Literatuur. Jaargang 15
(1998)– [tijdschrift] Literatuur– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 291]
| |
Emanuel KummerGa naar voetnoot+
| |
[pagina 292]
| |
niet kan begeren, dan blijkt de gemeenschap met haar een duivelsplicht, dat maakt de interpretatie moeilijk. Misschien doet hij toch van dattum met haar, 't is nu eenmaal een huwelijksplicht, wel op een speciale manier, als een duivel, vandaar het beeld van een stervend paard en het leegzuigen van de vrouw. Als beschrijving grotesk: de vrouw onder de man als een stervend paard met halfgeloken ogen en gebroken blik naar hem opkijkend, terwijl hij stuurs voor zich uit staart en haar dood wenst, ja zelfs haar 't graf in wil gerieven. Dat laatste was de hoogste marteling in Le Jardin des supplices van Mirbeau: wippen tot de dood erop volgt. Een gruwelijke straf. Hoewel... ik... eh... nou... niet om het een of ander... tjonge!! Maar goed, hoe hij zich ook inspant, 't lukt 'm niet dus dan maar drastische maatregelen. ‘Ik sla haar dood’, in feite allemaal wensdromen. Wat je ook ervan vindt, die passage heeft iets grotesks, 't is niet alleen maar ‘hartverscheurend’ zoals Meijer dat zo graag wil. Hier heb je een prachtvoorbeeld van wat ik zojuist humour noir noemde. De auteur laat zich hierdoor van zijn beste kant zien en dat lijkt me belangrijker dan morele oordelen. Aan de andere kant kan het ook een plicht zijn die hem aan de duivel doet herinneren, dus weerzinwekkend, en houdt hij zich er verre van. Het feit dat we er niet een precieze betekenis aan kunnen geven - het blijft vreemd dat hij geen zin in haar heeft en dan toch als een razende tekeer zou gaan, zelfs voor een duivel een slopende klus - dat er ambivalentie in de gevoelens van de lezer ontstaat, 't is tragisch en lachwekkend, maakt het gedicht interessanter. Daar is Elsschot sterk in. Nog curieuzer lijkt me Meijers verklaring, of interpretatie zo men wil, van de strofe: ‘en ook weemoedigheid, die niemand kan verklaren, en die des avonds komt, wanneer men slapen gaat’. Volgens Meijer staat weemoedigheid voor al de zachtere gevoelens die de man op een positieve manier aan de vrouw binden. Het onverklaarbare van de weemoedigheid wijst erop dat de verteller noch de man er de verantwoordelijkheid voor nemen. In de ogen van Meijer schiet de man tekort tegenover zijn vrouw, hij is niet van plan over de zaak na te denken en het huwelijk te redden of dragelijk te maken. Maar waarom zou de man, en zeker de dichter, die weemoed moeten verklaren? Zo'n gevoel is toch niet het resultaat van een bewuste handeling, hoe kan je daar iemand dan verantwoordelijk voor stellen? En hoe kan Meijer later in haar artikel nog 's zeggen dat de man die tederheid afweert, dat die passage nota bene een verspreking uitbeeldt! De man kan zijn gevoel niet benoemen, dat komt vaker voor en het is juist die vaagheid die het hier poëtisch het beste doet. Eerst zeer concrete gevoelsuitingen van weerzin tegenover zijn huwelijk en zijn vrouw, dan de realiteit: weggaan onmogelijk, en ten slotte een onverklaarbaar weemoedig gevoel dat overgaat in een weer zeer concreet en agressief beeld van de man in de ogen van zijn kinderen. Hoe had Meijer zich dat anders voorgesteld, moest de dichter er een verklaring aan vast flansen, iets in de trant van: ach jee, eigenlijk is het sneu dat het zo loopt? Een gedicht is geen huwelijkstraktaat. Die obsessie om op literaire teksten een morele meetlat te leggen, wordt buitengewoon hinderlijk en vertelt ons niets over de poëtische effecten van het gedicht. Meijer noemt Het huwelijk een voorbeeld van ingebedde misogynie, ze heeft het zelfs over een ‘ogenschijnlijke’ misogynie. De man projecteert volgens haar zijn onvrede op de vrouw zodat het lijkt alsof er niets aan de hand is en dat noemt zij dus misogyn. Ingebed, ogenschijnlijk, want aan het slot neemt de dichter afstand van de man via het perspectief van de kinderen die hem als een mislukkeling zien. Tussen haakjes: Meijer, die zich steeds verzet tegen enkelvoudige interpretatie, doet zelf niet anders. Maar wat is er in feite veranderd door het laatste couplet? Wat voor afstand is er door de dichter genomen? Hij benadrukt, nu door de kinderen, wat in al die bovenstaande strofen uitdrukkelijk gesteld is, namelijk dat de man grondig de pest heeft aan het huwelijksleven dat hij leidt. Een werkelijke omkering zou het zijn als de dichter hem voor zijn kinderen over de grond liet rollen van het lachen. Vandaar het sterke effect van die schimmige weemoed tussen al die grimmigheden. Maar je kunt er ook iets anders in zien. Er is geen sprake van misogynie in het gedicht. Misogynie is haat tegen vrouwen in het algemeen. Niets wijst erop dat de man vrouwen haat, integendeel, hij wil juist andere vrouwen; het huwelijk met zijn vrouw komt