Literatuur. Jaargang 9
(1992)– [tijdschrift] Literatuur– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 330]
| |
De reisuitgaven van Gillis Joosten Saeghman
| |
[pagina 331]
| |
Titelpagina van het Journael van de tweede reys, gedaen by den heer admirael Jacob van Neck, naer Oost-Indien, uitgegeven door Saeghman omstreeks 1664. (Universiteitsbibliotheek Amsterdam, 1803 G 17)
de lezer natuurlijk al lang niet meer om de te volgen vaarroute. Die gegevens werden daarom door de bewerkers meer en meer uit de verhalen geschrapt. De nadruk kwam te liggen op de aan boord beleefde avonturen en het godsvertrouwen van de schipper dat hem en zijn bemanning ten tijde van schipbreuk en rampspoed moest behoeden. Veel aandacht ging daarnaast natuurlijk uit naar de beschrijving van de vreemde contreien die onderweg werden aangedaan. In 1619 drukte Michiel Colijn in Amsterdam voor het eerst een verzameling van eerder afzonderlijk verschenen reisjournalen onder de titel Oost-Indische en West-Indische voyagiën, uitgebracht in twee kloeke delen in kwarto-oblong formaat en rijk versierd met kopergravures en kaarten. In 1644 werd de verzameling reisteksten door Jan Jansz herdrukt in de bewerking van Isaac Commelin als het Begin ende Voortgangh van de Vereenighde Nederlandsche geoctroyeerde Oost-Indische Compagnie. In de jaren 1645 en 1646 verschenen van deze uitgave nog drie herdrukken. Enkele jaren later (1648-1650) gaf Joost Hartgers de verhalen voor het eerst uit als een reeks afzonderlijke reisboekjes. Kenmerkend voor Hartgers' uitgaven is de eenvoudige (en relatief goedkope) uitvoering. De boekjes bracht hij - voorzien van een gegraveerde titelplaat en een korte kroniek van de voc - ook gebundeld op de markt als de Oost-Indische voyagiën. Zestien van de negentien journalen die Hartgers in zijn bundel opnam, waren herdrukken van de verhalen uit Begin ende Voortgangh en ook Commelins inleiding bij dat werk nam Hartgers vrijwel letterlijk over. Hij voegde er echter de belofte aan toe later nog een tweede deel uit te geven, waarvoor hij al enkele journalen had liggen en bovendien nog enkele zou krijgen van een paar schippers. Dat tweede deel verscheen echter nooit; wél gaf Hartgers nog enige afzonderlijke reisuitgaven uit die misschien voor die bundel bestemd waren. | |
[pagina 332]
| |
De uitgaven van SaeghmanIn de vroege jaren zestig van de zeventiende eeuw moet Gillis Joosten Saeghman de tijd rijp hebben geacht om de reeks van klassieke journalen en beschrijvingen opnieuw op de markt te brengen. Waarschijnlijk mikte hij op een nieuwe generatie lezers voor de reisverhalen met zijn herdruk van de reeks die Joost Hartgers zo'n vijftien jaar daarvoor had uitgegeven. Op 24 mei 1664 stond in de Oprechte Haerlemsche Courant de volgende advertentie te lezen: Tot Amsterdam by Gillis Joosten Saeghman, Boeck-drucker en Boeck-verkooper in de Nieuwe-straet, zijn gedruckt en worden uytgegeven dese na-volgende Journalen, gedaen na Oost-Indien: De Voyagie van Willem Barentsz. Item, Cornelis Houtman, Jocob [!] van Necks, eerste Reys. Sebald de Weerdt. Joris van Spilbergen, eerste Reys. Willem Cornelisz.Ook Saeghman bracht de reisverhalen - in navolging van Joost Hartgers - zowel afzonderlijk als gebundeld op de markt. De eerstgenoemde groep reizen in de advertentie betreft de Oostindische reizen, die hij zou bundelen in de Verscheyde Oost-Indische voyagien. Beroemde reisverhalen als die van Jacob van Neck, Joris van Spilbergen, Cornelis de Houtman en andere pioniers van de vaart op Oost-Indië, werden in de Verscheyde Oost-Indische voyagien bij elkaar gebracht en ook de Spiegel der Spaensche tirannye van