Literatuur. Jaargang 16
(1999)– [tijdschrift] Literatuur– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 355]
| |
Lisa KuitertGa naar voetnoot+
| |
[pagina 356]
| |
Cataloguspagina's van Vassallucci met Clark Accord
De wereldwinkel is niet verdwenen, maar ‘derdewereld’-producten vind je nu overal. De Bijenkorf pronkt met zijn India-collectie, en zelfs Albert Heijn adverteerde eerder dit jaar voor de multi-cultidag, een dag waarop de huisvrouw - type paars-grijze krulletjes met grauwe regenjas - eens lekker gaat kokkerellen met een stukje gember. ‘Niet-westers’ wordt niet langer geassocieerd met ‘zielig’, maar eerder met ‘leuk’. Dat geldt ook voor niet-westerse literatuur. In de loop van de jaren tachtig moet er een kentering hebben plaatsgevonden. Toen in 1991 het honderdste deel van de Derde Spreker-serie zou verschijnen, werd besloten de denigrerende naam voortaan achterwege te laten. Er was inmiddels geen sprake meer van een achterstandssituatie van niet-westerse schrijvers. In de tussentijd waren ‘exotische’ auteurs als Maryse Condé, met de bestseller Ségou, en Nagieb Mahfoez internationaal doorgebroken en niet dankzij een of ander emancipatieproject, maar gewoon op eigen kracht. En al zullen daar wel enige politiek-correcte beslissingen aan ten grondslag hebben gelegen: ook bij de uitreiking van de Nobelprijzen viel er in de jaren tachtig een opmerkelijke toename van niet-westerse winnaars te constateren. Tot aan 1982 werd de in 1901 begonnen Nobelprijs voor de Literatuur slechts vijf keer aan een niet-westers land uitgereikt (India, tweemaal Chili, Guatemala en Japan), in de daaropvolgende tien jaren alleen al, kwamen daar zes niet-westerse landen en culturen bij. In 1986 werd de prijs voor het eerst aan een zwarte schrijver toegekend: de Nigeriaan Wole Soyinko. In die positieve atmosfeer verschenen in Nederland de eerste uitgaven van in Nederland wonende Turkse en Marokkaanse schrijvers en werd multiculturele literatuur langzaamaan een begrip. Het is niet een-tweedrie te bewijzen, maar aannemelijk is het wel dat het enthousiasme voor multiculturele literatuur gegroeid is vanuit de toegenomen interesse voor niet-westerse literatuur in het algemeen. In elk geval geldt dit niet voor het enthousiasme van uitgevers. Want met de aanwas van migranten, van de eerste en tweede generatie, nam tegelijkertijd het reservoir van potentieel, multicultureel talent toe, en de laatste jaren zijn er daadwerkelijk bestsellers in de multiculturele hoek geweest: Abessijnse Kronieken van Moses Isegawa (uitgegeven door De Bezige Bij), De koningin van Paramaribo van Clark Accord en bovenal Lulu Wangs Lelietheater (allebei verschenen bij Vassallucci), terwijl in literair opzicht het werk van Hafid Bouazza (Prometheus) voor een sensatie zorgde. Je kunt niet zeggen dat dit romans zijn die het van de solidariteitsgevoelens van het koperspubliek moeten hebben, het is eerder zo dat deze boeken bewerkstelligen wat elk literair boek bij de lezers aanboort: nieuwsgierigheid. De uitgeverij met de oudste rechten op het multiculturele vlak is In de Knipscheer, die nog altijd actief is. (Uitgeverij Corrie Zelen, gerund door de Limburgse schrijver Ton van Reen en zijn vrouw naar wie de uitgeverij was genoemd, en het Rotterdamse Flamboyant/P van Andries van der Wal, die zelf ook enkele publicaties aan zijn fonds bijdroeg, bestaan allebei niet meer.) In de Knipscheer werd opgericht in 1976 door de gebroeders Knipscheer, en wel ‘omdat | |
[pagina 357]
| |
buiten ons taalgebied en buiten onze kultuur dingen gebeuren waar nauwelijks iemand weet van heeft en die ons kunnen helpen uit ons kulturele isolement te breken’, zoals zij in de eerste aanbiedingscatalogus lieten vastleggen. In een terugblik omschreef Jos Knipscheer de uitgeverij als een idealistische onderneming, waarin de belangen van de auteur voorop stonden en sprake was van een vriendschapsband tussen auteur en uitgever. Het begon allemaal met het tijdschrift Mandala dat gestart werd nog voordat er sprake was van een uitgeverij. Dit ‘grenzenloos literair tijdschrift’ zoals het bij de aanbieding genoemd werd, bracht voorhoede-literatuur uit de twintigste eeuw en van het en der, maar ook teksten die hun wortels vinden in volkse kulturen, vaak slechts mondeling overgeleverd: sagen en mythen van Eskimo tot Papoea. En daarnaast de eigentijdse strijdliteratuur, zoals die met name vanuit de bevrijdingsbewegingen in de Derde Wereld tot ons komt.Aanvankelijk bestond het werkveld uit buitenlandse, vertaalde literatuur. In de Knipscheer viste in een kleine vijver. Frank Knipscheer (zijn broer Jos is in 1997 overleden) herinnert zich dat hij zijn collega-uitgevers van Flamboyant/P en Uitgeverij Corrie Zelen regelmatig op de stoep van een