Literatuur. Jaargang 17
(2000)– [tijdschrift] Literatuur– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 76]
| |
Jeroen SalmanGa naar voetnoot+
| |
[pagina 77]
| |
Kunst en Reis Almanach’ kon de goedkeuring wegdragen van de encyclopedist. Dat almanakken in de achttiende eeuw niet zonder meer geschikt werden geacht als opvoedkundig medium voor linderen, daarvan waren ook de almanakmakers zelf doordrongen. De Amsterdamse uitgever Pieter Jan Entrop vreesde dat men hem onterecht zou verwijten dat hij door de uitgave van de Bybelsche Almanach voor 1767, die ‘voornamentlyk voor de jeugd’ bestemd was, de ‘Waardigheid van het Onderwerp’, namelijk de bijbelse stof, geen recht had gedaan. Hij erkende dat de almanak vaak werd misbruikt voor ‘Vodden en Prullen’ die in de regel ‘niet oorbaar [zijn] om van een Christen gelezen te worden’. En dan vooral niet door hen met een ‘teer Gemoed’, zoals kinderen. Maar daar stond tegenover dat juist de almanak, mits gezuiverd van verwerpelijk mengelwerk, uitermate geschikt was om de bijbelse stof op een systematische en leerzame manier aan kinderen over te dragen. In de Zeelands Cronijck Almanach voor 1777, verschenen bij Jan Dane in Middelburg, werd ter rechtvaardiging van de uitgave niet alleen de aard van het genre maar ook de populariteit onder de doelgroep aangevoerd. Deze kroniek werd uitgegeven ‘by wyze van Almanach’ omdat het algemeen bekend was dat ‘Leeskundige onder de Jeugd, in deeze soort van Schriften, hunne weetlust zoeken te verzaaden’. De auteur haastte zich eraan toe te voegen dat deze almanak niet gevuld was met ‘beuzelagtige Vertellingen’. Ondanks de negatieve associaties die de almanak destijds opriep, kozen de uitgevers Entrop en Dane toch voor dit type drukwerk om hun boodschap aan een jeugdig publiek over te dragen. Die keuze is uit commercieel en historisch oogpunt ook wel te verklaren. De almanak stond al sinds zijn gedrukte verschijning in de vijftiende eeuw bekend om zijn vermogen tot aanpassing. De inhoudelijke formule was even eenvoudig als solide: een kalender als basis, praktische informatie en lege pagina's ter versterking van het gebruikskarakter, en bijwerk van morele en diverterende aard om het nuttige met het aangename te verenigen. Bovendien leende dit genre zich er goed voor een diversificatie naar doelgroep aan te brengen. En ten slotte maakten het periodieke karakter, de lage productiekosten en de snelle afzet aan het eind van het jaar de almanak tot een lucratief boekhandelsproduct. Achttiende-eeuwse uitgevers stonden voor de taak om hun almanakuitgaven aan te passen aan de kindgerichte tijdgeest, die onder invloed van de opvoedkundige denkbeelden van John Locke, Jean Jacques Rousseau en de Duitse filantropijnen ook in Nederland was doorgedrongen. Die kindgerichtheid uitte zich hier vanaf de jaren zestig van de achttiende eeuw onder meet door het uitschrijving van prijsvragen door culturele genootschappen die verbetering van het onderwijs tot doel hadden. Met de oprichting van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen in 1784 ontstond bovendien een instituut dat algehele onderwijsvernieuwing als een belangrijke doelstelling had. De verschijning van Hieronymus van Alphens Proeve van kleine Gedigten voor Kinderen in 1778 was in Nederland het ‘kinderliteraire’ keerpunt: het jonge kind werd voor het eerst beschouwd als een eigensoortige literair consument. In deze bijdrage ga ik na hoe vanaf de jaren zestig van de achttiende eeuw de almanak wel werd aangepast aan een voor die tijd nieuwe, jeugdige doelgroep. Op de achtergrond speelt steeds de vraag of we kunnen spreken van echte kinderalmanakken? Met andere woorden: waren inhoud en/of vorm daadwerkelijk toegesneden op kinderen in de leeftijd van 5 tot 15 jaar, ruwweg de levensfase waarin elementair onderwijs werd genoten? | |
De eerste kinderalmanakken?In de achttiende eeuw, zo kunnen we vaststellen op grond van de bevindingen van Marco de Niet, deden zich op het terrein van de almanakproductie ontwikkelingen voor die samenhingen met de verschijning van edities voor kinderen. Er was in de eerste plaats vooral na 1750 sprake van een toename en een diversificatie van het aanbod aan almanakken. Verder bleek dat het mengelwerk het kalendergedeelte en de astrologische inhoud langzaam maar zeker ging overvleugelen. Het mengelwerk werd een vast onderdeel van de almanak en ging ook vaker de titel bepalen. Houtsnede met onderschrift uit de St. Nicolaas Almanach, Voor het Jaar 1781, uitgegeven door Pieter Servaas in Den Haag. Deze houtsnede kwam ook voor in De Nieuwe Lorre Almanach, Voor het Schrikkeljaar 1760. verschenen bij dezelfde uitgever Gemeentearcheif Den Haag Aa 10-3.
