niet dan nadat hij zijn dochter heeft bezwangerd van een monster. Te Augsburg.’ Een typische aanhef voor het lied zelf was: ‘Kom mensen blijf eens staan’ of ‘Wat wonder, wat nieuws...’ en als de moord erg verschrikkelijk was geweest of begaan door de Turken in het verre Constantinopel, dan begon de zanger met ‘Christenen luistert en wees begaan.’ De meeste liedjes die er nog zijn dateren uit de achttiende eeuw. Ze zijn afgedrukt op een dubbelgevouwen velletje papier van de allerslechtste kwaliteit, kleiner dan een A4. Ze zijn vaak voorzien van een simpele houtsnede die maar in een enkel geval wat met de tekst te maken heeft. Tot ver in de achttiende eeuw en misschien zelfs wel tot in het begin van de negentiende eeuw werden actuele gebeurtenissen (‘De verschrikkelijke moord te Abcoude, van een zoon op zijn eigen moeder, op de wijs: het gebochelde weeskind’) voorzien van afbeeldingen die dateerden uit de late middeleeuwen of de zestiende eeuw. De vier weeskinderen, Amadis de Gaule en Broeder Cornelis vanHumor: een beschrijving van de aankomst van de gebroeders De Wit in de hel, waar zelf de duivels niets met hen te maken willen hebben. Deze helse tegenhangers van de Gesprekken aan het hof van Apollo waren zeer gelied.
Antwerpen (een bekende monnik die rond 1560 biechtelingen met een zweep op de blote billen had geslagen) waren geliefde illustraties. De voorlopers van dit type liedbladen vinden we terug op schilderijen van zeventiende-eeuwse interieurs. Een prent met een tekst wappert slordig aan een willekeurig in de muur geslagen spijker. Maar in die tijd kon de graveur Romeyn de Hooghe heten en de dichter Vondel. In de achttiende eeuw zijn de dichters anoniem. De favoriete onderwerpen zijn rampen, moorden en seks, de laatste twee bij voorkeur in combinatie: overspel of incest werden steevast gevolgd door een moord op de ongelukkige zuigeling. De eindbestemming van de daders was zonder uitzondering de galg, de wurgpaal of het rad, waarna de vogelen des velds de lijkbezorging voor hun rekening namen. In de loop der tijd verschuift de invalshoek van sensatiezucht en besmuikt genoegen naar compassie. De burgerlijke beschaving is in de achttiende eeuw duidelijk begonnen aan de opmars die tot aan de Franse revolutie voort zou duren. Ook vrolijker onderwerpen werden bezongen: boeren en boerinnen op de stadse kermis, nieuwigheden in de mode, het kleine nieuws. Sommige gebeurtenissen danken hun eeuwige roem aan het feit dat ze op de stoep van de liedjeszanger gebeurden. In Amsterdam werden liedjes vaak verkocht op de Botermarkt, het huidige Rembrandtplein - waar ook vandaag het publiek nog meezingt met de zangers van het levenslied. In het begin van de achttiende eeuw had hier de zanger Pieter de Vos zijn kraam. Liefhebbers, hier hebt gij de keur
Van liedjes en Liedboeken zaam
Duisenden heeft hy er in zijn kraam
Een van de liedjes van De Vos gaat over een maagd in mannenkleren die in haar jeugd soldaat was en die later de paarden verzorgde in een van de stallen in de Amstelstraat. Het ‘meisje loos’ dat wil gaan varen als lichtmatroos is overbekend, maar die meisjes raken altijd zwanger. Dit specifieke meisje wilde niets van mannen weten, ze was zelf een man, ‘ze piste alleen niet als een man’. Het is kenmerkend voor de urbane wijsheid van de zangers van de botermarkt - en hun publiek - dat deze vrouw als voorbeeld wordt genoemd voor alle vrouwen ‘die een Amazoon willen zijn.’ Na haar dood, de aanleiding voor het lied, komen duizenden vrouwen bijeen voor haar uitvaart. Van sommige eind achttiende-eeuwse liederen vraag je je daarentegen af of ze ooit zijn gezongen. Het zijn propagandaliederen voor de patriotten en om de een of andere reden ontbreekt de juiste toon. Ze wekken de indruk door even goedwillende als geleerde heren te zijn geschreven, die proberen een populaire | |
