Literatuur. Jaargang 16
(1999)– [tijdschrift] Literatuur– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 11]
| |
Lotte JensenGa naar voetnoot+
| |
[pagina 12]
| |
door van tijdschriften die voor een mannelijk of meer algemeen publiek bestemd waren. Om de achttiende- en negentiende-eeuwse vrouwentijdschriften tijdschriften op hun merites te kunnen beoordelen is het van belang oog te hebben voor de typisch ‘vrouwelijke’ bestanddelen ervan. Er kwamen allerlei thema's en onderwerpen aan bod die voor vrouwen geschikt werden geacht en op deze wijze werd een specifiek vrouwelijk cultureel domein afgebakend. Dit domein strekte zich uit van handwerken, breipatronen en modeplaten tot allerhande lectuur en concrete literatuuradviezen. Via een verkennende rondgang langs enkele vroege periodieken kan een indruk verkregen worden van de wereld van vrouwen die erin geschapen werd. | |
Deugdzaam gedragEén van de eerste Nederlandse vrouwentijdschriften was De Dames-post (1785). Dit blad, dat in wekelijkse afleveringen uitkwam, was deels gevuld met nieuwsberichten en deels met ‘mengelwerk’, waarin lezersbrieven en korte verhalen waren opgenomen. Opvallend was de afwezigheid van politieke nieuwsberichten, terwijl er over de politieke situatie in Europa toch genoeg te melden was. Dit hing samen met het beoogde lezerspubliek: het tijdschrift was ‘met vermyding van alle Staatzaaken alléén tot nut en vermaak derPagina uit het handschrift van Betje Wolff van haar vertaling van het Duitse vrouwentijdschrift Pomona (UB Leiden Ltk 493 folio 1r).
Sexe ingerigt’ met het gevolg dat de nieuwsverslaggeving voornamelijk onderhoudend van aard was. Zo werd er gemeld dat een Carthageense vrouw van een monstrueus kind was bevallen, dat er in Xalapa een man van honderdtweeëntwintig jaar oud leefde en dat een jaloerse echtgenoot zijn vrouw had neergeschoten. Ook uit de inhoud van het ‘mengelwerk’ bleek een voorkeur voor verstrooiende teksten. Er werden stukken geplaatst die voor vrouwen interessant konden zijn, zoals een verslag over een Indisch vrouwentoneelgezelschap, een correspondentie over de nationale huwelijksgewoonten van Engelse en Franse vrouwen en een briefwisseling tussen een in luxe badende Amsterdamse dame en een eenvoudige Veluwse Juffer. Dit ‘mengelwerk’ had ook een uitgesproken moraliserend karakter. Uit genoemde briefwisseling konden de lezeressen van De Dames-post leren dat een bescheiden, godvruchtige levenshouding verrreweg te verkiezen was boven een mondaine, spilzieke levensstijl. Niet alleen De Dames-post wilde haar lezeressen stichten, maar ook veel andere vroege vrouwentijdschriften benadrukten die leerzame functie. Zo had de Algemeene Oeffenschool der Vrouwen (1784-1785) als doelstelling om de lezeressen allerlei ‘nutte en aangenaame kundigheden in te boezemen’. Dit blad, dat een bewerking was van een Duits vrouwentijdschrift, bevatte onder meer gedichten, ingezonden brieven, leerzame verhalen, bijdragen over opvoeding, artikelen over ‘Wetenschappen, Kunsten en Uitvindingen’, levensbeschrijvingen van beroemde vrouwen en een overzicht van recent uitgekomen boeken voor de vrouwelijke sekse. De schrijfster, Margaretha Cambon-van der Werken (1734-1800), had de teksten aangepast ‘ten gebruik van der Nederlandsch Jufferschap’. Deze informatie danken we aan een recensie in de Vaderlandsche Letter-oeffeningen; van het tijdschrift zijn helaas geen exemplaren bekend. Ook