Literatuur. Jaargang 15
(1998)– [tijdschrift] Literatuur– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 2]
| |
M. KroesbergenGa naar voetnoot+
| |
Erotische kampspelenIn de briefwisseling komt de roman van Laclos voor het eerst ter sprake op 27 november 1932. Dan schrijft Ter Braak aan Du Perron dat hij hard werkt aan een nieuw boek, getiteld De Zieke - dit zal uiteindelijk Politicus zonder partij worden; in het volgende door mij aangeduid als Pzp - en dat hij tegelijkertijd met spanning Les liaisons dangereuses leest. Hoewel Ter Braak de vele ‘erotische kampspelen’ in de briefroman niet zo serieus kan nemen als de gemiddelde Fransman dat volgens hem doet, vindt hij Laclos toch van groot belang. Ter Braak wil in Pzp zijn intelligentiebegrip dan ook vergelijken, zo deelt hij Du Perron mee, met dat van Valmont en Madame de Merteuil. In het tweede hoofdstuk van Pzp zien we dit daadwerkelijk gebeuren wanneer Ter Braak zijn intelligentie definieert als een perverse vorm van nieuwsgierigheid die hij ook signaleert bij de twee Franse protagonisten. De gewone perversiteit noemt Ter Braak nauwelijks pervers, aangezien haar nieuwsgierigheid te snel bevredigd is. Madame de Merteuil is volgens Ter Braak dan ook ‘[..] volstrekt niet pervers in de zin, die men aan de term pleegt te hechten, zij is volstrekt niet “omgekeerd fatsoenlijk” of aangesloten bij een geheimzinnige nachtclub [...]’. Haar perversiteit ziet Ter Braak als de onbekommerde toepassing van de intelligentie die uitmondt in een constante, voor niets wijkende vorm van nieuwsgierigheid. Met deze definitie neemt Ter Braak opzettelijk stelling tegen de beoordeling van de in- | |
[pagina 3]
| |
Michelle Pfeiffer in Dangerous Liaisons van Stephen Frears uit 1988. Beeldmateriaal van Warner Home
telligentie als diepzinnige diepte. De nieuwsgierigheid die de intelligentie volgens Ter Braak kenmerkt, betekent steeds op zoek zijn naar nieuwe oppervlakten, in beweging blijven en dan alleen om het genoegen van het ontdekken. Beweeglijkheid komt Ter Braak zeer goed van pas, want deze ondersteunt de dialectische houding die in Pzp centraal staat. Deze houding, geïnspireerd op de hegeliaanse beweging tussen these en antithese op weg naar synthese, garandeert vitaliteit en sluit verstarring uit. Toch ziet Ter Braak in dat er op de beweeglijkheid van Laclos nog wel iets af te dingen valt, want de ‘manoeuvres (worden) met een perfectie en een ernst uitgevoerd’ en de nieuwsgierigheid van de hoofdpersonen is te beperkt erotisch. Ter Braak spreekt op 15 december 1932 in verband met Les liaisons dangereuses dan ook van ‘“nijvere werkzaamheid op erotisch gebied” (=domheid)’ en neemt een systeemvorming waar: het dogma van het ‘erotische kampspel’. En systemen wijzen op stagnatie, die voor alles vermeden moet worden. Du Perron denkt dat het Ter Braak om het soort systeem te doen is en vraagt zich op 29 november af of Ter Braak anders gereageerd had als het om politieke, intellectuele of economische ‘kampspelen’ had gedraaid. Uit een brief van 16 december blijkt dat Du Perron in tegenstelling tot Ter Braak de ernst bij Merteuil en Valmont niet dom vindt: ‘niet dommer ook dan iedere zuivere temperamentskwestie - omdat hij een middel is om de ware ernst, die van het gevoel, te overstemmen [..].’ Naar mijn idee is hier sprake van een verschillende betekenistoekenning aan het begrip ernst. Voor Ter Braak betekent ‘ernst’ niet de gebruikelijke serieusheid die Du Perron bedoelt, maar een ‘dodelijke’ mate van verstarring. De ernst van de erotiek kan dus even star - en daarmee fataal - zijn als die van het gevoel. Ernst opgevat als verstarring staat bij Ter Braak tegenover de humor, te zien als een vorm van innerlijke gereserveerdheid, berustend op het in Pzp voorkomende idee dat elke gedachte ‘bestemd is om verloochend te worden’. Deze constante bereidheid tot het prijsgeven van verworven ideeën moet verzanding in systemen voorkomen. | |