| |
[pagina 78]
| |
P.J. de Buijnsters, die samen met zijn vrouw L. Buijnsters-Smets de omvangrijke Bibliografie van Nederlandse school- en kinderboeken 1700-1800 (verder aangeduid als BNK) samenstelde, meende dat er vóór Van Alphens Proeve van kleine Gedigten voor Kinderen ten onzent zeker geen sprake was van een kinderloos letterenland. Hij wijst dan onder meer op kinderalmanakken die ruimschoots vóór dit historische ijkpunt bij Pieter Servaas in Den Haag verschenen, zoals De Nieuwe Lorre Kinder Almanach (1760) en de St. Nicolaas Almanach (1761). Buijnsters voegt eraan toe dat deze almanakken, tezamen met prentenboeken, vanwege hun schaarse overlevering lange tijd over het hoofd zijn gezien. Hun korte levensduur werd veroorzaakt door het tijdelijke karakter van de kalenderinhoud, het intensieve gebruik en het vermeende relatief geringe literaire belang. Herman Hotho wees in een eerste oriënterend artikel uit 1987 al op het belang van de kinderalmanak als literair-historisch fenomeen. Dankzij de BNK kunnen we nu nagaan of bij de exemplaren die bewaard zijn gebleven, de titels de lading wel dekken. Op 2 februari 1760 adverteerde Pieter Servaas in de Oprechte Haarlemsche Courant met de ‘Lorre-Almanach met meer dan 100 Plaaten’. En hij voegde daar laconiek aan toe: ‘die ze niet hebben wil mag het laaten’. De prijs van 6 stuivers wierp in ieder geval geen hoge drempel op. Met het woord ‘lorre’ in de titel kan papegaai bedoeld zijn. De uitgever-samenstellet wilde hier wellicht wijzen op de wenselijkheid dat de morele en andere voorbeelden in de almanak werden nagevolgd. Maar het begrip roept ook associaties op met dwaasheden (‘van lorretje gepikt/getikt’) en met misleiding en bedrog (de ‘lorrendraaier‐). Gezien de soms dubbelzinnige inhoud zijn die laatste interpretaties minder onwaarschijnlijk dan ze op het eerste oog lijken. Het enige overgeleverde exemplaar van De Nieuwe Lorre Kinder Almanach, bestemd voor het schrikkeljaar 1760, ontlokte bij de samenstellers van de BNK een in het kader van dit artikel veelbetekenende uitroep: ‘absolute topper onder de Nederlandse kinderboeken vóór Van Alphen.’ De almanak, in octavo oblong, heeft veel weg van een prentenboek, hetgeen uit toevoegingen bij de titel al blijkt. Er is sprake van ‘hondert plaaten, van Pandoer, Hoezaar, en Croaten, Ulanen, Ruyters en Soldaaten’. De prenten zijn aan één kant bedrukt en bevatten een tweeregelig onderschrift. Het daadwerkelijke almanakgedeelte is zeer mager. Het bevat alleen de maanden en dagen en verder geen enkele aanvullende informatie. Daarna bestaat het drukwerk uitsluitend uit de genoemde prenten, waarvan de afdrukken afkomstig zijn van oudere, waarschijnlijk in andere uitgave reeds eerder gebruikte, houtblokken. De voorstellingen en vaak ironischeHoutsnede met onderschrift uit de St. Nicolaas Almanach, Voor het Jaar 1781, uitgegeven door Pieter Servaas in Den Haag. Deze houtsnede kwam ook voor in De Nieuwe Lorre Almanach, Voor het Schrikkeljaar 1760. verschenen bij dezelfde uitgever Gemeentearcheif Den Haag Aa 10-3.
