Literatuur. Jaargang 15
(1998)– [tijdschrift] Literatuur– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 162]
| |
Berichten uit Jakarta
| |
[pagina 163]
| |
wisseling speelt, zelfs als figuur waar de hoofdpersoon verliefd op is. De Hollandse bullebak die in de eerste bladzijden van het boek wordt geïntroduceerd, blijkt uiteindelijk voorheen een vriendelijke, gevoelige man geweest te zijn die door omstandigheden half gek is geworden en daardoor apathisch en lomp gedrag vertoont. Wat het beeld van de Nederlanders betreft, is althans deze Indonesische roman dus verrassend omdat je het omgekeerde zou verwachten. Bovendien is het interessant dat de literatuur van Pramoedya Ananta Toer het ‘andere verhaal’ vertelt. In de Indische literatuur draait alles om de totok, de blanke Nederlander, bij Pramoedya staat de Indonesiër centraal. In de Indische literatuur gaat het om Hollandse planters of ambtenaren die in de Oost proberen geld te vergaren. De lokale - Indonesische - bevolking figureert in de romans hoogstens als exotisch behang, enkele uitzonderingen daargelaten. Wie de Indische literatuur uit het fin de siècle onder de loupe neemt, ziet in deze verhalen een bonte stoet njais of concubines aan zich voorbijtrekken. In elke roman duiken deze figuren op. De eenzame planters, ambtenaren en militairen die in de regel zonder vrouw in de tropen zaten, moesten zich tenslotte toch ergens mee amuseren. Kwam er op een gegeven moment een trouwlustige dame uit Holland, dan werd de njai simpelweg weer naar de kampong teruggestuurd. En beviel een njai wat minder omdat ze ouder werd, dan werd ze ingeruild voor een ander, jonger exemplaar. Ook in De stille kracht van Couperus eindigt de hoofdpersoon resident Van Oudijck op een desa met een njai en haar familie. In sommige romans doen de personen elkaar een njai cadeau, zoals in Daums Uit de suiker in de tabak. In Pramoedya's roman Aarde der mensen staat naast de Indonesische hoofdpersoon Minke een njai centraal. Waar zij in de Indische literatuur niet meer lijkt dan een nuttig artikel om in huis te hebben. krijgt ze bij Pramoedya Ananta Toer een glansrol. Hoewel Indonesiërs - zoals uit de roman blijktgeen hoge dunk hebben van bijvrouwen, dwingt njai Ontosoroh door haar prestaties respect af. Ze runt in haar eentje een melkveehouderij en toont moediger gedrag dan vele andere figuren in het boek.
Pramoedya zegt dat hij, net als veel mensen van zijn generatie, grote bewondering koestert voor Multatuli, als strijder tegen het ontecht dat gewone mensen door hun heersers werd aangedaan. ‘Hij is mijn inspirator’, zegt Pramoedya. Een exemplaar van de Max Havelaar bezit hij echter niet meer. Bij een inbraak is ooit zijn halve bibliotheek geplunderd. Het schrijverschap heeft hij nu aan de wilgen gehangen en over andere hedendaagse Indonesische auteurs haalt hij zijn schouder op. In een recent interview met Time Asia zegt hij: ‘Al dertig jaar bestaat er een tegenstelling tussen de waarheid en de leugens van de Nieuwe Orde. Hierdoor hebben de mensen zichzelf verloren. Ze zijn navolgers geworden zonder persoonlijkheid. Hoe kun je goede literatuur maken - iets met individuele integriteit - onder een dergelijk systeem? Het heeft een cultuur-plafond geschapen, en niemand kan daarboven uitstijgen, omdat het denken zelf is ingeperkt.’ Als The Indonesian Observer en Pramoedya. Ananta Toer gelijk hebben en de Indonesische literatuur inderdaad dood is - en dat is natuurlijk maar de vraag - zou dit betekenen dat we te maken hebben met de ironische situatie dat de koloniale Indische literatuur de Indonesische literatuur heeft overleefd in de vorm van romans van de tweede generatie Indische Nederlanders. |
|