buitenlandse auteur of agent trof, wanneer alledrie uit waren op dezelfde rechten. Om die reden spraken de drie uitgevers af dat ze elk bij een andere cultuur het zwaartepunt zouden leggen. Voor Zelen werd dat de Afrikaanse literatuur - zij gaf ook de Afrikaanse Bibliotheek uit. Voor Flamboyant werd het de Caraïbische literatuur, in onder andere de Antilliaanse Bibliotheek, en In de Knipscheer legde het zwaartepunt bij Surinaamse en zwarte en rode (indiaanse) Amerikaanse literatuur. In de Knipscheer wist een naam op te bouwen wat betreft Surinaamse literatuur in Nederland. Astrid Roemer en Edgar Cairo publiceerden al snel in Mandala, waarna boekuitgaven volgden. ‘Het was allemaal nog zo bijzonder, dat wij op het omslag van Edgar Cairo's boek lieten zetten dat het geschreven was “in de rijkdom van het Surinaamse Nederlands”’, herinnert Frank Knipscheer zich. Het boekenfonds van In de Knipscheer viel, wat het niet-vertaalde segment betreft, verder op door literair proza van Marion Bloem. Andere tweedegeneratie-Indo-auteurs, zoals Ernst Jansz, Alfred Birney en Frans Lopulalan, wisten daardoor de weg naar In de Knipscheer te vinden, maar Turkse en Marokkaanse auteurs telt het fonds helemaal niet. ‘Daar hadden we harder aan moeten trekken’, erkent Frank Knipscheer. We dachten toch dat het wel vanzelf zou gaan. Maar die verschillende culturen staan in geen enkele relatie tot elkaar en de Turkse en Marokkaanse schrijvers hebben ons misschien toch rezeer als een ‘blanke’ uitgeverij gezien. Een van de eerste uitgaven bij In de Knipscheer was het debuut van Leon de Winter, De (ver)wording van de jongere Dürer (1978). ‘Zijn werk ging, door de joodse achtergrond, bij ons ook voor “multicultureel” door’, aldus Frank Knipscheer. Multicultureel betekende bij ons: inspiratie van over de grens. Wij vonden dat multiculturele literatuur als vanzelfsprekend samen met Nederlandse literatuur moest worden uitgegeven. We werden ook wel de Derde Weg-uitgever of de Suriname-uitgever genoemd, en met dat soort etiketten waren we niet zo blij.De Winter stapte al snel op naar een grotere uitgeverij, De Bezige Bij. De andere succesauteurs van In de Knipscheer volgden zijn voorbeeld. Marion Bloem werd na haar Geen gewoon Indisch meisje (verkoop: meer dan 100.000 exemplaren) al snel door een grotere, meer commerciële uitgeverij (De Arbeiderspers) weggekaapt; volgens Jos Knipscheer in Boekblad was de schrijfster met een door haar zelf te bepalen voorschot weggelokt. Aanvankelijk leek het erop dat Astrid Roemer, wiens Over de gekte van een vrouw een bestseller werd (meer dan 40.000 exemplaren), bij haar Cataloguspagina voor de roman van Vianen in de Surinaamse Klassieken van Conserve.
| |
[pagina 358]
| |
oude uitgeverij zou blijven, ondanks mogelijke beperkingen: ‘Bij In de Knipscheer heb ik het plafond bereikt’, zei de schrijfster in 1994 in een interview met Surinamekenner Michiel van Kempen, en misschien is 't ook wel zo dat ik per boek direct al 50.000 exemparen meer zou verkopen bij een grote uitgeverij met meer publiciteitsmogelijkheden, meer aanzien, meer recensies. Twee grote uitgeverijen proberen me al een tijd weg te krijgen bij In de Knipscheer. Maar ik heb een soort integriteit tegenover Jos Knipscheer. Die mensen zijn zo aardig, staan altijd klaar, zijn even verontwaardigd over een slechte kritiek. Ik houd van die mensen.Astrid Roemer is inmiddels toch overgestapt naar De Arbeiderspers. ‘'t Is wel een beetje zuur’, erkent Frank Knipscheer. ‘Maar als een auteur uitgroeit tot twee meter en de kamers van de uitgeverij zijn maar 1 meter 50 hoog, tja wat moet je dan?’ De grote uitgevers hebben steeds vanaf de zijlijn toegekeken, en wanneer er een grote vis voorbij kwam, sloegen zij toe. Het werk van Frank Martinus Arion, van Cola Debrot, van Tip Marugg en van Bea Vianen verscheen bij uiteenlopende grote, commerciële en breedgeoriënteerde uitgevers. In 1990 maakte wel de nestor van de Surinaamse letteren, Albert Helman, die tot dan toe bij (onder meer) Nijgh & Van Ditmar publiceerde, op zijn oude dag alsnog de overstap naar In de Knipscheer, waar tot zijn dood in 1996 nog een zestal titels van hem verschenen. In de Knipscheer nam van Corrie Zelen de Afrikaanse Bibliotheek over, en van Flamboyant/P de Antilliaanse Bibliotheek. Even leek het erop dat In de Knipscheer onbedoeld een monopoliepositie zou gaan innemen. Geen andere uitgever was op die schaal in Surinaamse literatuur gespecialiseerd. Maar in 1983 werd, te Schoorl, Conserve opgericht, een uitgeverij die blijkens het fonds de Surinaamse letteren een warm hart toedraagt. Conserve begon vanuit een fascinatie voor zowel de negentiende eeuw, als voor de Indische letteren. Maar de op deze thema's gerichte boekenseries, onder redactie van Peter van Zonneveld, redden het niet. Gaandeweg ging Conserve zich specialiseren in Surinaamse literatuur. Uitgever Kees de Bakker legt uit dat de voormalige koloniën zijn persoonlijke stokpaardje zijn: ‘Ik ben drie keer in Suriname geweest.’ Kees de Bakker is, naast het literaire werk, ook secundair werk over de voormalige koloniën blijven uitgeven. Het grote succes kwam in 1995 met Cynthia McLeod. Kees de Bakker werd geattendeerd op de Surinaamse schrijfster McLeod, van wie in 1987 al de historische roman Hoe duur was de suiker in een Surinaamse uitgave was verschenen. Met 12.000 verkochte exemplaren was het daar een groot succes. De Bakker legde contact en een paar dagen later zat McLeod bij Conserve om een contract te tekenen. Dat geen andere uitgever eerder op dat idee gekomen was, verklaarde McLeod in een interview uit één negatieve recensie in de Weekkrant Suriname. In 1995 kreeg de roman in Nederland een enthousiast onthaal. ‘Het thema dat jaar van de boekenweek, “Eeuwig El Dorado”, kwam ons goed uit’, zegt Kees de Bakker. Er werden volgens de uitgever 30.000 exemplaren van Hoe duur was de suiker verkocht. Op de golven van het succes meldden zich na verschijning van dit boek wekelijks per post zo'n twee à drie Surinaamse schrijvers met een manuscript, aldus De Bakker, maar daar zat vrijwel niets bruikbaars bij. McLeods tweede boek in Nederland was alweer een historische roman, en heette Ma Rochelle passée, welkom El Dorado. Ze had het boek in drie maanden tijd geschreven om aan haar belofte aan Conserve te kunnen voldoen. Die belofte luidde dat Conserve voor de Nederlandse markt haar in Suriname al eerder verschenen roman Vaarwel Merodia zou mogen uitgeven, maar omdat de uitgever in Paramaribo dwars lag, moest er een ander boek komen. In 1996 begon Conserve met de reeks Surinaamse Klassieken, onder redactie van Peter Sanchez - een Surinamedeskundige en Kees de Bakker. Inmiddels verschenen daarin vier titels, onder meer van Leo Ferrier en Bea Vianen. De oplage bedraagt slechts 1500 à 2000 exemplaren en subsidie is er niet, zegt De Bakker. Op de vraag of hij nu, in het kielzog van het succes van Clark Accords roman De koningin van Paramaribo, een hype verwacht, zegt de uitgever: ‘Clark Accord is niet zozeer een eenling, wel een incident. Er is geen groot reservoir om uit te putten’. Met Clark Accords romandebuut heeft uitgeverij Vassallucci een bestseller in huis gehaald. In twee maanden tijd zijn er 25.000 exemplaren van verkocht, en over media-aandacht heeft de schrijver niet te klagen. Clark Accord had niet veel meer dan een synopsis van twintig pagina's op de plank liggen, toen hij collega-schrijfster Lulu Wang op televisie zag. ‘Haar uitgeverij leek me wel wat’, vertelde hij aan de journaliste van Het Parool, dat nog voor het boek verscheen een kleurenbijlage aan de Surinaamse schrijver wijdde. ‘Maar Vassallucci,’ dacht Accord, ‘dat was vast een Italiaans bedrijf. Dus dat schoot niet op. Uiteindelijk kwam ik er toevallig achter dat ze gewoon aan de Korte Herengracht zaten’ (inmiddels is de uitgeverij verhuisd naar de Weesperstraat/LK). Hij kreeg een contract aangeboden en toog aan het werk. Zo ook de uitgeverij, die met Clark Accord hoog inzette. De najaarsaanbiedingscatalogus van de uitgeverij, die in dezelfde aanbieding ook debutante Elle Eggels bracht, | |
[pagina 359]
| |
De Payback-sampler het Crossing-Borderfestival van 1997.
opende met zijn boek. In de tekst en opmaak van het stukje over Clark Accord is overigens het multiculturele sausje van migrantenliteratuur ver te zoeken. Accord wordt hier eenvoudigweg neergezet als een seller en alleen aan de foto van de auteur valt op te merken dat we hier niet met een bakra van doen hebben. De tekst en opmaak in de aanbiedingscatalogus had zoveel zeggingskracht, dat de verzamelde boekverkopers/uitgevers op hun jaarlijkse conferentie in Elspeet dit boek, nog voordat het dus verschenen was, al uitverkozen tot meest waarschijnlijke bestseller van het komende seizoen. Bij aanbieding bij de boekhandel werden er 2000 van verkocht, wat voor een debuut niet slecht is. Het getal verbleekt overigens bij de 6000 die volgens De Bezige Bij van Moses Isegawa's Abessijnse Kronieken bij vooraanbieding werden verkocht. Volgens de uitgever verkoopt De koningin van Paramaribo heel goed onder Surinamers. Een nieuw plan is de instelling van de Kwakoe-literatuurprijs, verbonden aan een verhalenwedstrijd voor Surinamers onder de veertig jaar, die wordt uitgereikt op het Kwakoe-festival in de Bijlmer in Amsterdam. Waarom onder de veertig? ‘Dan stimuleer je de aanwas’, aldus uitgever Oscar van Gelderen, die benadrukt dat Vassallucci niet alleen multicultureel wil zijn (‘een afspiegeling van de samenleving’) maar ook jong. Van Gelderen zei in een interview met het NS-blad Rails, dat het geen toeval is dat zijn uitgeverij zoveel multicultureel talent heeft binnengehaald. ‘Bijna alle belangrijke, eigentijdse debuten, vooral die met een dubbele culturele achtergrond, verschijnen bij kleine uitgevers’, aldus Van Gelderen. ‘Heel eenvoudig doordat wij het - establishment - niet hebben.’ Hij denkt dat een uitgeverij als Querido te hoogdrempelig is voor jonge auteurs. ‘De literaire uitgeverij is toch een door blanke mannen van rond de vijftig gedomineerde business’, zegt hij, ‘en de boeken worden ook weer besproken door blanke mannen van rond de vijftig. Wij zijn jong en hebben een hippe uitstraling.’ Het heeft hun in elk geval de bijnaam ‘het keffertje onder de uitgevers’ opgeleverd. Vassallucci zegt klein te willen blijven, maar doet er ondertussen alles aan om in het multiculturele genre de marktleider te worden. ‘We gaan een Berberglossy op de markt brengen’, grapte de uitgever tegen de journalist van Vrij Nederland. Hij doelde op het in eigen beheer door Marokkaanse jongeren gemaakte tijdschrift a-Tarik, dat Vassallucci hoopt uit te gaan geven. Met dat blad heeft de uitgeverij de eerste echte kweekvijver van multicultureel talent in huis, tot ergernis van onder anderen Michael Zeeman die in de Volkskrant mopperde over ‘een Amsterdamse uitgeverij’ die elke allochtoon ongelezen een contract zou aanbieden. Vassallucci is opgericht in 1995, nadat Lex Spaans en Oscar van Gelderen met ruzie bij uitgeverij Arena waren vertrokken. Zij begonnen voor zichzelf en noemden hun firma naar de jong gestorven oprichter van Arena, Michel Vassallucci. ‘Ons fonds zal gekenmerkt worden door een exotisch, mediterraan karakter met veel Israëlische, Zuid-Amerikaanse en Franse schrijvers’ heette het in de aanbiedingscatalogus. ‘Exotisch moet je daarbij ruim zien, het kan ook betekenen dat we bijvoorbeeld een Finse schrijver uitgeven.’ De categorie ‘in Nederland wonende migranten’ werd overigens niet bij name genoemd. In een interview verduidelijkte Lex Spaans kernachtig de beginselen van Vassallucci: ‘wij staan voor multiculturele literatuur’. In het fonds valt naast de migrantenschrijvers ook het aandeel literatuur van joodse schrijvers, of met een joodse thematiek op. Opvallend is de reeks vertaalde literatuur onder de serietitel ‘Payback’, die aansluiting zoekt bij de zwarte subculturen van Amerika, en waarin de rauwe werkelijkheid van getto en verslaving terugkerende thema's zijn. De reeks werd op het Crossing Border Festival gepresenteerd. In Rails zegt Van Gelderen dat hij zelf op pad gaat om nieuwe auteurs te vinden. Niet dat hij het zo bont maakt als Kees van Kooten en Wim de Bie in hun persiflage van Nederlandse uitgevers, postend op het schoolplein bij een kleuterklas op zoek naar jong talent, maar wel vroeg hij de inzendingen op van een schrijfwedstrijd, die door de Marokkaanse culturele vereniging El Hizjra was georganiseerd. Zo ontdekte hij, in de tijd dat hij nog bij uitgeverij Arena werkte, de jonge dichter Mustafa Stitou, ‘een supertalent. Ik heb hem op basis van twee gedichten meteen gecontracteerd.’ Van Stitou verscheen in 1994 de bundel Mijn vormen. Arena bracht de schrijver destijds nadrukkelijk als een multicultureel talent. ‘Voor het eerst debuteert | |
[pagina 360]
| |
in de Nederlandse literatuur een dichter van Marokkaanse origine, en wat voor één!’, juichten de tekstschrijvers van de aanbiedingscatalogus. Stitou ging met Van Gelderen en Lex Spaans mee naar de nieuwe uitgeverij Vassallucci en publiceerde in 1999 Mijn gedichten. Opmerkelijk genoeg was hij - geboren in Marokko, getogen in Lelystad - afgelopen jaar de dichter die op 4 mei jongstleden bij de nationale dodenherdenking op de Dam, ten overstaan van de koningin, een gedicht mocht voorlezen. Stitou was niet de enige auteur die met de twee meeverhuisde naar de nieuwe uitgeverij. Ook Chaja Polak ging over. Haar loyaliteit met de twee ex-Arenamedewerkers zou voor de nieuwe uitgeverij Vassallucci van groot belang blijken te zijn. Het was namelijk Polak, of liever gezegd, haar man Nol van Dijk (ook schrijver) die de uitgevers tipte dat in Limburg een zekere Lulu Wang bezig was met haar dagboeken. Het Lelietheater van de van oorsprong Chinese schrijfster, zou met ruim 350.000 exemplaren een van de best verkochte romans aller tijden in Nederland worden. Een zeker Fingerspitzengefühl kan de uitgever niet ontzegd worden: ‘Alleen die naam deed bij mij de bellen al rinkelen’, zegt Oscar van Gelderen. ‘“Lulu Wang”, dat klinkt. Zij bleek dus een dagboek van meer dan achthonderd pagina's te hebben, dat ze na lang aarzelen aan mij te lezen gaf. Eerst dacht ik: dit kan echt niet. Tegelijk voelde ik dat er in die stapel papier een diamant zat. Maar het moest wel helemaal herschreven worden. Van dagboek naar roman. Van eerste persoon tegenwoordige tijd naar derde persoon verleden tijd. En vervolgens schreef ze dat dagboek waar ze acht jaar aan gewerkt had binnen een half jaar om in die roman.’ Het verkoopsucces van Lulu Wang is, zoals het meestal gaat, omgekeerd evenredig aan de literaire waardering die dit boek kreeg. In literair opzicht had Vassallucci met de Marokkaanse schrijver Abdelkader Benali een grotere troef in handen. Aanvankelijk ging het hem allemaal te snel, vertelde Benali aan interviewster Xandra Schutte: ‘Ik had daarvoor aan schrijfwedstrijden meegedaan en steeds gewonnen. Ik kreeg een contract van Vassallucci en was erg ingenomen met het schrijverschap dat me in de schoot was geworpen.’ Het duurde even voordat hij weer bij zijn positieven was en de veelgeroemde novelle kon schrijven. Zijn debuut Bruiloft aan zee werd genomineerd voor de Libris-prijs. De daarop volgende interviews, reportages en enkele herdrukken, brachten de jonge schrijver zelfs faam over de grenzen. Zijn boek is inmiddels aan tien buitenlandse uitgevers verkocht, zegt de uitgever, die aanstipt dat dit een van de aantrekkelijke kanten van het uitgeven van multiculturele literatuur is: daarvoor is er over de grenzen meer belangstelling, dan voor de autochtone Nederlandse literatuur. Sinds Van Gelderen en Spaans uitgeverij Arena verlieten om voor zichzelf te beginnen, is het bij die uitgeverij wat stilletjes geworden. Arena bestaat sinds 1985, maar brak als uitgeverij door met de bestseller Zout op mijn huid van de Franse schrijfster Benoite Groult, die in 1990 verscheen. Arena ontstond als een imprint van De Woelrat, een links-georiënteerde uitgeverij van homoliteratuur, die inmiddels niet meer bestaat. Het fonds was uitgesproken kosmopolitisch, exotisch, maar allochtone Nederlandse schrijvers deden pas in 1994 hun intrede met Mustafa Stitou. Bijna gelijktijdig met Stitou verscheen een multiculturele verhalenbundel van diverse schrijfsters, verzameld door Astrid Roemer, Het vrolijke meisje. Niet lang daarna bedacht de uitgeverij een soortgelijk project dat Het land in mij zou gaan heten. Het moest een bundel nieuwe verhalen worden van jonge schrijvers op de grens van twee werelden. Ayfer Ergün, een jonge, van oorsprong Turkse programmamaakster bij onder meer de VPRO, kreeg de opdracht de bundel samen te stellen, en een van de schrijvers die zij daarvoor selecteerde was de toen nog onbekende Hafid Bouazza. Maar door de strubbelingen bij Arena na de dood van uitgever Michel Vassallucci, werd de uitgave van Het land in mij vertraagd. Bovendien werd er een geval van plagiaat geconstateerd. Een van de niet-professionele schrijvers die een verhaal voor de bundel hadden geleverd, was al te zeer geïnspireerd geraakt door het verhaal ‘Slecht weer’ van Anton Tsjechov. De uitgever zelf maakte dit bekend: ‘ik voel me als uitgever genomen. Dit kan natuurlijk absoluut niet’. Ten tijde van verschijning van Het land in mij, in juni 1996, was Hafid Bouazza's bundel De voeten van Abdullah al uit. Bouazza werd, anders dan Stitou, door Arena als een Nederlandse schrijver neergezet: ‘nieuw talent: de jonge Nederlandse schrijver Hafid Bouazza’ heette het in de aanbiedingscatalogus. Maar Arena zag met lede ogen ook de veelgeprezen Bouazza vertrekken, hij verhuisde naar uitgeverij Prometheus. Uitgaven van Arena kregen doorgaans een tweede leven als ‘Rainbow-pocket’. In deze nog altijd lopende reeks, opgezet in 1983 door Maarten Muntinga, kregen veel titels uit het fonds van Arena en ook van In de Knipscheer een tweede leven. Muntinga had zelf geen backlist, maar bracht uitsluitend de pocketeditie van uitgaven van andere uitgevers op de markt, waarbij hij een voorkeur voor multiculturele ‘regenboog’-literatuur aan de dag legde. Maarten Muntinga's goedkope pocketreeks zorgt ervoor dat ook ‘de onderkant van de markt’, zoals dat heet, bereikt wordt. Voor niet-westerse literatuur betekende de Rainbow-reeks een ware doorbraak. Hoge drempels werden door de goedkope serie, die ook in stationskiosken verkrijgbaar was, geslecht. De gemiddelde op- | |
[pagina 361]
| |
lage van een Rainbow Pocket bedroeg destijds 8000 exemplaren, maar uitschieters naar boven zijn niet uitzonderlijk. Eclatant waren de 18.000 verkochte exemplaren van Pablo Neruda's Canto General, een gedicht van 600 bladzijden. Volgens uitgever Muntinga was deze enorme verkoop te danken aan het sterke merkbeeld van de Rainbow-pockets. Dat merkbeeld berust niet alleen op de voorkeur voor niet-westerse literatuur maar ook op een - hoe moet je het noemen - ‘vrouwvriendelijke’ titelselectie, met bijvoorbeeld een mix van boeken van Astrid Roemer, Marion Bloem, Alice
De welbekende Rainbow-molen.