De gebraden haan of het cliché van de verleiderIn de briefwisseling speelt een artikel van Jean Giraudoux uit de Nouvelle Revue Française van december 1932 over de betreffende roman van Laclos een kleine maar geenszins onbelangrijke rol. Hoewel er vol- | |
[pagina 4]
| |
gens Du Perron niets nieuws in dit stuk staat, merkt hij op 10 december op dat hij na lezing ervan rijp is voor ‘een groot stuk over de verleider, oftewel “de gebraden haan, de vulgaire pauw”’. Het stuk van Giraudoux laat ook Ter Braak niet koud. Uit zijn brief van 27 december 1932 blijkt dat hij het stuk zeker niet nietszeggend vindt: ‘Als ik zoo'n stuk van Giraudoux lees [...], dan vraag ik me toch af, welke nederl. essayist zoo'n stuk kan schrijven[...] De intelligentie is hier toch wel griezelig zeldzaam, en misschien
Du Perron op de kermis
in Frankrijk griezelig frequent...’ Ter Braaks opvatting over de intelligentie van Frankrijk en het stuk van Giraudoux zijn ook pregnant aanwezig in Pzp. In het derde hoofdstuk van dit boek schrijft Ter Braak namelijk dat de gemiddelde Fransman een flirt met de intelligentie kan wagen, in tegenstelling tot de doorsnee-Duitser. Dit bewijst volgens hem dat de Fransman nieuwsgierigheid en oppervlakkigheid als deugden kan beschouwen, terwijl de Duitser nog aan diepte hangt. Ter Braak beschrijft Frankrijk aanvankelijk als bevoorrechte natie, maar hij ziet dat ook die cultuur aan grenzen gebonden is: ‘haar excessieve gevoeligheid voor die oppervlakte (heeft) een even middelmatige kant als haar erotische bedrevenheid.’ Want, zo vraagt Ter Braak zich af, ‘hoeveel Fransen kunnen hartgrondig twijfelen aan hun eigen cultuur?’ Vervolgens citeert hij een fragment uit het bovengenoemde stuk van Giraudoux die trots schrijft dat Frankrijk geluk en ongeluk heeft gekend door de tijden heen, maar dat er geen sprake is geweest van onwaarheid. Ter Braak vindt dat de Fransman zijn speciale gevoeligheid op een bepaald gebied wel al te gemakkelijk als ‘waarheid’ aanduidt en concludeert dat ook de Fransman honger naar diepte heeft, al moet men bij hem wat langer zoeken. Het artikel over de verleider, waarvoor Du Perron op 10 december zei rijp te zijn, laat op zich wachten. Aanvankelijk zouden de stukken uit de correspondentie, die betrekking hadden op Les liaisons dangereuses, door Ter Braak omgewerkt worden tot een dialoog. Hij merkt op 19 december echter op dat hij de bespiegelingen over Les liaisons wel wil bewerken, maar dan onder Du Perrons naam of onder pseudoniem. Zoals het een echte ‘vent’ betaamt, vindt Du Perron dit onzin. Hij stelt Ter Braak dan ook voor het gesprek gewoon onder hun eigen namen te publiceren. Na veel getreuzel van Ter Braak werkt Du Perron de fragmenten over Les liaisons om tot een grote brief vanuit Parijs met de titel ‘Naar aanleiding van “Les liaisons dangereuses”’ die uiteindelijk in Forum van mei 1934 gepubliceerd wordt. In deze fictieve brief gebruikt Du Perron Ter Braaks bezwaar over de ernst van de erotische kampspelen en zijn opgetogenheid over de stijl en intelligentie van het boek als opstap naar zijn kern, de rol van de verleider. Du Perron nodigt in zijn stuk ‘M’ - Ter Braak - uit voor een volledig onderzoek naar het cliché van de verleider en stelt hem de vraag ‘of, op een zo omgewoeld terrein [...] niet ieder exemplaar van die naam tot een cliché terug te brengen valt’. Het stuk sluit af met de opmerking dat men in Nederland vergeleken met het wilde westen en Parijs weinig snijdt en schiet. De oorzaak hiervan is volgens Du Perron dat in Nederland voor vele dingen en dus ook voor de verleider het ‘A.P. (Amsterdams Peil)’ geldt. Dit inspireert Du Perron tot het schrijven van het volgende rijmpje met een slotakkoord van Verlaine, dat echter niet in het uiteindelijke artikel wordt opgenomen: ‘[..] Furor amoris? Neen. Leukemie van het hart.