Bartholomé de Las Casas en Jeronimus Benzonius' Beschryvinghe van West-Indien werden soms in die bundel opgenomen. Het Bondigh verhael, van het begin en voortgangh, der Vereenighde Nederlandsche, Geoctroyeerde Oost-Indische Compagnie, ging in deze bundel aan de reisteksten vooraf. Saeghman had deze introductie vrijwel letterlijk overgenomen uit de uitgave van Hartgers, maar voegde er wel een eigenhandig sonnet aan toe. Het waren echter niet alleen de Indische reizen die in de belangstelling van het publiek stonden. De journalen van de desastreuze overwinteringspogingen van walvisvaarders op Spitsbergen en Mauritius, konden zich - niet in de laatste plaats vanwege hun noodlottige afloop - eveneens verheugen in een grote belangstelling. In tegenstelling tot die van de Indische reizen, waren deze journalen bovendien van Houtsnede van een olifant afkomstig uit een reeks van dierafbeeldingen die de Leeuwardse uitgever Gijsbert Sijbes gebruikte voor zijn uitgave van Plinius Secundus. Saeghman gebruikte deze houtsneden - te pas en soms te onpas - om zijn journalen te illustreren. (Universiteitsbibliotheek Amsterdam, 1803 E 7)
recenter datum en stonden ze daarom dichter bij de lezer. Saeghman gaf de verhalen afzonderlijk uit, maar verzorgde ook gecombineerde uitgaven, waarvan vaak meerdere drukken verschenen. De overwinteringsverhalen werden samen met de beschrijvingen van andere Noordelijke reizen gebundeld in de Verscheyde journalen van zee en landt reysen. Hierin treffen we onder meer het Verhael van de vier eerste schip-vaerden (over de reizen naar Nova Zembla), Drie voyagien gedaen na Groenland en het Journael van de ongeluckighe voyagie van Dirck Albertsz Raven. Maar ook de beschrijvingen van over land bereisde Noordelijke streken werden in deze tweede bundel opgenomen. Zo drukte Saeghman twee edities van Johan Danckaerts Beschryvinghe van Moscovien ofte Ruslandt en stelde hij op basis van oude reisboeken beschrijvingen samen van de Noordelijke landen en van Turkije. Het is lange tijd onduidelijk gebleven wanneer Saeghman zijn verzamelbundels heeft uitgebracht. Tiele veronderstelt in zijn Mémoire bibliographique sur les journaux des navigateurs neerlandais (Amsterdam, 1867), dat Saeghman de werken eerst afzonderlijk heeft uitgegeven en ze later (rond 1670) heeft gebundeld. Maar uit een beschrijving van twee exemplaren in een veilingcatalogus van Frederik Muller blijkt dat dat al eerder gebeurde. Deze exemplaren waren afkomstig uit het bezit van Hadriaan Beverland, die de boeken had voorzien van zijn handtekening en het jaar (1664) en in de tweede bundel bovendien de inscriptie ‘Tweede Deel’ had aangebracht, een gegeven dat op de gegraveerde titelplaat ontbrak! Beverland was in 1664 veertien jaar oud en woonde in Middelburg waar hij studeerde aan de Latijnse school. De latere auteur | |
[pagina 333]
| |
van omstreden geschriften zal zich in zijn jonge jaren hebben vermaakt met de spannende verhalen. Uit Beverlands datering van de boeken valt af te leiden dat Saeghman de verzamelbundels dus al in 1664 uitgaf, vrijwel tegelijkertijd met de uitgave van de afzonderlijke journalen. Er zijn echter ook exemplaren bekend, die pas aan het eind van het decennium (omstreeks 1670) kunnen zijn samengesteld. Vermoedelijk leverde Saeghman de beide delen (op bestelling) wanneer daar vraag naar was, hetgeen tevens een verklaring geeft voor de wisselende inhoud van de bundels. | |