Walker, Ismail Kadare, Gita Mehta en Maryse Condé. ‘We zouden bij wijze van spreken niet zes romans van blanke Nederlandse mannen brengen’, verklaarde Rainbow-redacteur Hilbrand Gringhuis in een interview met Boekblad. ‘Het grappige is dat mensen denken dat wij alleen bestsellers in de Rainbow-reeks opnemen. Dat is niet zo.’ Veel schrijvers hebben hun doorbraak juist aan Rainbow te danken, Marion Bloem en Astrid Roemer bijvoorbeeld. In de jaren tachtig waren er geen andere pocketreeksen die op dergelijke schaal ‘exotische’ auteurs op de markt brachten. Series die in veel opzichten aan de Rainbow-pockets doen denken, zijn de ‘Globe-pockets’ van In de Knipscheer, en de ‘Geuzenpockets’ van uitgeverij De Geus. De reeks ‘Globe-pockets’ van In de Knipscheer werd gestart ter gelegenheid van het vijftienjarig bestaan van de uitgeverij in 1991. De serie kenmerkt zich door herdrukken van eigen en van andermans fonds; een van de eerste pockets bevatte werk van Boelie van Leeuwen. Een reden om de serie te beginnen was onder meer om de eigen auteurs gerust te stellen dat ook bij In de Knipscheer goedkope herdrukken in hoge oplagen tot de mogelijkheden behoorden. Het succes van Knipscheer-ontdekkingen Marion Bloem en Astrid Roemer sprak natuurlijk tot de verbeelding. De Globe-reeks had een multicultureel imago, dat in de aanbiedingscatalogi werd verwoord in slogans als ‘een mondige reeks’, een ‘kleurige pocketreeks’, ‘exotisch en extatisch’, ‘een pocketreeks met hart’. De Geuzenpockets begonnen in 1992. Uitgeverij De Geus bestond toen al negen jaar. Eric Visser had vanaf 1978 een boekwinkel ‘De Geus’ op de plek van een voormalige sociale werkplaats. In 1983 begon hij met de uitgeverij en liet hij de winkel los. Visser vertelt dat hij voorheen werkzaam was met Turkse kinderen, in het kader van de buitenschoolse opvang, en dat mogelijk daar zijn hang naar multiculturele invloeden vandaan komt. Hij wilde dat zijn uitgeversfonds een afspiegeling zou worden van de maatschappij, dus wilde hij niet alleen mannelijke auteurs maar ook veel vrouwen, en streefde hij een multicultureel aanzien na. De naam van de uitgeverij moet, vreemd genoeg, op die manier worden opgevat. ‘Het staat voor eigenzinnig, Nederlands en patriottisch, maar dus niet nationalistisch’, zei Visser in een interview met Boekblad. ‘Het is een naam die verzet uitdrukt. [...] Ik wil dat ons fonds een afspiegeling van de maatschappij zou worden, dus met migranten, en ook veel vrouwelijke auteurs.’ Aanvankelijk gaf De Geus ook poëzie uit, maar nu bestaat het fonds vooral uit proza. Multicultureel proza, want dat is het stokpaardje van De Geus. De Geus wil ‘wereldwijd uitgeven’, en heeft auteurs als | |
[pagina 362]
| |
Marie NDiaye, X.L. Zhang, Maya Angelou, Marianne Fredriksson en E. Annie Proulx in het fonds. Op de uitgeverij worden acht vreemde talen gesproken. Lange tijd bestond het grootste deel van het fonds uit vertalingen, maar sinds 1993 wordt hard gewerkt aan de opbouw van een oorspronkelijk Nederlands fonds - dat is werk van schrijvers die in Nederland wonen en schrijven, verduidelijkt Visser. Dat kunnen ook migrantenschrijvers zijn, wier werk eerst vertaald moet worden. Hierin wijkt De Geus af van Vassallucci, die zegt alleen op zoek te zijn naar in het Nederlands geschreven migrantenliteratuur. Op de vraag of Vassallucci dan niet werk van in Nederland wonende politieke vluchtelingen uitgeeft, zegt Oscar van Gelderen: ‘Ik houd me niet bezig met dat soort toestanden.’ Hij ziet in de oorspronkelijke taal een principieel onderscheid. ‘Als het eerst vertaald moet worden, is het geen Nederlandse literatuur, toch’, zegt Van Gelderen. Uitgeverij De Geus heeft de (dankzij zijn column in de Volkskrant) inmiddels vermoedelijk bekendste allochtone schrijver en politiek vluchteling binnengehaald: Kader Abdolah. Hij had zijn manuscript gestuurd naar zowel De Geus, omdat daar het werk van de door hem bewonderde auteur Samad Behrangi uitkwam, alsook naar De Arbeiderspers. Die reageerde pas na drie maanden. Abdolah had toen al zijn plek gevonden bij De Geus. Van zijn De meisjes en de partizanen zijn volgens de uitgever 10.000 exemplaren verkocht. De andere sterauteur uit het multiculturele fonds van De Geus is Halil Gür, van wie al in 1984 de bundel Gekke Mustafa en andere verhalen verscheen. Daarvan werden er toen 7000 verkocht. Eric Visser herinnert zich dat hij zelf op de auteur afstapte, nadat hij eens een verhaal van hem in een tijdschrift had gelezen. Gür schrijft in het Turks, zodar zijn werk dus eerst vertaald moest worden. Abdolah schrijft rechtstreeks in het Nederlands. Zijn werk wordt overigens nu in het Frans vertaald en zal bij Gallimard verschijnen. De Geus heeft, dankzij het kosmopolitische fonds, goede contacten over de grens, wat voor multiculturele auteurs een aantrekkelijke eigenschap van een uitgeverij is. Om migrantenschrijvers te werven is (naast voormalig NRC-criticus Reinjan Mulder) Ad van den Kieboom aangetrokken, een van de juryleden van de Marokkaans-Nederlandse El Hizjra-schrijfwedstrijd. Dat resulteerde onder meer in de recent verschenen verhalenbundel Reigers in Cairo van de jonge schrijver Rashid Novaire. In een interview met HP/de Tijd, zei de uitgever dat gemiddeld twee manuscripten per dag binnenkomen. Nieuwe migrantenauteurs in het fonds van De Geus zijn de oorspronkelijk Somalische Yasmine Allas (Idil, een meisje), de oorspronkelijk Turkse Sevtap Baycili (De Markov-keten) en de in Nederland wonende Liberiaanse schrijver Vamba Sherif, van wie Het land van de vaders is verschenen (dat door de recensent van NRC ogenblikkelijk werd kaltgestellt als een navolging van de Abessijnse Kronieken). Uitgever Eric Visser van De Geus wil niet spreken van een hype rondom multiculturele literatuur: ‘Welnee, in vergelijking met het buitenland is het niets. Het is hooguit een begin.’ Baycili is trouwens alweer vertrokken, naar uitgeverij Van Gennep. ‘We konden het niet eens worden over haar laatsteVerjaardagsfoto van uitgeverij De Geus
| |
[pagina 363]
| |
Het filosofisch literair getinte debuut van Sevtap Baycili.