't land dat in alle sex-appealen ligt verward,
Heeft nog steeds geen Valmont.
C'est bien la pire peine’.
Al is ‘leukemie van het hart’ geen bestaande ziekte, Du Perron wil het per se zo: ‘Tant pis voor de geneeskunde als deze ziekte niet bestaat; het is een moreele ziekte. Iets met de testiculae heeft het wel te maken; vandaar dat het met die furor [...] amoris kan worden verward.’ Volgens Du Perron zorgt de angst voor eigen huid - en dus voor de oppervlakte - die hij in Nederland signaleert ervoor dat men zich op diepte en geest gaat beroemen. Du Perron noemt dit een wonderlijk en bedrieglijk gevoel van superioriteit. In deze beschrijving is de ‘geestelijke’ mens te herkennen zoals die, verbeten zijn ziel vastklemmend om zijn vermeende superioriteit niet te verliezen, door Ter Braak in Pzp geschilderd wordt. Ik kom hier nog op terug. | |
[pagina 5]
| |
Amsterdams Peil versus Franse onbeschaamdheidTer Braak reageert op Du Perrons Liaisons-stuk in het juni-nummer van Forum met het artikel ‘Cliché van den verleider. Antwoord aan E. du Perron’ onder het pseudoniem A.P., dat wellicht verwijst naar de woordgroep ‘Amsterdams Peil’ die we Du Perron zagen gebruiken. Ter Braaks alter ego A.P. verzet zich tegen Du Perrons fransige absolutering van de erotiek. Schrijvend vanuit het dorp Windesheim neemt A.P. het op voor de Hollanders zonder ‘latijnsche geest’ à la Du Perron, die zich liever richten op de ‘metaphysische achtergrond van het eeuwige verlangen, dat de wind den verleider influistert’. Ter Braak kan als A.P. naast Du Perron ook zichzelf op de hak nemen en Coster-achtig aandacht voor hogere waarden vragen. A.P. kan de niet-Nederlandse onbeschaamdheid van Du Perron hekelen en de diepten van A. Roland Holst en Marsman verdedigen: ‘Je deinst er zelfs niet voor terug een vers van Roland Holst in je sfeer van naakte onbeschaamdheid te trekken, hetgeen men je stellig zeer kwalijk zal nemen; de dichter Roland Holst, leer dat van mij, wordt hier veel door jonge meisjes gelezen, juist omdat zijn poäzie zoo volmaakt is. Jouw brief bederft veel van wat als onaardschheid toch heusch zijn hoogere waarde heeft, ook al wensch jij dat dan niet in te zien.’ Aangezien Du Perrons ‘eerbied voor den metaphysische achtergrond der dingen’ volgens A.P. ‘gelijk nihil’ is, raadt hij hem aan De Dood van Angèle Degroux van Marsman te lezen om te zien hoezeet hij tekort geschoten is. Dat Ter Braak als A.P. zijn vriend ongeveer alles aanraadt waarvan hij weet dat hij het verworpen heeft, doet vermoeden dat A.P. Ter Braaks stelling uit Pzp in praktijk aan het brengen is dat men in liefdeszaken niet cynisch genoeg kan zijn. Pseudoniem en cynisme hebben Ter Braak niet geheel onzichtbaar gemaakt, want in A.P.'s stuk zijn ook typisch terbraakiaanse opvattingen te ontdekken. Zo knoopt A.P. aan bij de systemenleer die Ter Braak in zijn boek in wording aan het ontwikkelen is. In antwoord op Du Perrons vraag naar het cliché van de verleider, stelt A.P. dat er voor elke speciale functie in de wereld een cliché - een vereenvoudiging van de werkelijkheid - te vinden is. Het cliché van de verleider noemt A.P. ‘eenvormigheid’. De verleider zal zelf nooit van ‘eenvormigheid’ spreken, want hij doet juist zijn uiterste best deze eenvormigheid te camoufleren. Aangezien de verleider zich erop toelegt met andere dingen dan het verleiden bezig te zijn, gedraagt hij zich volgens A.P. bijna altijd als simulant. Onder het voorwendsel van liefde voor de kunst musiceert en schrijft hij; hij paradeert voor het landsbelang, terwijl