Krokodillen in KoreaBijna zonder uitzondering baseerde Saeghman zijn journalen zoals gezegd op de uitgaven die rond 1648 waren verschenen bij de Amsterdamse uitgever Joost Hartgers. Maar de herdrukken van Saeghman verschilden in grote mate van die van zijn voorganger. Hij bracht de reisboekjes op een geheel nieuwe wijze op de markt en plaatste een (kostbare) advertentie in de Opreghte Haerlemsche Courant om het publiek en zijn collega-boekverkopers van zijn uitgaven op de hoogte te stellen. Het meest opvallend zijn de typografische aanpassingen, maar ook inhoudelijk ondergingen de journalen belangrijke wijzigingen. Daarbij werd de tekst van de eerdere uitgave vaak drastisch ingekort. Zo drukte Saeghman omstreeks 1663 de Beschryvinghe van West-Indien van Jeronimus Benzonius in de vertaling van Carel van Mander. De eerste druk van deze Nederlandse vertaling was in 1610 verschenen bij de Haarlemse uitgever Passchier van Wesbusch. Vergelijking van beide uitgaven leert dat Saeghman de oorspronkelijke tekst met ongeveer een derde heeft ingekort, waarbij complete hoofdstukken zijn verdwenen. Saeghman voegde echter de Beschryvinghe van de regeeringh van Peru aan de tekst toe. Uiteindelijk bleven van de oorspronkelijke 404 pagina's octavo bij Saeghman niet meer dan 48 pagina's kwarto over, inclusief zijn toevoeging. Geen wonder dat R. Jacobsen de Beschryvinghe van West-Indien in zijn proefschrift over Carel van Mander - hij was niet bekend niet de eerste Nederlandse druk - kenschetste als tamelijk onsamenhangend! Saeghman nam niet klakkeloos de teksten uit de uitgaven van Hartgers over, maar schrapte de minder aantrekkelijke passages. De aandacht ging meer en meer uit naar rampen en schipbreuk, ontmoetingen met vreemde volken of andere avonturen. Wanneer het de journalen na inkorting aan voldoende sensatie ontbrak, schuwde Saeghman niet om spectaculaire gegevens aan de verhalen toe te voegen. Zo voegde hij in Hendrick Hamels Journael van de ongeluckige reyse van 't jacht de Sperwer een tekst in over olifanten en krokodillen, waar Hamel een beschrijving geeft van Korea! Saeghman is wel zo netjes om aan te geven dat het hier gaat om een ‘nota tot vervullinghe van dese twee pagiens’. In de tweede druk heeft Saeghman deze kanttekening echter achterwege gelaten en wordt Hendrick Hamel in de mond gelegd dat de diersoorten ‘hier te lande zijn’ en dat er ‘een [krokodil] gevanghen was, die drie jonghe kinderen op gegeeten ende in 't hadde’. | |
Saeghman als ordinaris druckerEen blik op de titelpagina's leert dat Saeghman zijn uitgaven als een uniforme reeks presenteerde. De (typografische) nadruk lag daarbij op de beroemde zeevaarder en de door hem bereisde gebieden. Daaronder drukte Saeghman gewoonlijk een houtsnede van twee schepen op zee, dezelfde houtsnede die ook Joost‘De Faam’ van Christoffel van Sichem ii (1577-1658), oorspronkelijk afgedrukt in de Bibels Tresoor (Amsterdam, Pieter Paets, 1646). Saeghman drukte deze houtsnede als een ‘keurmerk’ op de verso-zijde van de titelpagina's van zijn reisuitgaven. (Universiteitsbibliotheek Amsterdam, 1803 E 7)
| |
[pagina 334]
| |
Hartgers had gebruikt. In het impressum noemt Saeghman zich opvallend: ‘Ordinaris Drucker van de Journalen ter Zee en Reysen te Lande’. De term ‘ordinaris’ werd door uitgevers gebezigd wanneer er sprake was van een officiële verbintenis met een stadsbestuur of universiteit, maar van een officiële overeenkomst met het boekverkopersgilde of de Vereenigde Oost-Indische Compagnie was in Saeghmans geval geen sprake. Het wekte slechts de suggestie van een monopoliepositie, waarmee Saeghman de potentiële kopers aan zich wilde binden. De typografische vormgeving van de uitgaven sloot naadloos aan bij dat principe, waarbij met name de uniformiteit en herkenbaarheid van belang waren. Zo drukte Saeghman op de keerzijde van de titelpagina