Betje Wolff en Aagje Deken poogden naar Duits voorbeeld een leerzaam vrouwentijdschrift uit te geven. Op verzoek van enkele voorname vrouwen vertaalden zij enkele gedeelten uit Pomona für Teutschlands Töchtern (1783-1784) van Sophie la Roche. Tot publicatie kwam het echter nooit; een inleiding en een begin van een eerste nummer zijn in handschrift overgeleverd. Uit die inleiding blijkt dat ze van plan waren om alles uit Pomona te lichten wat voor de Nederlandse lezeressen het ‘aangenaamst, leerrijkst en nuttigst’ zou zijn. Zedelijke vertellingen en briefwisselingen over deugdzaam gedrag maakten daar deel van uit. Bij uitstek leerzaam was ook Penélopé of maandwerk aan het vrouwelijk geslacht toegewijd (1821-1835), dat in de secundaire literatuur meestal wordt getypeerd als het ‘eerste succesvolle Nederlandse vrouwentijd- | |
[pagina 13]
| |
I.J. Berthelman, Anna Barbara van Meerten-Schilperoort (olieverf op doek ca 1845) Stedelijke musea Gouda. Inv.nr.55160
schrift’. Het stond onder de redactie van de in die dagen bekende en zeer produktieve schrijfster Anna Barbara Van Meerten-Schilperoort (1778-1853). De verhalen, dialogen en betogen in dit tijdschrift waren zonder uitzondering moralistisch van aard. Steeds opnieuw droegen ze de boodschap uit dat de ‘werkkring’ van de vrouw het huisgezin was en dat zij zich dienstbaar diende op te stellen ten opzichte van haar echtgenoot. Ontwikkeling van eventuele gaven van het ‘verstand en hart’ werd weliswaar aangemoedigd, maar binnen bepaalde grenzen: al te geleerde, ‘pedante’ of ijdele en ‘coquette’ vrouwen werden als afschrikwekkende voorbeelden gepresenteerd. | |
Handwerken tegen ledigheidMet het ontstaan van de vrouwentijdschriften werd, zou men kunnen zeggen, een medium geschapen waarbinnen een typische vrouwencultuur mede gestalte kon krijgen. Vanaf Penélopé kreeg ook het handwerken een vaste plaats binnen die cultuur. Iedere aflevering daarvan bevatte naast een deel ‘Lectuur’ namelijk ook een uitvoerig deel ‘Handwerken’, voorzien van fraaie afbeeldingen in kleur. Penélopé was het eerste Nederlandse vrouwentijdschrift waarin op systematische wijze aandacht aan handwerken werd besteed, een bij uitstek vrouwelijke bezigheid. Na het succes van dit tijdschrift nam het handwerken in Nederlandse vrouwentijdschriften een hoge vlucht. Het leek de lectuur zo nu en dan zelfs van de voornaamste plaats te verdringen. Zo leverden de Aglaja. Tijdschrift voor dames. Verzameling van de nieuwste borduur- en tapisseriepatronen (1835-1836), het Modejournaal der nieuwste borduur- en tapisseriepatronen (1843-1851) en het Album der nieuwste en sierlijkste brei- haak- en knooppatronen voor huis- en schoolgebruik (1846-1851) iedere maand een gevarieerd scala aan handwerkpatronen. Met het periodieke aanbod van borduur-, brei- en tapisseriepatronen konden de lezeressen zich in hun vrije tijd nuttig bezig houden. Van oudsher was het handwerken verbonden met de deugd van diligentia (naarstigheid). Niets was, zo luidde het gangbare idee in de negentiende eeuw, verwerpelijker dan tijd in ledigheid door te brengen. Door te handwerken besteedden de vrouwen hun vrije uren niet alleen nuttig, maar zij toonden zich ook deugdzaam. In Penélopé werd deze ‘ethiek’ van het handwerken op verschillende manieren uitgedragen. In het verhaal ‘Elize of de gevaren der werkeloosheid’ konden de lezeressen bijvoorbeeld lezen hoe Elize zich van een lui en lusteloos