boek’, zegt Visser. ‘Wij vonden dat er nog wat aan veranderd moest worden, zij vond van niet.’ Vassallucci, De Geus, Conserve en In de Knipscheer zijn de uitgevers, waarvan je kunt zeggen dat ze structureel iets doen op het gebied van multiculturele literatuur. De eerste twee op commerciële basis, en met succes, de andere twee meer ideëel, en in zakelijk opzicht moeizaam. Daarnaast zijn er uitgevers die incidenteel met een multiculturele auteur voor de dag komen. Dat zijn zeker niet de minst succesvolle schrijvers. De Oegandees Moses Isegawa bijvoorbeeld, die met zijn Abessijnse Kronieken bij De Bezige Bij terecht kwam. Enkele andere uitgevers, waaronder De Arbeiderspers, hadden zijn (Engelstalige) manuscript geweigerd. De eerste druk van 10.000 exemplaren - een hoge oplage voor een debuut - was al na een week uitverkocht. Minder spectaculair zijn de verkoopcijfers van De weg naar het noorden van de jonge Naima El Bezaz (1974), een auteur van Marokkaanse afkomst. In 1992 won ze een schrijfwedstrijd met het gedicht ‘De andere wereld’. Zij ging daarna verder met proza. Haar boek over de lotgevallen van een illegaal was al af maar nog niet uitgegeven, toen collega-schrijfster Yvonne Kroonenberg haar er een keer uit hoorde voorlezen. Kroonenberg introduceerde El Bezaz bij haar eigen uitgever, Contact, die meteen geïnteresseerd was en de roman in 1995 publiceerde. Ze kreeg er de Jenny Smelik-IBBY-prijs voor. De Arbeiderspers dacht een slag te slaan met het debuut van Hans Sahar, Hoezo bloedmooi. Met het nodige straatrumoer werd de roman van de eenentwintigjarige, van oorsprong Marokkaanse auteur (een pseudoniem) uitgebracht. Het was een rauw, hier en daar gewelddadig boek. ‘ik heb ook gedacht: misschien is het wel te wreed’, zei Sahar in een interview, waarin hij zich verschool achter zijn uitgever. ‘Ik wilde het best afzwakken, maar dat vond meneer Dietz (uitgever Arbeiderspers) onzin. “Je moet het precies opschrijven zoals jij het voelt”, zei hij.’ Hans Sahar bleek een crimineel, die tijdens zijn gevangenisstraf genoeg spectaculairs ter ore was gekomen voor een verhalenbundel. Belezen was hij geenszins; zijn eigen lectuur beperkte zich tot de leesmap in de snackbar die hij soms las, zei hij in een interview. Hij werd ontdekt door een kennis van zijn buurvrouw, Sipke van der Land, dominee en voormalig programmamaker van de NCRV. Van der Land coachte de jonge schrijver, en liet hem rustig bij hem op zolder werken. Het boek kreeg geen bijzonder lovende recensies, maar wel veel aandacht in de pers, vooral vanwege het verleden van de schrijver, en het werd zelfs, onder de titel Durchgeknallt, in het Duits vertaald en uitgegeven door Kiepenheuer & Witsch. In 1996 verscheen van Sahar nog het flinterdunne Zoveel liefde, maar sindsdien is van de schrijver niet veel meer vernomen. Het persoonlijke leven van de auteur, mits tot de verbeelding sprekend, kan de verkoop bevorderen, meent Vassallucci-uitgever Oscar van Gelderen. ‘Er is een deel boekenkopers dat afgaat op de factor human interest’, zegt hij. Vassallucci zal daarom niet nalaten auteurs ‘met leven en al’ op de markt te brengen, zoals onder anderen bij Lulu Wang gebeurde. Dat is overigens een trend die niet alleen tot Roman van de Somalische Yasmine Allas.