een houtsnede met een allegorische voorstelling van De Faam - de roem van de zeehelden symboliserend - als ware het een keurmerk, waaraan het publiek de ‘enige echte’ reisverhalen kon herkennen. In veel gevallen ging de prent vergezeld van een zesregelig lofdicht op de betreffende reiziger, ondertekend met ‘Hier na een Beter’. Gezien zijn poëtische kwaliteiten, had Saeghman zich geen toepasselijker lijfspreuk kunnen aanmeten. In de versjes maakte hij reclame voor zijn boekjes, door kort op de zeeheld en de beleefde avonturen in te gaan of door de bereisde streken te bezingen. Tekenend voor de ondernemer was echter dat hij de versjes ook gebruikte om nogmaals aan te geven dat alleen zijn uitgaven - te herkennen aan De Faam - de juiste waren. In respectievelijk het Verhael van de vier eerste schip-vaerden en het Journael van de wonderlijcke vooyagie door de Straet Magalanes onder leiding van Olivier van Noort staat bijvoorbeeld te lezen:
Ick toon u hier in Druck roem-waerde Batavieren,
De streecken van 't Compas, en wat men al voor Dieren
Vind in het koude Noord': ick wijs u meê de Re'en
Waer dat men veyligh leydt in Noodt van quade Zeên.
Ick stel 't alles pertinent, ick noemt u met de Naem;
Daerom en koopt er geen dan met dees vlugge faem.
Van olivier van noordt, die op de Indisch Stranden,
Den Handel stelde vast, (tot loff van dese Landen,)
Met d'Rijcken Indiaen; die ruylden hare Waren,
Voer goet van weynich prijs, en van geringhe naem,
En die heeft moedichlijck den Aerdt-kloot om gevaren,
Daer van is dit Journael/'t Corect is met dees faem.
De eigenlijke tekst van de reisverhalen drukte Saeghman, in tegenstelling tot de drukkers die hem voorgingen, in twee kolommen. Een dergelijke typografie bevorderde ongetwijfeld de leesbaarheid van de (ingekorte) verhalen, maar belangrijker is het feit dat Saeghmans journalen als zodanig niet afwijken van de ‘populaire lectuur’ van die tijd. Dat idee wordt nog versterkt door de aanwezigheid van vele illustraties, waardoor de journalen soms het karakter krijgen van een modern stripverhaal. Saeghman kon putten uit een aantal reeksen van houtsneden en kopergravures, die voor een deel afkomstig waren van zijn voorganger Joost Hartgers. Zo drukte hij op de titelpagina de genoemde houtsnede van twee schepen op zee en maakte hij tevens gebruik van de koperplaat met zes afbeeldingen, die Hartgers als een los bijgebonden vel aan zijn uitgaven toevoegde. Bij Saeghman werd de koperplaat voor de gelegenheid in zes stukken gesneden, die vervolgens als losse illustraties binnen de tekst werden afgedrukt. De (geografische) opschriften werden van de koperplaat verwijderd, waardoor de afbeeldingen in meerdere uitgaven konden worden benut. Maar Saeghman ging op zoek naar méér passende plaatjes en toonde zich daarbij een vindingrijk ondernemer. Op de plaats waar normaliter De Faam werd afgedrukt (de achterzijde van de titelpagina), verscheen in enkele journalen een portret van de betreffende zeeheld. Althans, zo wil Saeghman ons doen geloven! Vrijwel zonder uitzondering zijn de geportretteerden niet de hoofdpersonen van de journalen, maar andere (historische) personages, waarvan deHet zogenaamde portret van Jan Huygen van Linschoten, door Saeghman afgedrukt in het Journael van de derthien-jarighe reyse, te water en te lande, gedaen door Jan Huygen van Linschooten, na Oost-Indien. (Universiteitsbibliotheek Amsterdam, 1803 E 7)
| |
[pagina 335]
| |
