Over de grens
De Orpheus van Hellevoetsluis
Aan het begin van deze eeuw maakte het leven van Dirk Smits (1702-1752) nog deel uit van de universitaire leerstof. Onder oudere neerlandici doet de volgende anekdote, opgetekend uit de mond van hun leermeesters, de ronde. Tijdens het examen vraagt de hoogleraar aan de student: ‘Waaraan overleed de dichter Dirk Smits?’ Student: ‘Aan een hondebeet.’ De hoogleraar reageert afwijzend: ‘Dat is onjuist! Dirk Smits overleed aan de gevolgen van een hondebeet!’
Het gegeven is ontleend aan Het leven van Dirk Smits, geschreven door zijn vriend Nikolaas Versteeg. Tijdens hun leven waren beiden lid van het Rotterdamse dichtgenootschap Natura et Arte. De biografie staat afgedrukt in deel drie van Smits' Nagelaten gedichten (1764), en wordt door de meeste literatuurgeschiedenissen als bron gebruikt. Het handboek van Kalff citeert eruit en doet dat vrij schamper. Versteeg had Smits een ‘tweede Orfeus’ genoemd, die met zijn poëzie de woestheid der Hellevoetsluizenaars wist te beteugelen. Kalff gaat daarop verder: ‘Ongelukkig was Smits behalve Orfeus ook “Contrarolleur van de Equipagie” en in dat laatste ambt verging het hem slecht: een scheepshond, blijkbaar ongevoelig voor poëzie, beet hem in het been; die beet verwekte in den armen Orfeus “een zoo hevige ontsteltenis en bekommering”, dat hij kort daarna door zware koortsen werd aangetast en stierf.’
Kalffs behandeling van Smits is representatief voor wat de meeste literatuurhistorici deden: ze namen hem niet serieus, of vonden hem hooguit een slappe imitator van Poot. Willem Kloos had in 1909 met Een daad van eenvoudige rechtvaardigheid nog gepleit voor herziening van dit bitse oordeel waarvoor Jonckbloet de toon had gezet, maar zijn poging om Smits terug te brengen in de canon is tevergeefs geweest. Kloos proefde echte innerlijke aandrang in de ‘fijn-bedacht-naïeve, koelteederlieve, zacht-stevig-ronde, snoepig-kalm-gezonde’ beelden van de kleine gelegenheidsgedichten, maar ook elegante vroomheid van een ‘wezenlijk voortreffelijk kunstenaar’ in het epische gedicht Israëls Baälfegorsdienst. Las je Smits, dan kreeg je volgens Kloos de gewaarwording ‘als dreeft gij, in een automatische roeiboot gezeten, zonder schokken verder over een Hollandsche rivier’.
Wanneer ik Smits ga lezen, raak ik wel degelijk onder de indruk. Ik kies tegen Kalff en voor het oordeel van Kloos. Smits schrijft inderdaad elegant. Hij kan trefzeker formuleren, puttend uit de literaire traditie die hij door en door kent. Bovendien is hij een scherp waarnemer, niet alleen in grote topografische gedichten als De Rottestroom en Schielands Tempe, maar ook in kleine stukken met familiale inhoud. Hij heeft iets door en door Hollands; opvallend vaak bevindt zijn lyrisch ik zich op of bij het water, zoals in de volgende metafoor uit Israëls Baälfegorsdienst, waar hij de kracht van de zonde beschrijft. Die is
Gelijk een stroom die zich aan
Noch steile dijken kreunt, maar, aangehitst
En hoge springvloed, dijk en dam en
En paal- en muurwerk, aarde, of wat hem
Met kracht omver rammeit en snel weet
Daar hij door akkers bruist, 't geboomte
En mens en vee vernielt, het veldgewas
En voortvliegt, tot zijn macht door
Toegelachen door de fortuin is Dirk Smits bepaald niet. Ook al had hij verstand en talent, hij stamde uit een eenvoudig milieu en dat was in de starre orde van de achttiende-eeuwse samenleving een niet te passeren barrière. Zijn vader was wijnkoper geweest. Dirk, een van zeven kinderen, bleef aanvankelijk die branche trouw als schrijver op het kantoor van de Rotterdamse wijnaccijns. In zijn vrije tijd las hij poëzie, vooral Poot en De Decker. Die smaakte naar meer en inspireerde hem. Versteeg vertelt dat Smits muzikaal was, en als door de natuur tot dichten bestemd: het rijmen viel hem licht, de woorden vloeiden als vanzelf en de jonge poëet begon nooit aan een gedicht alvorens