| |
[pagina 364]
| |
Vassallucci, en al helemaal niet alleen tot multiculturele auteurs beperkt blijft. De tactiek van een uitgever als Vassallucci laat in elk geval wel goed zien, dat multiculturele auteurs momenteel commercieel interessant kunnen zijn, en het zeker niet van louter idealisme hoeven te hebben. Desalniettemin schort er nog het een en ander aan de positie van migrantenauteurs in Nederland. Het gaat dan vooral om de groep schrijvers die hier noodgedwongen is neergestreken en niet in het Nederlands schrijft: de politieke vluchtelingen. Het werk van de politieke vluchtelingen is lang niet zo in trek als dat van Marokkaanse, Turkse en Surinaamse auteurs, en dat is aan de vraag door de uitgevers te merken. Kader Abdolah is van de politieke vluchtelingen, de schrijver die het best verkoopt. Misschien zijn de Nederlandse lezers nieuwsgieriger naar wat de ingeburgerde allochtoon-van-hiernaast te melden heeft, dan naar de verschrikkingen van politieke vluchtelingen uit een ver en vreemd land. Of weten de politieke vluchtelingen de weg naar de (juiste) uitgevers niet goed te vinden? De Vereniging van Letterkundigen stelde een werkgroep Wereldschrijvers in, bedoeld om buitenlandse schrijvers, in het bijzonder de politieke vluchtelingen, in Nederland te helpen. Want wanneer zij hun manuscript bij een uitgeverij aanbieden, zeggen de redacteuren: we kunnen het niet lezen. Politieke vluchtelingen hebben meestal geen geld om een vertaling te laten maken. ‘Uitgevers willen nauwelijks moeite doen’, zegt Hilde Pach van de werkgroep. ‘Het is ook niet allemaal fantastisch van kwaliteit. Soms zit er een “schrijver” tussen, die achteraf helemaal geen schrijver blijkt te zijn.’ Die hoort dan natuurlijk niet tot de doelgroep, maar in principe stelt de VVL zich ten opzichte van de politieke vluchtelingen wel soepel op ten aanzien van de definitie ‘schrijver’. Juist voor politieke vluchtelingen zijn boekpublicaties in het land van herkomst soms levensgevaarlijke ondernemingen. Zij publiceren veelal in ondergrondse blaadjes, of in eigen beheer. In sommige landen is de orale traditie nog sterk overheersend. De werkgroep Wereldschrijvers heeft nu op basis van deskundig advies acht schrijvers uit Iran, Irak en voormalig Joegoslavië geselecteerd, die hun werk, of gedeelten daaruit, kunnen laten vertalen, waarna zij ermee de boer op kunnen. Voor allen is het de eerste boekpublicatie in Nederland. Inmiddels is de werkgroep PPK gaan praten met het Fonds voor de Letteren om tot een samenwerking te komen. Want in het Beleidsplan 1997-2000 van het Fonds voor de Letteren is een paragraaf gewijd aan ‘Culturele Diversiteit’, vanuit de gedachte dat wat in andere landen gemeengoed is: namelijk hooggewaardeerde bijdragen van andere culturele tradities aan de nationale literatuur (zoals dat bijvoorbeeld in De Verenigde Staten en in Engeland heel gewoon is) ook in Nederland moet kunnen. ‘Nu merk je het nog niet zo, maar ik ben ervan overtuigd dat de Nederlandse literatuur aanmerkelijk door hen verrijkt zal worden, zeker door de tweede generatie’, aldus de voormalige staatssecretaris van Cultuur Aad Nuis, geciteerd in het beleidsplan. Zijn opvolger, Rick van der Ploeg, hield in zijn veelbesproken nota over culturele diversiteit ook al een pleidooi voor grotere deelname van allochtonen aan de Nederlandse kunst en cultuur. Het Fonds besteedt, in samenwerking met het Literair Produktiefonds, de daarvoor ontvangen overheidssubsidie eveneens aan het vertalen van het manuscript van de buitenlandse auteur, om daarmee uitgevers te interesseren. Maar culturele diversiteit gaat klaarblijkelijk verder dan het toevoegen van exotisch klinkende namen aan de lijst van gesubsidieerden. Bij het Fonds kwam men in de afgelopen jaren tot de conclusie dat voor niet-Nederlandstalige schrijvers in Nederland een ander beleid gevoerd moest worden, in de zin van ‘een kritischer houding ten aanzien van het gangbare kwaliteitsbegrip’, zoals het enigszins cryptisch werd geformuleerd. De beoordeling van boeken van een auteur als Nassim Khaksar, liet zien dat er een wezenlijk verschil bestaat tussen, om het zo maar te noemen, de Nederlandse smaak, en die binnen andere culturen. ‘We moeten de lat lager leggen’, licht Fonds-medewerker Pieter Jan van der Veen toe. Voor uitgevers is de nieuwe lijn van de subsidiegevers goed nieuws. Juist het vertalen van een manuscript is immers een belangrijke kostenpost. En het succes van multiculturele auteurs, de Isegawa's, de Lulu Wangs, brengt misschien hun hoofd op hol. Voor de lezers is het allemaal nog even afwachten. In het verleden ligt immers nog het lijk van de Derde Spreker-serie, het goedbedoelde initiatief waarin de niet-westerse literatuur lange tijd luchtdicht lag opgeslagen. Boeken die niet appelleren aan de Nederlandse smaak zullen misschien wel kopers, maar weinig lezers vinden. | |
LiteratuuropgaveVoor deze bijdrage is gebruik gemaakt van de collectie uitgeversprospectussen en fondscatalogi van de Bibliotheek van de Koninklijke Vereeniging, UB/Amsterdam en van recensies van de besproken uitgaven, van interviews/knipsels en van de interviewbundel Woorden op de westenwind. Aanvullende informatie werd verkregen uit gesprekken met Kees de Bakker, Frank Knipscheer, Eric Visser en Oscar van Gelderen. |
|