identiteit thans moeilijk te achterhalen valt. In het Journael van de derthien-jarighe reyse van Jan Huygen van Linschoten, treffen we een portret aan dat weinig van doen heeft met Jan Huygen. In werkelijkheid betreft het hier hoogstwaarschijnlijk de Spaanse (!) veldheer Mondragon. Frederik Muller spreekt - in een magazijncatalogus uit 1893 - nog keurig van het ‘verdopen van kopere platen’, een specialisme waar Saeghman zeer bedreven in was. Door hergebruik van oude gravures was hij in staat om zijn uitgaven te illustreren, zonder dat hij daarvoor hoge kosten moest maken. De vervaardiging van nieuwe portretten zou de boekjes veel te duur hebben gemaakt en daarmee onbetaalbaar voor het door Saeghman beoogde publiek. En dat publiek had toch niet in de gaten dat er van een vervalsing sprake was! | |
Christoffel van SichemEen groot aantal houtsneden in de uitgaven van Saeghman is ondertekend met het monogram van de houtsnijdersfamilie Van Sichem: een hoofdletter V, waarvan het linkerbeen is gekruist met een C en het rechter met een S. Toch zijn deze houtsneden niet allemaal van dezelfde hand. Een nadere beschouwing leert dat de illustraties zijn te verdelen in twee categorieën: (1) de houtsneden van een geroutineerd graveur, die vrijwel geen verband hebben met de tekst en (2) de houtsneden van een veel minder bekwame houtsnijder, die wél met de tekst corresponderen. De eerstgenoemde categorie houtsneden is afkomstig van Christoffel van Sichem ii (circa 1577-1658), stammend uit de tweede generatie van vier opeenvolgende Christoffel van Sichems, die zowel naam als ambacht van vader op zoon doorgaven. Het oudste familielid (circa 1546-1624) kreeg de meeste waardering van kunsthistorici, maar ook Christoffel ii had zeker kwaliteiten. Zijn grote produktie leidde echter tot ‘een zekere fabriekmatige vervlakking’. In opdracht van de uitgever Pieter Paets maakte hij verschillende reeksen houtsneden voor diens prentbijbels, zoals Der Zielen Lusthof (Leuven, 1646) en 't Schat der Zielen (Amsterdam, 1648). Het gaat hier echter voornamelijk om de jongste telg van de familie, Christoffel van Sichem iv, van wiens hand de tweede categorie houtsneden in de reisuitgaven van Saeghman is. Hij werd geboren te Amsterdam in 1642 en beoefende daar het familieambacht. Omstreeks 1663 moet de jonge Christoffel van Sichem iv van Saeghman de opdracht hebben gekregen om een reeks eenvoudige houtsneden te vervaardigen, naar de kopergravures uit oudere reisboeken. Saeghman wilde de kosten beperkt houden, om zijn boekjes goedkoop te kunnen aanbieden. Bovendien had Christoffel van Sichem iv blijkbaar de beschikking over een groot aantal oude houtsneden van zijn grootvader, die Saeghman eveneens voor zijn journalen benutte. Eenmaal opmerkzaam gemaakt op het verschil,Houtsnede van Christoffel van Sichem ii, door Saeghman gebruikt in Drie voyagien gedaen na Groenlandt. (Universiteitsbibliotheek Amsterdam, 1803 G 7)
zijn de beide reeksen gemakkelijk uit elkaar te houden. Christoffel van Sichem ii sneed veel gedetailleerder dan zijn kleinzoon, zoals duidelijk blijkt uit beider versie van het bekende monogram. Bovendien waren de afbeeldingen op de oude gravures niet bedoeld ter illustratie van spannende reisverhalen, maar voor de reeds aangehaalde prentbijbels uit de eerste helft van de eeuw. Met een beetje fantasie konden de bijbelse taferelen wel voor scènes in exotische oorden doorgaan, moet Saeghman gedacht hebben. Zo moesten Jozef en Maria met hun kind in de Beschrijvinghe van de Noordtsche landen enkele robuuste Noorderlingen voorstellen! Soms gebruikte Saeghman de oude houtsneden vanwege hun verfijnde makelij als ‘keurmerk’, omdat deze moeilijk na te maken waren. Voor de reisuitgaven koos Saeghman voor De Faam, die oorspronkelijk was gesneden voor het genoemde Bibels Tresoor. Hetzelfde principe paste Saeghman eveneens toe in een prognosticatiereeks, waarin een allegorische verbeelding van De Dood als waarborg fungeerde. | |