onderschriften zijn echter nauwelijks kindgericht te noemen. Zo zien we een man en vrouw met een draagstok waaraan een vat (bier?) hangt. Het onderschrift luidt: ‘Wy dragen t'samen een Vat met Bier,/ Maar 't Wyf wil gins en ik wil hier’. De meeste afbeeldingen behoren tot reeksen, bijvoorbeeld van ruiters, mensen in klederdrachten, karikaturen en dieren. Ook het voor de latere kinderliteratuur zo kenmerkende moralisme ontbreekt in de onderschriften. Met enige goede wil zijn hooguit de dierprenten met de informatieve toelichtingen als educatief materiaal te bestempelen. De bij dezelfde uitgever in dezelfde periode verschenen St. Nicolaas Almanach is in veel opzichten een kopie van de Lorre Kinder Almanach. Ook de verkoopprijs was hetzelfde. Dat men jeugdig publiek op het oog had lijdt gezien een advertentie in de Oprechte Haarlemsche Courant van 24 oktober 1770 geen twijfel. De almanak werd speciaal aanbevolen voor de ‘Leergierige Jeugd’. Uit de inhoud zelf daarentegen blijkt die specifieke publieksgerichtheid niet zo ondubbelzinnig. Er is in de editie voor 1766 bijvoorbeeld sprake van een amalgaam van prenten en teksten waarin soms het kind, dan weer de adolescent, dan weer de volwassene wordt aangesproken. Links van de titelpagina staat een houtsnede met Sinterklaas op zijn paard die cadeautjes uitstrooit naar de kinderen om hem heen. Het berijmde vers eronder luidt: Hier doet ons Sinter Klaas weer aan zyn dag gedenken,
Nu hy de kind're koek en marsepeyn wil schenken.
Maar zagt houw op en werpt geen suyker meer nog prik,
Een jonge juffer die begeert geen houte klik.
| |
[pagina 79]
| |
‘Suyker’ staat hier voor snoepgoed, ‘prik’ (priktol) voor speelgoed. Volgens Eugenie Boer moeten we dit vers zo interpreteren dat de jonge vrouw geen kinderspul meer wilde maar op zoek is naar een man. Zij wenste echter geen ‘houte klik’ - letterlijk een kolfstok - oftewel een ‘houten Klaas’. Naast deze op zichzelf plausibele verklaring is uiteraard ook een meer erotische intentie niet ondenkbaar. Hoe dan ook, in de tekst wordt niet het jonge kind, maar de oudere, huwbare jeugd aangesproken. Dar Sint Nicolaas daarin een rol vervulde is niet zo ongerijmd. Zijn hulp werd destijds ingeroepen door meisjes die een vrijer zochten. Verder bevat de almanak een, in latere edities steeds terugkerende, ‘Samenspraak tusschen een vader en moeder, weegens een deugdelyke opvoeding hunner kinderen’. Vader hoopte dat zijn kinderen goede leden van de burgermaatschappij worden. Moeder stelde vast dat voor een effectieve opvoeding men eerst de aard van het kind moest kennen en vervolgens de geschikte middelen daarbij moest zoeken. Het ene kind diende met zachte hand te worden getegeerd, het volgende verdiende een straffere aanpak en het derde, hardleerse kind, zou soms ‘in de Buyk geslagen’ moeten worden. Bij wijze van overgang naar het volgende deel van de almanak, spitste de moeder het advies toe op haar eigen ‘Jantje’. Jantje is altijd bezig met tekenen en dus heeft ze voor hem ‘een Prente Boek gekogt, waarin hy de afbeeldinge kan vinden van alle de Kroonen der Keyzers, Koningen, Prince enz.’. Vervolgens ook om ‘de Couleuren der Wapens te leeren kennen, om hem geduurig bezig te houden, en tusschen beyde een Historie uyt den Bybel, of eenige zeedige Vertellingen verhaalen; zoo op de Hoogmoed, Zagtmoedigheyd, Medelyden, Begeerlykheeden, als Nieuwsgierigheid enz.’. Isaak daarentegen is meer een kind voor speelgoed, zoals tollen, vliegers en molentjes, omdat hij volgens vader stout is ‘en dom van begrip’. Na deze samenspraak, bedoeld voor de ouders, volgt dan een reeks van prenten waarmee Jantje en zijn leeftijdgenoten aan de slag kunnen. Overigens zijn de afdrukken in deze almanak evenzeer afkomstig van oude, reeds elders gebruikte houtblokken. Als bron valt dan te denken aan het Vermaak der Jonkheyd waarvan in de BNK een uitgave uit ca. 1790 genoemd staat (BNK 1624). Daarvan zijn ook oudere uitgaven uit 1720 bekend. Ook komen we dit type houtsneden tegen in losse volks- en kinderprenten uit die tijd. Dat het leren voorop staat blijkt ook uit het gedeelte dat na de