[pagina 288]
| |
toon te treffen om zo het volk op te voeden en Kaat Mossel de wind uit de zeilen te nemen. In hun vergeefse belerendheid doen ze nog het meest denken aan de postbus 51 spotjes. Liedjes waren zeer populair en we mogen aannemen dat de vele duizenden die we nog hebben een fractie vertegenwoordigen van wat er ooit is geweest. Het was geen drukwerk dat uitnodigde tot bewaren en wat er nog is dankt zijn overleven waarschijnlijk aan het uitzonderlijke mensentype dat niet kan weggooien en ook het meest efemere drukwerk ordent en bewaart. | |
BesluitHet publiek kon er geen genoeg van krijgen. Het kocht liedjes op het Rembrandtplein die thuis en in de kroeg gezongen werden. Het verschijnen van een pamflet kon een opstootje veroorzaken. Al in 1619 horen we de grote Leidse boekverkoper Franciscus Raphelengius een klacht uiten die, net als het nieuws, van alle tijden is. Er wordt geen boek verkocht, iedereen vraagt naar nieuws over remonstranten en contraremonstranten. Wevers lopen te hoop voor een boekhandel in afwachting van de nieuwste verwikkelingen - een terloopse verwijzing naar het publiek dat die pamfletten las want we hoeven niet aan te nemen dat die wevers daar stonden te wachten tot een geletterde burger het nieuws aan hen voor wilde dragen. Wie weet zongen ze een boosaardig lied over Van Oldenbarneveldt. ‘Is er nieuws?’ De boekverkoper haalde een dichtgebonden pak papier onder de toonbank vandaan, maakte het open, nam een vel, vouwde het tot een katern en naaide het met een haal tot een pamflet. Zo ging dat ongeveer. | |
LiteratuuropgaveEen aardig artikel over pamfletten verscheen in dit tijdschrift: Simone Veld ‘In de clinch over de vrouwelijke (on)deugd, Een pamflettenstrijd in de zeventiende eeuw’, in: Literatuur 2 (1998), p. 103-109. De beste studie over pamfletten is nog altijd: Graig E. Harline, Pamphlets, printing and political culture in the early Dutch republic (Doordrecht, 1987), een werk waarin statistische analyses worden gecombineerd met een zeer leesbare tekst. Zeer onderhoudend over de kwestie Boekelman schreef Marianne Peereboom, ‘Lijsje Jans haar kous ley aan duygen. Een medische pamflettenstrijd in Amsterdam’, in: Vingerafdrukken: mengelwerk van medewerkers bij tien jaar Short-Title Catalogue, Netherlands (Den Haag, 1995), p. 91-105. De pamfletten welf zijn helaas moeilijk toegankelijk, zowel fysiek als inhoudelijk. Wie ze wil zien, moet naar een universiteitsbibliotheek, de gothische lettertypen en het oude nederlands maken dat ze zeer lastig te lezen zijn voor de niet-specialist. De interessantste collectie bevindt zich te Leiden. Auteur dezes werkt op dit moment aan een cd-rom waarop een ruime keuze aan zeventiende-eeuwse pamfletten in facsimile te zien zal zijn, voorzien van beknopte inleidingen. Wie daar niet op kan wachten of geen zin heeft om zich in het zeventiende-eeuwse Nederlands te verdiepen, leze het goede en onderhoudende werk: René van Stipriaan. Ooggetuigen van de gouden eeuw. (Amsterdam, 2000). Over liedjes is veel geschreven, het mooist door Louis Grijp, medewerker van het, sinds het verschijnen van Het Bureau, wereldberoemde P.J. Meertensinstituut. Recent is: Wilhelmus en de anderen. Nederlandse liedjes 1500-1700. Barend-van Haeften, M. et al. (red.). In de reeks: Tekst in context. Amsterdam: Amsterdam University Press, 2000. |
|