Dodo's aan de Straat van MagelhāesUiteraard was in de journalen een belangrijke plaats ingeruimd voor de beschrijvingen van exotische streken en de aldaar aangetroffen kannibalen, monsters | |
[pagina 336]
| |
en spectaculaire diersoorten. Saeghman wilde echter niets aan de fantasie van de lezer overlaten en voegde zoveel mogelijk passende plaatjes toe. Voor de dierafbeeldingen beschikte hij over een reeks houtsneden van klein formaat, afkomstig van de Leeuwarder uitgever Gijsbert Sijbes. Deze had de houtblokken gebruikt in zijn uitgave van Plinius Secundus - een soort ‘natuur-encyclopedie’ - waarin onder andere de beschrijvingen waren opgenomen van vele diersoorten. Een van de houtsneden betrof de - reeds lang uitgestorven, maar wereldberoemde - dodo. Uiteraard wilde Saeghman deze merkwaardige loopvogel graag afgebeeld zien in zijn journalen. Op pagina 7 van Willem IJsbrandtsz. Bontekoes beroemde AvontuerlijckeTwee houtsneden van Christoffel van Sichem IV (1642-1693/98), gemaakt voor Saeghmans reisuitgaven. Zijn houtsneden zijn duidelijk van mindere kwaliteit dan die van zijn grootvader - let bijvoorbeeld eens op het slordig gesneden monogram -, maar staan wél in verband met de tekst. (Universiteitsbibliotheek Amsterdam, 1803 g 7)
Reyse, tweemaal herdrukt door Saeghman, zien we de dodo-houtsnede bij Bontekoes beschrijving van de vogel. Het moge duidelijk zijn dat de afbeelding niet berust op Bontekoes waarneming van het dier, zo beweert A.C. Oudemans in zijn onvolprezen Dodo-studiën (Amsterdam, 1917). De houtsnede werd vervaardigd naar een kopergravure van Salomon Savery, gemaakt op basis van een onbekende dodo-waarneming. Bontekoe trof de dodo's echter wel degelijk aan op het eiland ‘Maskarinas’ (het tegenwoordige Réunion, nabij Mauritius), dat werd aangedaan om de voorraden te verversen. In het journaal van de tweede reis van Joris van Spilbergen drukte Saeghman de dodo-houtsnede eveneens af. Ditmaal was de illustratie echter misplaatst. Saeghman baseerde zijn herdruk op de Oost en West-indische voyagie door de Strate magallanes naar de Moluques, met ses schepen onder den commandeur Joris Spilbergen, uitgegeven door Joost Hartgers in 1648. We treffen er de volgende passage in aan, op de plaats waar de ‘Baai van Spilbergen’ (de ingang van de Straat van Magelhães) wordt beschreven. Enkele bootslui werden met een kleine boot uitgezonden om de ‘rechte passagie’ te zoeken: De selve niet verre van ons afghevaeren zijnde, sagen eenighe schoone Vogelen op het Landt sitten, waeromme vier van de Gasten verlof versocht, ende ghekregen hebben, omme aen Landt te gaen ende nae de Voghels te schieten.In Saeghmans uitgave is dezelfde passage letterlijk terug te vinden, zij het dat de ‘schoone vogelen’ - waarschijnlijk waren het Magelaanganzen - zijn veranderd in dodo's! De uitgever wilde graag zijn dodoplaatje gebruiken en zag hier zijn kans schoon. Om alle twijfel weg te nemen laste hij midden in de passage een uitgebreide beschrijving van de dodo in, die hij letterlijk overnam uit het eerder genoemde boek van Plinius Secundus. Dodo-vorser Oudemans stuitte dientengevolge op een wel heel onwaarschijnlijke verspreiding van de vogel, maar doorzag de werkwijze van Saeghman. | |