het hem daadwerkelijk om een ‘amoureuze declaratie’ gaat. Zodoende is de verleider voortdurend dupe van de bovengenoemde ‘fraaie allures’, waarmee hij zijn bronstigheid vermomt. In dit ‘dupe-zijn’ ligt de ernst, de totale afhankelijkheid van het eigen systeem van de maskerade, verankerd. Vastgeroest in dit régime kan de verleider zijn vitaliteit niet toegeven die A.P. nu juist zo in hem tespecteett, ‘die hem drijft meer energie te verspillen aan de parade van het wijfjesdier dan de gemiddelde burger’. Als de verleider zou erkennen dat zijn geestelijke parade niets meer is dan ‘de eendenparade in de lente’, zou hij gelijkgesteld zijn aan een dier. Deze ideeën komen met name naar voren in het vierde hoofdstuk van Pzp, waarin Ter Braak de geestelijke mens
Omslag Politicus zonder partij, 1934
beschrijft die krampachtig poogt zijn privilege van de geest vast te houden en zijn lichamelijkheid weg te duwen. In dit hoofdstuk merkt Ter Braak op dat wanneer de liefde losgemaakt wordt ‘van alle geestelijke franje (idealisering van de geliefde, romantische opoffering, donjuanerie, Greta Garbo)’ deze op niet veel anders neerkomt ‘dan paringsdrift en een zich-wel-voelen-door-elkander[..]’. Het belang van de lichamelijkheid, die Ter Braak in Pzp beschrijft met lijfelijke metaforen als de zindelijkheid en de spijsvertering, is groot: ‘[...] Geestelijke verwantschap is een zo secundair belang, dat men er alleen iets aan heeft, als de lichamen ja zeggen tegen elkander.’ Ter genezing van de verstarrende geestelijkheid geeft Ter Braak het volgende advies: aanvaard je dierlijkheid in de vorm van menselijkheid. These geest en antithese lichaam dienen samen te komen in een dialectische synthese. De geest is voor Ter Braak, zo blijkt uit Pzp, pas aanvaardbaar wanneer deze een ‘soepel instinct is geworden’. Francis Bulhof noemt het in Over ‘Politicus zonder par- | |
[pagina 6]
| |
tij’ van Menno ter Braak opmerkelijk dat in Pzp, waarin lichamelijkheid zo'n grote rol speelt, seksualiteit nooit expliciet aan de orde komt. Bulhof denkt, ondanks de door hem gesignaleerde afwezigheid van expliciete uitspraken over de lichamelijke relatie tussen man en vrouw in Pzp, toch dat Ter Braak met dit boek de ontdekking van zichzelf als lichaam voor zijn aanstaande vrouw Ant Faber aanvaardbaar heeft willen maken. Als zuiver toevallig kan Bulhof de verschijning van het boek vlak voor Ter Braaks bruiloft dan ook niet zien. De enige plaats in Pzp waar Bulhof een toespeling op de relatie man-vrouw vermoedt, is in het vierde hoofdstuk waarin Ter Braak de verhouding tot zijn hond Laelaps beschrijft. Deze verhouding is gebaseerd op on-geestelijke aanvaarding, op onmiddellijke aantrekkingskracht die volgens Bulhof in moderne termen te beschrijven is met ‘sex-appeal’. Bulhof zegt dat hij niet wil beweren dat Ter Braak uit onderdrukte seksualiteit voor de hondenmetafoor kiest terwijl hij eigenlijk over erotische relaties wil spreken en innerlijk te geremd was om dat te zeggen. Desondanks is het effect van deze retorische truc al sinds de oudheid dat het niet beweerde bij het gehoor als wel beweerd blijft hangen. Bovendien wordt de gedachte aan een mogelijke verbinding tussen Ter Braak en een zekere geremdheid met betrekking tot erotiek versterkt wanneer we aan zijn getreuzel met het Liaisons-stuk denken en aan zijn keuze om onder pseudoniem op Du Perron te reageren. | |