meisje ontwikkelde tot een verstandige jonge vrouw die met vlijt allerlei fraaie handwerken voor haar omgeving maakte. Bij een patroon voor het borduren van een landschap gaf Van Meerten vervolgens een bespiegeling over de zin van deze bezigheid: ‘Deze arbeid [...] vereischt niet onze geheele ziel; maar spant onze geestvermogens toch genoeg in, om dezelve van het ééne, waarop wij peinzen, en alweder pein-‘Een gryze kat en tapisserie Turque voor een vuurscherm’ Litho naar het ontwerp van D. Sluyter in het tijdschrift Penélopé 5 (1829), UB Utrecht Ab OCT 3370: dl. 2
| |
[pagina 14]
| |
zen af te ttekken; en kan ons dus inderdaad nuttig zoo wel als aangenaam bezig houden.’ (deel 7, p. 88) Kortom, het handwerken zorgde voor aangenaam tijdverdrijf en voorkwam ledigheid. Een van de succesvolste negentiende-eeuwse handwerktijdschriften was Aglaja. Maandboekje voor dameshandwerken. Het verscheen tussen 1848 en 1862 en bevatte brei-, haak-, knoop- en borduurwerk, modenieuws en correspondentieberichten. De doelstelling van de redactie was een zo breed mogelijke lezerskring te bereiken. Het moest niet alleen een plaats waardig zijn in de ‘salons en het toilet der hoogere standen’, maar het diende dankzij de lage prijs onder vrouwen uit lagere klassen verspreid te worden. De redactie vestigde er meer dan eens de aandacht op dat het maandblad zo populair was, dat het zelfs in het buitenland werd nagevolgd. Zo putte het tijdschrift Cendrillon, dat in Parijs werd uitgegeven, het grootste gedeelte van zijn handwerkpatronen uit de Aglaja. De patronen uit de Cendrillon werden vervolgens weer gekopiëerd door de Duitse tijdschriften Byou en Iris, evenals door het Brusselse Journal des dames et des demoiselles. Ook het Nederlandse handwerktijdschrift Toilet (1849-1854) nam een borduurpatroon uit de Aglaja over. Dergelijke redactionele mededelingen moesten de ‘duizende abonnées’ ervan overtuigen dat de Aglaja van hoge kwaliteit was en in ‘degelijkheid’ en ‘oorspronkelijkheid’ boven alle andere bladen uitstak. De reputatie ervan strekte zich, zoals bleek, in elk geval uit tot de bekende roman van Multatuli. Overigens deden de uitgevers van de Aglaja (eetst Kruseman in Haarlem, later Noman en Zoon te Zaltbommel) er veel aan dit tijdschrift tot aantrekkelijke koopwaar te maken: ze boden de lezeressen regelmatig een gratis presentje en allerlei extra faciliteiten. Zo konden deze diverse nevenartikelen kopen, zoals de speciale ‘Aglaja-schaar’ en de ‘Aglaja naaldenmaat’ die bestemd was voor ‘bejaarde dames die de draad niet gemakkelijk meer door de oog van een naald kunnen krijgen’. In 1852 kregen alle abonnees bovendien een gratis Aglaja-almanak voor het nieuwe jaar en in 1860 een fraaie gekleurde premieplaat. Dit alles had tot doel om de binding met de lezeressen te vergroten. | |
Nationale modeIn toenemende mate eiste ook de mode een plaats op in de vrouwentijdschriften, waardoor de lectuur eveneens wat minder op de voorgrond kwam te staan. In 1832 verscheen Euphrosyne. Tijdschrift voor de Hollandsche kleeding. Het blad richtte zich op de vrouwelijke landgenoten in de ‘beschaafde stand’ en had als voornaamste doel een nationale klederdracht in te voeten. Het was overigens niet het eerste Nederlandstalige tijdschrift dat aandacht besteedde aan mode. Tussen 1791 en 1794 was er al het Kabinet van mode en smaak, bestemd voor een gemengd publiek, en enkele jaren later volgde Elegantia