prenten komt. Daarin worden door middel van een vraagen antwoordspel geografische begrippen behandeld. De verhalen die op het educatieve deel volgen daarentegen, hebben weinig met het jonge kind te maken. De vertelling ‘Van de medelydende juffrouw’ eindigt met een oproep aan ‘luyden van Verstand’ om dienstboden en arbeiders goed te behandelen. Vervolgens komt het regiment van de neuzen en komen wederom de ruiters en klederdrachten voorbijmarcheren. Het kind is ver te zoeken. Vanaf de editie voor 1781 kunnen we gezien de toevoeging van ‘Leerzaame gedigtjes voor de jeugd’ wel een zekere ‘hieronymisering’ van de inhoud constateren. Maar van een groeiende toenadering tot het jonge kind is op de langere duur geen sprake. Sterker nog, de almanak ontwikkelde zich aan het eind van jaren tachtig onder leiding van De Agé zelfs tot een politiekpropagandistisch instrument. De editie voor 1789 is bijvoorbeeld sterk orangistisch gekleurd. Het gedicht over ‘De verdrukte, herstelde, raadgevende en heilwenschende Neerlands maagd’ daarin, is een politiek manifest waarin schande wordt gesproken over wat de Nederlandse maagd door de patriotten is aangedaan. De onschuldige onderschriften onder de traditionele prenten werden vervangen door politieke teksten. | |
Aan kinderen aangepaste almanakkenIn 1765, dus kort na de eerste verschijning van de bovengenoemde ‘prentalmanakken’, kwam Pieter Jan Entrop in Amsterdam met zijn Bybelsche almanach in duodecimo op de markt. Blijkens het voorwoord van de editie uit 1767 heeft de uitgever vooral gepoogd de almanak in moreel en functioneel opzicht geschikt te maken voor de jeugd. Dat laatste gebeurde door een systematische indeling van de bijbelse stof. Verder adviseerde hij de jeugd in plaats van bijbelhoofdstukken en psalmen vooral ‘Hoofdspreuken’ en ‘stigtelyke Voorbeelden' op te tekenen en van buiten te leren. De almanak bevatte vervolgrubrieken als de alfabetisch geordende beschrijvingen van belangrijke figuren uit de bijbel en de ‘historische beschryving van het Heilig Land’. De aanpassingen aan het jeugdige publiek waren vooral didactisch van aard: het ordenen en inkorten van bestaande teksten en het toevoegen van instructies voor het lezen en repeteren van teksten. Overigens verloor de uitgever naast zijn ideologische motieven de interesses van zijn jeugdige lezers niet uit het oog. Zo liet Entrop in een advertentie in de Oprechte Haarlemsche Courant van 2 december 1770 niet na te melden dat in de editie voor 1771 ‘vermakelyke onderwerpen’ aan bod kwamen. De almanak was vermeerderd met een ‘Bybelsch Raadzelboekje’ en ‘vercierd met 14 Bybelsche Tafreelen’. Bij de editie van 1783, Entrops plaatsgenoot Harmanus Keyzer is dan inmiddels de uitgever, zijn er met hetzelfde oogmerk fabels en vertellingen toegevoegd. Ondanks het feit dat voor het jeugdige publiek deze fabels nader werden toegelicht, is er nog steeds geen sprake van teksten die spe- | |
[pagina 80]
| |
ciaal voor kinderen werden geschreven. Bij de eerder genoemde Zeelands Chronyk, verkort was eveneens sprake van het bewerken van oorspronkelijk voor volwassenen bestemd materiaal. De Zeelandse geschiedenis werd met behulp van deze almanak bondig, eenvoudig en door middel van vraag en antwoord aan de jeugd aangeboden. | |
Echte kinderalmanakken?De Almanach voor Kinderen, die verscheen in de periode 1780-1798, is een directe reactie op het succes van Van Alphens Proeve van kleine gedigten van een paar jaar daarvoor. In de OHC van 1 januari 1780 wordt door de Amsterdamse uitgevers W. Vermandel en J.W. Smit jaargang 1780 aangeboden als ‘aangenaame en nuttige Nieuwe Jaars gift’, bestemd voor ‘de Jeugd’. Bij wijze van aanprijzing worden de geïllustreerde ‘gedichtjes voor kinderen’ genoemd, vervaardigd ‘in navolging van de Heer van Alphen’. Naast de vaste kalenderonderdelen bevatte de almanak ook een ‘KathechismusIngekleurde kopegravure uit de Prentjes Almanach voor Kinderen: Voor het jaar 1795. uitgegeven door de Erven Willem Houtgraaff in Amsterdam. De titel van het bijbehorende versje luidt: ‘Beeldjes koop’. Universiteitsbibliotheek Amsterdam 1866 G 3.