Don Juan en het ideaal van de dorpsverleider...Toch komt de erotiek in Pzp ook iets explicieter dan in de bovengenoemde hond-baas-verhouding naar voren en wel belichaamd in de historische persoon van Freud in met name het vierde hoofdstuk en in de fictieve persoon van Don Juan. Ook deze meesterversierder verliest wanneer men hem zijn geestelijkheid afneemt, volgens Pzp, het tragische van zijn liefdesavonturen. Zonder dogma van de tragiek blijft er niets van Don Juan over. Volgens De mythe van Sisyfus (1942) van tijdgenoot en geestverwant Albert Camus is dit precies waarvoor Don Juan kiest: niets te zijn. Camus vindt Don Juan een gewone verleider, die zich daarvan altijd bewust is met triomfantelijke onbeschaamdheid, humor en springerigheid. Hij kent zijn grenzen en daarin ligt zijn genie. Tragisch kan men Don Juan volgens Camus niet noemen vanwege zijn geslepen inzicht: de praatjes waarmee hij vrouwen overstelpt zijn holle frasen, maar niemand merkt dat, want men luistert alleen naar zijn stem. Camus bespeurt in Don Juans optreden uitsluitend doelmatigheid: hij gelooft niet in de diepere zin der dingen, maar doorloopt alle gepassioneerde gezichten met een snelle blik, haalt zijn prooien binnen en laat ze weer in de steek. Deze visie op Don Juan lijkt dicht in de buurt te komen van het beeld van de ideale verleider dat A.P. voor ogen heeft. Volgens hem hoort onze jaloezie - A.P. is ervan overtuigd dat iedereen enig verleidersbloed in zich heeft - namelijk uit te gaan naar ‘den ongecompliceerdsten haan, zonder intellectueel zelfbedrog’. Als voorbeeld noemt A.P. de plaatselijke verleider uit Windesheim, de manufacturierszoon, die een eenvoudiger, nog niet in zijn zelf-systematisering vastgegroeid verleiderschap toont, al heeft deze zich overigens - leve de dialectiek - aan het eind van de brief verloofd. A.P.'s idealisering van de dorpsverleider komt overeen met de ideeën die Ter Braak in Pzp over het
Omslag van de Nederlandse vertaling van Les liaisons dangereuses
dorp naar voren brengt. Het lijkt dan ook alsof Ter Braak via A.P. zijn dorpsprogramma aan het uittresten is. De fascinatie voor de ongecompliceerde dorpsverleider van A.P. rijmt met Ter Braaks bewondering, geuit in het laatste hoofdstuk van Pzp, voor de dorpsnotaris, die tegelijkertijd geniaal en dierlijk is aangezien in hem gewoonheid en genie samenvallen. Du Perron is het in deze niet met Ter Braak eens en schrijft hem op 14 juli 1933 dat hij de dorpsnotaris juist van elk genie verstoken vindt. Hij is volgens Du Perron ‘de ploert die zich heeft leeren dekken door de wet’ en zijn gevoelens zijn volgens Du Perron meestal ‘smerig’. Voor Du Perron is de dorpsnotaris een te onversneden element van de burgermaatschappij om tot de ideale verleider uitgeroepen te worden. Op 22 juli doet Du Perron er nog een schepje bovenop en stelt Ter Braaks dialectiek aan de kaak: ‘Een op den kop gezetten notaris is geen notaris. Dit is weer die goochelpartij waarbij een avonturier eigenlijk een huisvader is en een pastoor een eroticus.[...] het ergste van alles vind ik je definitie: “het genie van den notaris”.’ Om van dit gegoochel af te komen zal Ter Braak volgens Du Perron de strijd tussen ‘bloed en geest’ | |
[pagina 7]
| |
die in hem woedt moeten uitvechten. Ter Braak geeft in zijn brief van 17 juli 1933 als toelichting op zijn sympathie voor de dorpsnotaris dat hij ‘iedere poging, om de mensch van de mensch los te maken, (wil) afwijzen’ - ook die van Du Perron - en dar hij beschikbaar is voor ‘alle kanten, waar niet met den “geest” wordt gevent’ en daarmee naar zijn idee ook voor de notaris. Ter Braak schreef Pzp immers om af te rekenen ‘met oude genie-begrippen’ al komt hij daarmee ook naar eigen zeggen - volgens zijn brief aan Du Perron van 12 juli - ‘misschien den burger wat al te nabij’. | |