of Tijdschrift van Mode, Luxe en Smaak voor Dames. Beide tijdschriften waren bewerkingen van buitenlandse bladen. Euphrosyne onderscheidde zich van deze tijdschriften door de nadruk volledig op de nationale mode te leggen. Het streven om zo'n eigen mode in te voeten kan worden begrepen vanuit het groeiende nationalisme in die dagen. Door de afscheiding van België in 1830 hadden nationalistische gevoelens een sterke impuls gekregen, hetgeen zich onder meer uitte in de ijver geen buitenlandse mode na te volgen. Kort na het verschijnen van Euphrosyne werd met hetzelfde oogmerk voor heten Proteus, tijdschrift voor de Hollandsche heerenkleeding en ter bevordering van de nationale nijverheid in het leven geroepen. Euphrosyne en Proteus ontvingen veel kritiek in de pers en waren geen lang leven beschoren: nog in hetzelfde jaar van hun oprichting gingen ze ter ziele. De nationale mode viel blijkbaar niet in de smaak, of was niet opgewassen tegen hetgeen in het buitenland geboden werd. Na de opheffing van beide tijdschriften riepen de‘Huiskleeding, Hollandsche Kleederdragt’, modeplaat uit het tijdschrift Euphrosyne (1832), UBAY 1956 1832
| |
[pagina 15]
| |
‘Aglaja-berigten’, de advertentierubriek in de Aglaja (1858), UBA, jr. 1858.
uitgevers, de gebroeders Diederichs te Amsterdam, twee nieuwe modetijdschriften voor vrouwen in het leven. In 1836 brachten ze Psyche. Galerij der nieuwste modes op de markt en wat later De Bon Ton. Modes voor dames (1837-1838). Ditmaal haalden ze de modeplaten en het modenieuws over de grenzen. Met Engelse en Franse uitgevers waren overeenkomsten gesloten, zodat de prenten vrijwel tegelijkertijd uitkwamen. Waarschijnlijk waren beide tijdschriften gemodelleerd naar de Franse tijdschriften Psyché (1835-1854) en Le Bon Ton (1834-1884). Opnieuw hielden de projecten van de gebroeders Diederichs echter niet lang stand: van Psyche zagen slechts enkele afleveringen het licht, terwijl De Bon Ton nog geen hele jaargang volmaakte. De uitgevet Desterbecq kwam in dezelfde jaren met een succesvollere onderneming. Zijn Mode-journaal voor dames, waarvan helaas geen exemplaren overgeleverd zijn, verscheen tussen 1837 en 1884, opgesierd door Parijse modeplaten. | |
Van mode naar lectuurDe indruk zou kunnen ontstaan dat handwerken en mode de lectuur langzamerhand aan het verdringen waren. Toch was dit niet het geval. Het eerder genoemde Penélopé combineerde al handwerken en lectuur, terwijl ook Euphrosyne naast de mode een deel proza bood. In de jaren veertig en vijftig van de negentiende eeuw verschenen bovendien een aantal tijdschriften waarin de lectuur juist een vooraanstaande plaats kreeg. Voorbeelden zijn Erina. Nederlandsch magazijn voor vrouwen (1843-1851) en Maria en Martha. Lektuur voor christenvrouwen (1844-56). De Erina was bestemd voor gefortuneerde vrouwen uit de hogere klassen. Aanvankelijk bood dit tijdschrift naast verhalen, schetsen en feuilletons ook patronen voor handwerken en modenieuws, maar later was het geheel gewijd aan lectuur. Het geboden proza was ontspannend, informatief en veelal moralistisch van aard. Vrijwel alle verhalen hadden de liefde als hoofdthema en kenmerkten zich door een sterke huwelijksmoraal. Keer op keer werd de lezeressen voorgehouden dat het huwelijk de ware bestemming van de vrouw was en dat deugdzaam gedrag de grondslag vormde voor het vinden van een geschikte huwelijkspartner. Verhalen waarin de vrouwelijke hoofdpersonages goede manieren toonden eindigden steevast met een gelukkig huwelijk, terwijl ondeugdzaamheid een slecht en ongelukkig afloop betekende. Dat de Erina de vrouwen een leven in dienst van haar echtgenoot en gezin voorspiegelde, blijkt ook uit de korte bijdragen over het juiste gedrag van vrouwen in de liefde. Op vragen zoals ‘wanneer zal de jonge dochter zich in het huwelijk | |