van Kunsten, Weetenschappen, Koophandel enz.’ en ter vermaak ‘Fabeltjes en Vertelsels, Vernuftige Vragen en Antwoorden’. De almanakken in 32o kostten 8 stuivers als ze in ‘nette Bandjes’ werden gestoken en het dubbele als men koos voor ‘Fransche Bandjes’. Het jaarboekje was niet alleen in Amsterdam, maar ook in Haarlem, Den Haag, Hoorn, Leiden, Rotterdam en Utrecht verkrijgbaar. Niet alleen de invloed die Van Alphen had op almanaklectuur wordt hiermee duidelijk, ook omgekeerd wordt het belang van de almanak als medium voor de verbreiding en popularisering van nieuwe literaire genres hier nog eens onderstreept. De onderwerpen van de gedichtjes in de editie van deze almanak voor 1781 zijn vaak ernstig, de toon veelal plechtig en de strekking doorgaans moralistisch. Als het ‘mosje’ van Pietje het leven laat en de jongen verdriet toont, wijst zijn vader hem op de tijdelijkheid van het leven. Als men zijn plicht betracht, zo leert vader, zal men ‘eeuwig loon’ verwerven. Dat Pietje hier uiteindelijk van doordrongen raakt blijkt uit zijn slotakkoord: ‘Lieve Vader!-al myn vreugt!/ Ja, 'k zal leeven voor de deugt’. In het versje ‘'t Braave Kind‘ worden eerlijkheid en berouw beloond: Frederica, zei Bernardus,
tot zyn eenigst huwlykspand;
Gisteren is in ons tuintje
d'allerschoonste roos geplant;
Maar, het bloemtje is thans gebroken;
zoudt ge ook weeten....hoe! gy schreit!
Vader, zegt het zoete meisje,
't kwam niet door baldaadigheid:
'k Speelde, en viel op 't roozeloontje;
Lieve Vader, 'k heb berouw.
‘Maar gy zweegt?’
Om dat ik hoopte,
dat het tog wel groeijen zou.
Braave Dochter! Zei Bernardus,
schrei niet meer: ik ben verheugd,
Nu ik duidlyk kan bemerken,
dat gy u reeds schikt ter deugd.
Blyf altoos de logen haaten:
ze is een kanker voor 't gemoed;
Daar de goddelyke waarheid,
onze ziel met wysheid voedt.
De ‘Catechismus der kunsten en wetenschappen’, die ook tot deze almanak behoorde, was te ‘gebruike voor Kinderen, om hen een kort denkbeeld der voornaamste zaakeen te doen verkrygen’. Om deze lessen goed te leren diende het kind vooraf aan zijn handelingen en zijn studie tot God te bidden. Daarnaast moest het ‘aandachtig weezen’ en ‘onthouden het geene hy leest, en het geene men hem zegt; hy moet het somtydts | |
[pagina 81]
| |
herhaalen en weder aan anderen leeren’. De boodschap moest doorgegeven worden. Dat er sprake was van een dubbele publieksgerichtheid blijkt uit de almanakonderdelen die geen enkele betekenis hadden voor de jeugdige lezer, maar praktische informatie boden voor de ouders: het luiden van de poortklok, de dienstregelingen van de trekschuit en de opsomming van afstanden tussen steden en dorpen. Verder zullen vooral ook vader en moeder gevoelig geweest zijn voor de lessen die kinderen kregen ten aanzien van God en hun ouders. In de editie voor 1785 luidt een dergelijke les: ‘Verzekering’
Een vlyrig kind,
Dat God bemint,
Zyne oudren vreest,
Den Bybel leest,
Het kwaaden haat,
Geen logens praat,
Dat zal met alle vroomen,
Gewis by Jesus komen.
In de editie voor 1798 lezen we de volgende kinderbede: Geef mij, o God, mijne Oudren te eeren,
Dat ik hun nooit verstrek tot smart!
Geef mij een open, leerzaam hart,
Voor al het goed dat zij mij leeren!
Geef dat ik hen, op 't pad der deugd,
met ijver nastreef, tot hun vreugd.