Het gevaarOpvallend is dat Du Perron in zijn Forum-brief nog gewoon de Du Perron van de oorspronkelijke briefwisseling is, zij het hier en daar wat gekuist: in zijn eigen woorden ‘ontdaan van “matrozentaal”’. Zoals gezegd speelt Ter Braak daarentegen, verstopt achter zijn masker A.P., een spelletje. Het pseudoniem stelt Ter Braak in staat ironisch, tongue in cheek, de Franse instelling van Du Perron aan te vallen en te dollen met eigen ideeën en die van zijn tijdgenoten. Het onder pseudoniem gepubliceerde antwoord van Ter Braak valt Du Perron dan ook niet mee. Du Perron noemt Ter Braaks reactie in zijn brief van 31 mei 1934 ‘wel aardig’, maar ‘journalistiek aangelengd en niet geserreerd genoeg’. Dit heeft volgens Du Perron met ‘“losheid van den briefstijl” alleen niets te maken’. Du Perron waarschuwt Ter Braak dan ook nadrukkelijk op te passen voor ‘het gevaar’. Wat dit gevaar precies inhoudt zullen we moeten raden, want Du Perron licht zijn waarschuwing niet toe. In de sfeer van Pzp zou polemiek bedrijven om gelijk te krijgen als het gevaar gezien kunnen worden. Daarnaast zou ook de maskering die Ter Braak opvoert door Du Perron als gevaarlijk bestempeld kunnen worden, aangezien Forum juist voor de echte persoonlijkheid en emoties van de ‘vent’ pleitte. Wie de houding van Ter Braak ten opzichte van zijn vriend in deze erotiek-intellect-kwestie hypocriet zou willen noemen, kan in Pzp Ter Braaks weerwoord vinden. In het eerste hoofdstuk vraagt hij zich namelijk af of ‘[...] goede vriendschap niet juist op het kunnen-verdragen van elkaars noodzakelijke hypocrisie (berust)’.
In Bouillon de culture vroeg Bernard Pivot aan Hella Haasse of zij door Valmont verleid had willen worden. In tegenstelling tot Ter Braak bleek Haasse niet bang te zijn voor persoonlijke uitlatingen met betrekking tot erotiek. Ze gaf volmondig toe dat ze zich door Valmont had laten verleiden, maar niet zonder tevens haar wapen - de intelligentie - te hanteren. | |
LiteratuuropgaveAls belangrijkste bron voor dit artikel fungeerden de vier delen van de Briefwisseling 1930-1940 van Menno ter Braak en E. du Perron, uitgegeven in Amsterdam door G.A. van Oorschot tussen 1962 en 1967. Daarnaast gebruikte ik een moderne uitgave van Ter Braaks Politicus zonder partij, eveneens uitgegeven te Amsterdam door G.A. van Oorschor in 1986. Verder speelde het artikel ‘Naar aanleiding van “Les Liaisons Dangereuses”’ van E. du Perron in het mei-nummer van de derde jaargang (1934) van Forum op pp. 409-418 een grote rol, evenals het artikel ‘Cliché van den verleider. Antwoord aan E. du Perron’ van A.P. dat eveneens in de derde jaargang, maar dan in het juni-nummer op pp. 561-565 te vinden is. Het laatste primaire werk op deze lijst is van Camus, De mythe van Sisyfus. Een essay over het absurde door De Bezige Bij in 1963 in Amsterdam uitgegeven. Ook gebruikte ik de studie van F. Bulhof. Over ‘Politicus zonder partij’ van Menno ter Braak. Ook dit werk werd in Amsterdam uitgegeven bij De Arbeiderspers in 1980 en valr binnen de Synthese-reeks. Les liaisons dangereuses verscheen in 1782 voor het eerst en werd daarna vele malen herdrukt. In 1954 werd dit boek door Adriaan Morriën vertaald als Gevaarlijk spel met de liefde verschenen bij De Bezige Bij. Van deze vertaling verschenen herdrukken in 1969, 1980 en 1989. Haasse's Een gevaarlijke verhouding of Daalen-Bergse brieven verscheen in 1976 bij Querido. |
|