[pagina 16]
| |
begeven?’ en ‘wat is de liefde en hoe openbaart zij zich?’ werden eenduidige antwoorden gegeven. Over de ware bestemming van de vrouw kon geen twijfel bestaan: ‘Zoo is de bestemming der vrouw eene hoogst edele, en zij zelve, als de zachtere zijde des mans, eene kroon der schepping, een wezen, hetwelk geroepen is, de oneffenheden en hobbeligheden des menschelijken levens met eene zachte en teedere hand te vereffenen, het schoone te voorschijn te roepen, het edele aan te kweeken, en die harmonie te scheppen, welke menigmaal voor het ruwe aardsche leven bijna te heerlijk, te goddelijk is.’ (Erina 1849, p. 128) Maria en Martha richtte zich eveneens op welgestelde vrouwen, maar de sterke protestantse signatuur en de nadruk op religieuze beleving gaven dit tijdschrift toch een heel ander karakter. De titel verwees naar de twee zusters van Lazarus. Maria symboliseerde volgens de redactie het ‘stille, nadenkende’ terwijl haar bedrijvige zuster Martha het ‘levendige, werkzame’ type representeerde. Tezamen stonden zij aldus voor de godsvrucht en zorgende liefde, twee deugden die de lezeressen van dit tijdschrift dienden na te streven. Uit de proza- en poëziebijdragen kwam een duidelijk ideaalbeeld van de aard en bestemming van de christelijke vrouw naar voren: zij moest zich nuttig en beminnelijk maken in het huisgezin en de opvoeding van de kinderen behoorde tot haar belangrijkste taak. In de jaren vijftig en zestig van de negentiende eeuw kreeg het vrouwentijdschrift een steeds duidelijker profiel. De kenmerken van het genre werden vastomlijnder. Tot de vaste ingrediënten behoorden handwerken, modes, praktische tips van huishoudelijke aard en allerhande lectuur, waaronder verhalen, schetsen, gedichten en feuilletons. Een aantal vrouwentijdschriften combineerde dit alles, maar er was ook een zekere specialisatie te ontwaren. Het Dames-weekblad. Lectuur voor vrouwen en meisjes (1856-1857) en Erina: album voor Nederlandsche vrouwen (1857) bevatten bijvoorbeeld alleen lectuur, terwijl De Bazar (1856-1900) geheel gewijd was aan mode en handwerken. De uitgevers maakten trouwens op een handige manier gebruik van deze specialisatie. Het Toilet. Tijdschrift voor vrouwelijke handwerken (1849-1854), dat qua opzet en inhoud veel op de Aglaja leek, kon bijvoorbeeld samen met Flora: lectuur voor dames (1848-1856) worden aangeschaft, dat bij dezelfde uitgevers in Utrecht werd gedrukt. Op deze wijze konden lezeressen zowel in hun handwerk- als leesbehoeften voorzien. Een soortgelijke combinatie werd enkele jaren later geboden door Victoria. Nieuw tijdschrift voor dames-handwerken, modes enz (1862) en de Dames-courant (1861-?). Beide tijdschriften verschenen bij F.C. Bührmann te Amsterdam. Eerstgenoemde leverde fraaie gekleurde modeplaten en grote borduur- en handwerkpatronen, terwijl laatstgenoemde naast een maandelijkse modeplaat ook een feuilleton, wetenswaardigheden en geestige anekdotes te bieden had. Tegen een voordelige prijs konden vrouwen zich op beide tijdschriften tegelijk abonneren. | |