Er kwamen in deze almanakken naast de kindergedichten ook traditionele fabels en anekdoten voor, die al eeuwenlang tot het vaste almanakrepertoire behoorden. Slechts bij de keuze uit dit overvloedige materiaal en door de toegevoegde moraal, is gepoogd het jeugdige publiek - of liever gezegd hun ouders - tegemoet te komen. Pretentieloos vermaak komt in deze almanak niet voor. De Prentjes Almanach voor Kinderen, verschenen in de periode 1795-1800 en uitgegeven door de Erven Willem Houtgraaff, is te beschouwen als een geïllustreerde variant van de almanak van Vermandel en Smit. Het iets grotere formaat (duodecimo) en de prentjes bepaalde de hogete prijs van twaalf stuivers. Blijkens de editie voor 1795 hield de uitgever op diverse punten rekening met zijn publiek. Zo zijn de 15 houtsneden ingekleurd. De moralistische gedichtjes zijn weliswaar (betrekkelijk) nieuw en kindgericht, maar de toegevoegde, ‘leeftijdsloze’ anekdoten zijn afkomstig uit een oude traditie. Bovendien is al het ‘noodige tot een Almanak behoorende’, waarmee onder meer informatie over de poortsluitingen in Amsterdam werd bedoeld, niet bestemd voor kinderen. In de berijmde slotmoraal zijn de ogen vooral gericht op de kinderen, maar wordt over hun hoofden heen soms gestreefd naar een instemmende knik van hun ouders. Tot besluit, aan de Kinderen.
Kindren! Zyt steeds vroom en goed,
Leer en Trouw en Deugd verëeren;
Toon altyd een braaf gemoed,
Volg het geen uwe Oudren leeren!
Dan zy 't loon voor uwe deugd:
Aards geluk en eeuw'ge vreugd.
Anders dan de hierboven genoemde kinderalmanakken heeft de A, B, C, Almanach, Voor kleine Kinderen voor 1797, uitgegeven en samengesteld door Zacharias Segelke in Amsterdam het karakter van een leerboekje om te leren lezen en tellen. De almanak bevatte echter ook gedichtjes, vertellingen en kinderbrieven. Kennelijk om kosten te besparen heeft de almanakmaker oude prentjes opgenomen die verder geen verband hebben met de tekst. Een almanak die inhoudelijk wel thuishoort in de categorie ‘echte kinderalmanakken’ maar gezien de titel dat niet doet vermoeden is de Almanak voor de beschaafde jeugd. Deze uitgave verscheen in de periode 1799-1804. De inhoud is namelijk toegesneden op kinderen en niet op adolescenten. Het betreft hier de beproefde combinatie van, onder andere rijmloze, kindergedichten, fabelen, vertelsels, kinderbrieven en kopergravures waarop kinderen figureren. De kinderbrieven, een genre dat ook in kindertijdschriften voorkwam, worden niet expliciet gepresenteerd als oefenmateriaal maar zullen wel als navolgenswaardig zijn beschouwd. De nadruk lag op de persoonlijke en intieme stijl en inhoud. De, waarschijnlijk fictieve, briefwisseling tussen zus en (kleine) broer in de editie voor het jaar 1800, uitgegeven door de Weduwe J. Doll, kan dat illustreren. Nadat Jansje in een brief aan haar broer Piet onder meet haar geschenk - ‘een boekje met printjes’ - toelicht en informeert of het hobbelpaard nog heel is en of de hond Azor nog steeds alles aan stukken bijt, volgt een gebrekkig geschreven antwoord van de kleine Piet.