hem zijn strot uit. Als Meijer beweert dat ‘hij zijn eigen probleem op zijn vrouw projecteert, zodat het lijkt alsof er met hem niets aan de hand is’, blijft dat op zijn zachtst gezegd vreemd. Er is wel degelijk iets aan de hand met hem, hij krijgt zijn vrouw die een groot geluk in de weg staat niet onder de zoden, ondanks bovenmenselijke inspanning, wat voor hem best lullig is. Geen uitweg mogelijk. Bovendien, als we er nou toch allerlei cultuurhistorische contexten bij halen (waar Meijer verzot op is), dan weet ik er nog wel één; René Marres heeft er al op gewezen in zijn Zogenaamde politieke incorrectheid in Nederlandse literatuur. In de negentiende eeuw, en in onze tijd helemaal, zouden ze die tierende man een sukkel vinden. Laat ie er een vriendin op na houden of naar de hoeren gaan, en als 'm dat niet bevalt, moet ie gaan scheiden. Trouwens, je zult de vrouwen de kost geven die precies als de man op hun echtgenoot reageren, een kalende gnoom die al zoveel jaren vreugdeloos haar bed deelt. De kracht van dit gedicht ligt juist daarin dat 't boven al die veronderstelde cul- | |
[pagina 293]
| |
tuurteksten uitstijgt door de stijl, en 't zowel vrouwelijke als mannelijke lezers mogelijk maakt op dezefde manier te reageren. De kracht van goeie poëzie. Gezien het bovenstaande zie ik een tweede reden om Meijers conclusie, dat de laatste strofe een omkering betekent van de voorafgaande strofen, te verwerpen. Er is geen sprake van vrouwenhaat, dus hoe kan er nu een ontmaskering van vrouwenhaat zijn. En dat de moeder niet door de kinderen gezien wordt, is juist betekenisvol.
Omslag Zogenaamde politieke incorrectheid in Nederlandse literatuur (Leiden, 1997).
Het gedicht heet Het huwelijk, en daarvan krijgen wij via het perspectief van de kinderen te zien dat zo'n band niet opbeurend is. De moeder - een trut die de man niet met een stevige schop onder zijn kont eruit gooit - wordt weggedrukt, en de vader is een grombeer. Dat is een mogelijke interpretatie maar je kunt het ook anders zien. In het slot wordt de man het symbool van ‘Het huwelijk’ als onmogelijke verbintenis, dus moet je het juist als bevestiging van de eerste strofen zien, ja als een waarschuwing er nooit aan te beginnen. Wat overigens niet wegneemt dat die koters ook weer vrolijk naar het altaar zullen huppelen. Er moet me iets van het hart. In haar essay laat Meijer een vervaarlijk aantal theorieën los: structuralistische werkimmanente leeswijze, receptie, ze gaat op de deconstructieve toer, maar wel voor de helft (??), dominante posities tuimelen over eigen tegenspraken, ze leest tegendraads, Barbara Johnson komt er aan te pas en natuurlijk ook Derrida, en Judith Fetterly, we worden bedolven onder vervaarlijke termen als afweermechanisme, projectie, verdringing, weerstanden, symptomatische versprekingen, loos Yale-Frans psychoanalytisch jargon waarmee de literatuurvorsing geen stap verder is gekomen. En wat krijgen we na deze halsbrekende toeren te horen? Dat ‘wanneer de echtgenoot de “dubbelganger” is van de zich identificerende mannelijke lezers, dan zijn kinderen misschien de “dubbelgangers” van de deconstructieve lezers die Derrida's advies niet opvolgen: zij zien haarfijn toe hoe de man verlamd raakt in zijn eigen onbewuste afweer. Maar zij vergeten de vrouw.’ Ik verzin het niet. Belangrijk in haar conclusie is dat door niemand aandacht geschonken wordt aan het vrouwelijke standpunt, hetgeen alleen tot stand kan komen door teksten waarin het vrouwelijke perspectief voorop staat. Want Meijer vindt Het huwelijk een prachtig gedicht, maar Em. Kummer. Foto: Klaas Koppe
wel een prachtig mannengedicht [cursivering Em. K.]. Dit is natuurlijk net zo algemeen en abstract als ze andere lezers als bijvoorbeeld Stuiveling verwijt. Ik, als man, heb bijvoorbeeld in het gedicht de positie van de vrouw als vernederend ervaren en 't maakte dat ik naast bewondering voor 't cynisme, 't groteske, 't poëtische, een beklemmend gevoel kreeg vanwege de vrouw. Ik ben niet de enige die er zo over denkt. Veel studenten (m/v) met wie ik dit gedicht behandelde, verschilden niet veel van mij in hun opvattingen. Meijer zal dan wel beweren dat zulke vrouwen weerloze slachtoffers zijn van het geile, patriarchale penisvolk, maar dat zou ze dan 's precies moeten uitleggen. Voor haar is Elsschot in ieder geval niet voor zijn tentamen geslaagd. Aan het slot geeft ze als deugdelijk alternatief een gedicht van Golterman-van Dijk: Naamgeving, waarover ik vanuit diep mededogen zal zwijgen. Adriaan van Dis komt in het artikel met een ander gedicht: Zo gruwelijk, een prachtig gedicht, eindelijk vanuit een vrouwelijk perspectief. Maar ik moet 't met een door tranen verstikte stem opbiechten: 't is geschreven door een man (m), dus volkomen ongeschikt als alternatief. |
|