Lectuur vóór en dóór vrouwenIn de vrouwentijdschriften werd niet alleen een eigen leesdomein afgebakend door de aandacht voor typisch vrouwelijke onderwerpen zoals handwerken en mode te combineren met lectuur, maar ook door een bepaald soort literatuur aan te bevelen, zoals in de advertentierubriek van de Aglaja gebeurde. Behalve voor werken van vooraanstaande Nederlandse auteurs, onder wie Bilderdijk, Da Costa, Van Lennep en Beets, werd daarin ook veelvuldig geadverteerd voor speciale vrouwenhandboeken. Sterke aanbeveling kregen onder meer De vrouw en hare bestemming van de Duitse schrijfster Louise Büchner en De pligten der moeder van F. Ammon. Daarnaast was een opvallend groot aantal advertenties gewijd aan vertaalde romans van buitenlandse schrijfsters. Verschillende malen vallen de namen van de Zweedse Frederika Bremer, de Engels-Ierse Julia Kavanagh en de Amerikaanse Harriet Beecher Stowe, auteur van de ook destijds populaire roman De negerhut van oom Tom. Niet alleen de Aglaja gaf op deze wijze richting aan het leesgedrag van haar abonnees, ook in de andere vrouwentijdschriften waren gerichte leesadviezen te vinden. Onder de aanbevolen en geadverteerde lectuur kwam relatief veel werk van vrouwelijke auteurs voor, uit binnen- en buitenland. Wat door vrouwen geschreven was werd blijkbaar ook geschikt geacht voor vrouwen. Zo werd in De Dames-post het epos David van Lucretia Wilhelmina van Merken (1721-1789) geprezen. In Maria en Martha werd Het huis van Lauernesse van Bosboom-Toussaint omschreven als ‘dat meesterstuk eener vrouwenhand’. Daarnaast leverde A.J. van der Aa in dit tijdschrift tegelmatig informatieve bijdragen over achttiende- en negentiende-eeuwse Nederlandse dichteressen, waaronder Johanna Constantia Cleve, Elizabeth Hoofman en Maria Louiza Carelius. Diezelfde Van der Aa stelde in 1856 de bloemlezing Parelen uit de lettervruchten van Nederlandsche dichteressen samen, een werk dat vervolgens door het Dames-weekblad warm werd aanbevolen. Het was van belang dat vrouwen de juiste boeken in handen kregen, want het lezen van onzedelijke lectuur kon schadelijke gevolgen hebben. Vrouwen hadden nu eenmaal een grotere verbeeldingskracht dan mannen en zij moesten dan ook geen boeken lezen die ongebreidelde hartstochten konden opwekken, aldus | |
[pagina 17]
| |
een wijdverbreide gedachte in die dagen. In het Dames-weekblad werd daarom uitvoerig stil gestaan bij werken die de abonnees met een gerust hart ter de hand konden nemen. De romans van vier Nederlandse vrouwelijke auteurs bleken bij uitstek geschikt, namelijk die van Bosboom-Toussaint, Elise van Calcar, Elisabeth Hasebroek en Henriette Maria Langelaan. Dit waren ‘vier vrouwen, waarop Nederland met regt roem’ droeg (p. 256). Met name de boeken van Elise van Calcar waren de moeite van het lezen waard, want zij stelde zich als geen ander de ‘zedelijke en geestelijk ontwikkeling’ van de vrouw ten doel. In het christelijke Maria en Martha moesten de romans van Bosboom-Toussaint en Frederika Bremer, hoeveel lering ze ook bevatten, het uiteindelijk afleggen tegen het boek der boeken, de bijbel. | |