Jansje Zus! Blij ben ik, om de printen die ik gekrijgt heb. Ik zal jou ook wat geven, as jij hier komt. En Azor die is wel zoet, hij heit me van ogtent nog in mijn gezicht gelikt. Het Hobbelpaart is niet kapot, maar de Wagen heit Wim, an stuk edaan, en poes heit me in | |
[pagina 82]
| |
mijn gezicht willen krabben, als ik ze wegjagen wou. Lak mag ik niet hebben, nou heb ik den brief met een spelt, toegesteekt. Dag lieve Jansje Zus Van Pietje | |
Almanakken met verscholen kindertekstenNaast kinderalmanakken verschenen er ook almanakken voor volwassenen die, zonder dat de titel dat verried, in de vorm van mengelwerk lectuur voor kinderen bevatten. Zo had de Nauwkeurige Friessche almanach voor 1795, uitgegeven in Leeuwarden door Harmen Post, als vierde katern een bijwerkje met een eigen titelpagina: Nieuwe vrolyke gezangen voor de speeldende jeugd. Alle op fraaie en meest bekende wyzen gesteld (zonder uitgever, drukker of plaats). Aan de titel was toegevoegd: ‘Gedrukt voor kinderen, bly van zinnen, die, speeldende, het zingen minnen’. Bij nadere beschouwing blijkt hier sprake te zijn van een vorm van herpublicatie van bestaande werken, die sinds de zeventiende eeuw gangbaar was. Het liedboekje komt namelijk ook voor als zelfstandig werkje in duodecimo voor, overigens zonder vermelding van jaar van uitgave. Het werd kennelijk speciaal met het oog op herpublicatie in een almanak tevens in 16o uitgegeven. Het werkje is ook onderdeel van d'Erve Stichter's Amsterdamsche Almanach voor 1792, eveneens een almanak voor een publiek van volwassenen. Het liedboekje bevat acht liedjes die gezien de onderwerpen, ze gaan allemaal over spel en spelen, de omvang en het taalgebruik gericht waren op de allerkleinsten. De eerste strofe van ‘Het meisje met de pop’ (wijze: Zonder liefde zonder wyn) luidt als volgt: 'k Heb een Pop, mooi opgeschikt,
Om ‘er meê te spelen,
Ze is gekapt, belint, bestrikt,
Fraai, in alle deelen,
'k Handel haar gelyk een Kind;
'k Zie het van Mamaatje,
Die myn Zusje juist zo mint,
Als ik Poppekaatje.
Het feit dat kinderliteratuur aan het eind van de achttiende eeuw nog regelmatig als ondergeschikt bijwerk bij almanakken verspreid werd, toont aan dat van een echt eenduidige publieksgerichte strategie door almanakuitgevers nog geen sprake was. Dit liedboekje als almanakbijwerk maakt ons er tevens attent op dat door systematisch bibliografisch onderzoek naar almanakken, mogelijk nog meer verscholen kinderliteratuur boven water kan komen. | |
ConclusieEen eerste conclusie is dar omstreeks 1780 voor het eerst almanakken op de markt kwamen waarvan de inhoud speciaal voor jonge kinderen was geschreven. De almanakken die daarvóór verschenen, zoals De Nieuwe Lorre Kinder Almanach en de St. Nicolaas Almanach, richtten zich wel op een publiek van kinderen, maar boden inhoudelijk vooral een selectie van bestaande en soms bewerkte prenten en teksten. Dit materiaal was doorgaans oorspronkelijk bestemd voor volwassenen. Kennelijk ontbeerden innovatieve uitgevers als Pieter Servaas in de jaren zestig nog nieuw kindgericht materiaal. Andere uitgevers, zoals die van de bijbelse almanak en de Zeelandse kroniek almanak, probeerden de almanak ethisch op te waarderen en wezen op de mogelijkheden voor de overdacht van kennis en moraal. Pas na verschijning van Van Alphens Kleine Gedigten voor kinderen (1778) en diens navolgers verdwijnt de schaarste aan specifiek op kinderen toegesneden teksten. Mogelijk heeft de behoefte vanuit het boekbedrijf de kinderdichters juist gestimuleerd. Het feit dat almanakmakers brood zagen in het verspreiden van deze nieuwe kinderpoëzie, kan opgevat worden als een teken dat kinderliteratuur vanaf de jaren tachtig van de achttiende eeuw een vaste positie verwierf in het literaire veld. Een tweede conclusie moet zijn dat zelfs na 1780 de kinderalmanakken nooit uitsluitend bestonden uit voor kinderen vervaardigde teksten en nimmer alleen gevuld waren met onderdelen voor de leeftijdsgroep 5 tot 15 jaar. Anekdoten en verhalen die behoorden tot een lange traditie van leeftijdsloos almanakvermaak, bleven er onderdeel van uitmaken. Uitgevers en auteurs probeerden niet op de laatste plaats de ouders en andere opvoerders, hun eigenlijke klandizie, te behagen. Dit gebeurde bijvoorbeeld door materiaal op te nemen waarvan de dieperliggende morele, opvoedkundige, ironische of politieke betekenis alleen door volwassenen begrepen kon worden. De praktische almanakinhoud was bovendien ondubbelzinnig bestemd voor volwassenen. Deze nogal tweeslachtige houding ten aanzien van het beoogde publiek blijkt ook bij de almanakken voor volwassenen die kinderliteratuur als bijwerk bevatten. In de laatste decennia van de achttiende eeuw achtten almanakuitgevers een eenzijdige kindgerichtheid kennelijk (nog) te riskant. Net als bij de productie van tijdschriften in die tijd koos men uit economische noodzaak niet voor verregaande specialisatie, maar voor het dienen van een breed publiek.