Continuïteit en veranderingWie De Dames-post (1785) naast het ruim zeventig jaar jongere Maandschrift voor dames (1856-1862) legt, ziet grote verschillen in uiterlijke vormgeving en inhoud. Eerstgenoemde tijdschrift is een populair nieuwsblad en heeft ook iets van de spectators, een type tijdschrift dat zich in de loop van de achttiende eeuw had ontwikkeld en hoofdzakelijk moralistische vertogen en lezersbrieven bevatte. De Dames-post lijkt vooral bestemd te zijn voor vrouwen uit de hoogste klassen. Het Maandschrift voor dames bevat borduur- en handwerkpatronen en richt zich exclusief op de vrouw in haar huishoudelijke omgeving. Wat deze twee tijdschriften echter met elkaar verbindt, is hun onderhoudende, a-politieke karakter. Voor maatschappelijke ontwikkelingen en politieke vraagstukken is in beide tijdschriften geen plaats. Het domein van de vrouw werd in de vroege vrouwentijdschriften zo op duidelijke wijze afgebakend: haar functie lag niet in het openbare politieke leven, maar zij was op haar plaats in een huiselijke omgeving. Dit kwam zowel tot uiting in de handwerkrubrieken als de lectuur. In bladen als Penélopé en Elegantia of Tijdschrift van Mode, Luxe en Smaak voor Dames werd dit vrouwbeeld herhaaldelijk in expliciete bewoordingen bevestigd. Absoluut onverdraaglijk was het bijvoorbeeld ‘wanneer men vrouwen van positiën, attaques, fortificatiën en d.g.’ hoorde spreken, ‘of de nieuwstydingen langzaam en wydlopig’ zag ‘uitpluizen’ (Elegantia, nr. 2, p. 39). Enerzijds maakten de vrouwentijdschriften duidelijk welk terrein voor vrouwen ontoegankelijk was, maar tegelijkertijd werd er ook een eigen domein van vrouwen gecreëerd, waarin handwerken, mode en vrouwenliteratuur een belangrijke plaats hadden. En dit domein was voor mannenTitelpagina van Erina, Nederlandsch Magazijn voor vrouwen (1843-51), UBA Z 990 / 1 (1843)
ontoegankelijk. Een citaat uit de Erina illusteert dit treffend: ‘Vrouwenhanden zijn zacht en buigzaam; daarom is het kinderlijk gemoed het best aan haar toevertrouwd. De man heeft, door ruw werk, wel eens eelt in de handen; en voor de fijne vorming der vroegste menschheid is hij even als voor het borduren, te onhandig.’ (Erina 1843, p. 104) Gelet op de constanten door de tijd heen valt behalve de apolitieke inhoud ook het veelal moralistische karakter van de vrouwentijdschriften op. De doelstelling van De Dames-post (1785) ontliep die van Maria en Martha (1844-1856) niet veel. Was het eerstgenoemde tijdschrift ‘tot nut en vermaak der Sexe ingerigt’, het tweede had als uitgangspunt ‘dat [...] het nutte zich pare aan het behagelijke’ (bd. 2, p. 57). Ook Van Meerten-Schilperoort stelde zich met haar Penélopé (1821-1835) ten doel de lezeressen ‘te leeren of te vermaaken’ (bd. 1, p. 5). Die nadruk op het leerzame uitte zich ook in de aanbevolen lectuur in de verschillende tijdschriften, waarin, zoals bleek, een voorkeur voor zedelijke romans overheerste. Vanaf 1870 lijkt er echter een tweedeling op te treden in de vrouwentijdschriften. Naast de moraliserende, apolitieke tijdschriften onstond er ruimte voor emancipatorische tijdschriften die de politiek wel op | |
[pagina 18]
| |
Titelpagina van het feministische tijdschrift Onze roeping (1870-73), opgericht door Betsy Perk Persmuseum Amsterdam, 1596
hun agenda plaatsten. In Ons streven (1870-1878) en Onze roeping (1870-1873) kreeg de maatschappelijke positie van de vrouw ofwel de ‘vrouwenkwestie’ de hoogste prioriteit. Beide periodieken werden opgericht door de vooruitstrevende schrijfster Betsy Perk en streefden hetzelfde doel na: het aansporen van vrouwen tot zelfstandige ontwikkeling en arbeid. Naast deze op de emancipatie van de vrouw gerichte tijdschriften bleven echter ook de minder vooruitstrevende, inhoudelijk meer traditionele bladen bestaan. De mode- en handwerktijdschriften De Gracieuse. Geïllustreerde Aglaja (1864-1936) en Bazar, Geïllustreerd tijdschrift voor modes en handwerken (1856-1900) kenden bijvoorbeeld zeer hoge oplagecijfers. Ook De Huisvrouw (1873-1892) en Tesselschade (1881-1952), waarvan de inhoud bestond uit patronen, modes, handwerken, verhalen, tips voor het huishouden en korte beschouwingen, waren populair. In hoeverre nu laatstgenoemde soort vrouwentijdschriften, die vanaf de jaren veertig en vijftig van de negentiende eeuw in aantal toenamen, het ontstaan van de feministisch getinte soort mede mogelijk heeft maakt, is een prikkelende vraag voor vervolgonderzoek. | |
LiteratuuropgaveSuzan van Dijk en Dini Helmers schreven een verkennend artikel over Nederlandse vrouwentijdschriften in de achttiende eeuw: ‘Nederlandse vrouwentijdschriften in de achttiende eeuw’, in: J.J. Kloek en W.W. Mijnhatdt (red.), Balans & perspectief van de Nederlandse cultuurgeschiedenis. De productie, distributie en consumptie van cultuur (Amsterdam, 1991, pp. 71-88). Voor de periode ná 1800 bestaan twee bibliografieën: ‘Bibliografie vrouwentijdschriften 1800-1920 in het bezit van UBA en IAV’. Door A. Boeve e.a., in: De negentiende eeuw 3 (1979) 3, pp. 166-184 en Claar Willems-Bierlaagh, Nederlandse vrouwentijdschriften 1800-1945. Bibliografische lijst (Amsterdam, 1992). Enkele van de daar genoemde tijdschriften worden uitvoeriger beschreven in Joan Hemels en Reneé van Vegt, Het geïllustreerde tijdschrift in Nederland. Bibliografie. Deel I, 1840-1945 (Amsterdam, 1993). Door Inge Polak werd een bloemlezing uit Nederlandse vrouwentijdschriften tussen 1870-1920 samengesteld: Geloof mij vrij, Mevrouw. Een bloemlezing uit vrouwentijdschriften tussen 1870 en 1920 (Den Haag, 1984). Er bestaan enkele studies naar afzonderlijke Nederlandse vrouwentijdschriften. Over Penélopé, zie Arie-Jan Gelderblom, ‘Schrijvende leidsvrouw en kindervriendin: Anna Barbara van Meerten-Schilperoorr (1778-1853), in: Nederlandse Letterkunde 2 (1997) 1, pp. 29-44. Over Euphrosyne: Marja Keyser, “De Nationale Klederdracht in 1831/1832”, in: De negentiende eeuw 3 (1979) 3, pp. 157-165 en Yvette Marcus-de Groot, “De nationale kleding”, in: Spiegel Historiael 15 (1980), pp. 398-402. Over De Dames-post: Lotte Jensen, “Alléén tot nut en vermaak der Sexe ingerigt”: een verkenning van “De Dames-post” (1785)’, in: Tijdschrift voor tijdschriftstudies 2 (1998) 1, pp. 21-26. Ingrid Grunill schreef een doctoraalscriptie over enkele vroege Nederlandse modetijdschriften: Van robe-chemise tot crinoline, van elegante tot huisvrouw. Nederlandse modetijdschriften 1790-1850 (Leiden, 1988, ongepubliceerd). De achttiende-eeuwse Nederlandse vrouwenperiodieken worden binnen een internationale context geplaatst in twee artikelen van Suzan van Dijk: ‘Het moeizame begin van de vrouwenjournalistiek, een machtskwestie’, in: De achttiende eeuw 26 (1994) 1, pp. 1-14 en ‘Vrouwen en hun Republiek der Letteren. Internationale contacten tussen schrijfsters vóór de feministische golven’, in: Tijdschrift voor vrouwenstudies 17 (1996), pp. 235-253. Over leesadviezen aan vrouwen in onder meer enkele negentiende-eeuwse vrouwentijdschriften, zie Berry Dongelmans, ‘Niet geschikt voor vrouwen. Wat mochten vrouwen lezen in de negentiende eeuw?’, in: Literatuur 13 (1996), pp. 326-334. |
|