*Her onderzoek waarop dit artikel berust, werd gesteund door het Gebiedsbestuur Geesteswetenschap- | |
[pagina 83]
| |
pen, dat wordt gesubsidieerd door de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO). | |
LiteratuuropgaveIn P.J. Buijnsters en L. Buijnsters-Smers, Bibliografie van Noordnederlandse school- en kinderboeken (1700-1800) (Zwolle, 1997) zijn de kinderalmanakken bij Hoofdstuk 22 ondergebracht. Met uitzondering van de bijbelse almanakken zijn alle in dit artikel behandelde exemplaren hierin genoemd. Voor aanvullingen op de BNK raadplege men deel 5 van de omvangrijke Catalogus 100 van Antiquariaat Forum: The Children's world of learning 1480-1880 (Utrecht, 1994-heden). Van de hand van Herman Hotho verscheen in 1987 het artikel ‘Almanakken voor de jeugd uit de achttiende eeuw‘, in: Documentatieblad kinder- en jeugdliteratuur 2 (1987-1988), afl. 4-5, pp. 31-36. Hierin beschreef hij de eerste resultaten van een omvangrijker onderzoek rond dit onderwerp. Hotho concentreert zich vooral op de almanakuitgever Zacharias Segelke. In N. Heimeriks en W. van Toorn (eindred.), De hele Bibelebontse berg. De geschiedenis van het kinderboek in Nederland en Vlaanderen van de Middeleeuwen tot heden (Amsterdam, 1989) komen in twee hoofdstukken achttiende-eeuwse kinderalmanakken ter sprake: in het hoofdstuk van P.J. Buijnsters over de achtriende eeuw op p. 208 en in het hoofdstuk over de drukken en uitgevers op pp. 613-614. Louise J.Th. Wirth besteedt in Een eeuw kinderpoëzie (1778-1878) (Den Haag-Groningen, 1925) op pp. 11-13, 18-19 aandacht aan kinderalmanakken. De betekenis van vroege kinderalmanakken als De Nieuwe Lorre Almanach en de St. Nicolaas Almanach komt ter sprake in een artikel van P.J. Buijnsters waarin een eerste balans van de BNK wordt opgemaakt: ‘Schatgraven in Niemandsland. De (her)ontdekking van het Nederlandse kinderboek uit de Achtriende eeuw’, in: Nederlandse letterkunde 4 (1996) pp. 317-328. De St. Nicolaas almanak wordt ook behandeld in E. Boer, ‘Sint Nicolaas in het ‘oude’ kinderhoek’, in: Literatuur zonder leeftijd 8 (1994), pp. 123-136. In P.J. Buijnsters' bijdrage aan J. ter Linden e.a. (red.), A is een aapje. Opstellen over ABC-boeken van de vijftiende eeuw tot heden (Amsterdam, 1995), komen op pp. 69-70 enkele van de hier behandelde almanakken aan bod. Voor een vergelijking van de houtsneden in deze vroege almanakken met die op losse volks- en kinderprenten raadplege men C.F. van Veen, Drie eeuwen Noord-Nederlandse kinderprenten (Den Haag, 1971). Over achttiende-eeuwse almanakken in het algemeen zie M. de Nier, ‘De bewooners der twaalf Zodiakx Herbergen’, in: Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman 16 (1993), pp. 17-23 en M. de Niet, ‘De januskop van de achttiende-eeuwse Nederlandse almanak’, in: B. Dongelmans e.a. (red.), Dierbaar magazijn. De bibliotheek van de Maatschappij der Nederlandse letterkunde. (Amsterdam, 1996), pp. 69-82. In B. Paasmans bulkboek Boek der Verlichting. De 18de eeuw van A tot Z (tweede herziene druk, Amsterdam-Barneveld 1986, pp. 12-13) is het eerste lemma gewijd aan de ‘Almanach’. Over het aloude gebruik van herpublicatie van bestaande teksten in almanakken is op pp. 179-209 van J. Salman, Populair drukwerk in de Gouden Eeuw. De almanak als lectuur en handelswaar (Zutphen 1999) een en ander te vinden. Over tijdschriften in deze periode gaat G.J. Johannes, De barometer van de smaak. Tijdschriften in Nederland 1770-1830 [= Nederlandse cultuur in Europese context 2] (Den Haag, 1995). Voor kindertijdschriften in het bijzonder is er het boek van M. Rietveld-van Wingerden, Voor de lieve kleinen. Het jeugdtijdschrift in Nederland 1757-1942 (Den Haag, 1992). |
|