Een gehaaid ondernemerGillis Joosten Saeghman was reeds een ervaren uitgever toen hij omstreeks 1664 zijn reeks reisjournalen produceerde. Geboren in Amsterdam (1619) als neefje van de bekende uitgever Broer Jansz., bekwaamde hij zich al snel in het drukkersvak. In 1643 kwam het eerste boekje van zijn pers. Het was het begin van een indrukwekkende loopbaan in de zeventiende-eeuwse Amsterdamse boekhandel, die pas zou eindigen op 15 mei 1702, toen Saeghman op drieëntachtigjarige leeftijd zijn drukkerij op de Voorburgwal verkocht. Twee jaar later overleed hij. In de aanvangsfase van het bedrijf in de Nieuwstraat werd Saeghmans fonds gekenmerkt door veelzijdigheid, maar in de tweede helft van de eeuw legde hij zich steeds meer toe op de jaarlijkse produktie van | |
[pagina 337]
| |
Pagina zeven uit het Journael van de acht-jarige, avontuerlijcke reyse van Willem Ysbrantsz. Bontekoe van Hoorn, gedaan nae Oost-Indien met de dodohoutsnede uit de reeks van de Leeuwardse uitgever Gijsbert Sijbes. (Universiteitsbibliotheek Amsterdam, 1803 g 7)
almanakken en aanverwant drukwerk. Daarbij toonde hij een grote betrokkenheid en veelzijdigheid. Saeghman drukte niet alleen de jaarboekjes, maar was vaak ook samensteller, editeur of zelfs auteur van de geschriften. Regelmatig treffen we in zijn drukwerk ook (reclame)versjes van eigen hand, die hij steevast ondertekende met zijn lijfspreuk ‘Hier na een Beter’. Op heel eigen wijze probeerde hij zijn drukwerk zo aantrekkelijk mogelijk te maken voor de koper, waarbij hij niet werd gehinderd door wetenschappelijke, ideologische of culturele aspiraties. De uitgeversstrategie van de ondernemer Saeghman was uitsluitend gericht op het behalen van een zo groot mogelijk gewin. De activiteiten die Saeghman met betrekking tot zijn reisuitgaven ontplooide, passen uitstekend in dat beeld van zijn ondernemerschap. Saeghman zag mogelijkheden voor een nieuwe herdruk van de klassieke reisteksten, maar realiseerde zich dat een dergelijke reeks niet zonder meer succesvol hoefde te zijn. De reisteksten leverden ideale lectuur ter ontspanning van velerlei lieden, van knecht tot koopman, maar dan moesten de journalen ook wel als zodanig worden gepresenteerd. Daartoe kortle Saeghman de verhalen in, waarmee hij het ‘spanning en sensatie’-gehalte vergrootte. Hij drukte de tekst in kolommen, zodat de leesbaarheid werd bevorderd, en versierde zijn uitgaven met vele illustraties. Vormden Saeghmans journalen zo niet de ideale jongensboeken voor jeugdige lezers als Hadriaan Beverland? Het was natuurlijk wel noodzakelijk dat de prijs van de boekjes laag bleef. Saeghman wilde in vergelijking met zijn voorganger Joost Hartgers méér bieden voor hetzelfde geld en om dat te bereiken schuwde hij niet teksten te couperen of platen te vervalsen. Dergelijke praktijken maakten Saeghman niet populair bij latere onderzoekers en bibliografen. Tiele spreekt over middelmatige uitgaven en Wijnman schrijft dat de boekjes weinig werden gewaardeerd, ‘niet alleen | |
[pagina 338]
| |
omdat de verhalen verminkt zijn weergegeven, maar ook omdat er in op wonderlijke wijze met de weergegeven portretten is gegoocheld’. Een dergelijke werkwijze zou in de hedendaagse uitgeverij uiteraard niet door de beugel kunnen, maar de zeventiendeeeuwse boekhandel kende minder strikte normen en waarden. Het is de verdienste van Saeghman dat hij met zijn uitgeversstrategie de reisteksten toegankelijk en aantrekkelijk maakte voor ‘zijn’ publiek, al valt moeilijk te beoordelen in hoeverre hij daarmee commercieel succes boekte. In ieder geval legde het gehele bedrijf hem bepaald geen windeieren. Niet lang na de publikatie van de journalen verhuisde Saeghman van de Nieuwstraat (een zijstraatje van de Nieuwendijk) naar de sjieke Voorburgwal, hetgeen we als een teken aan de wand mogen beschouwen. In Simon Schama's Overvloed en onbehagen wordt Saeghman - overigens op basis van onjuiste veronderstellingen - getypeerd als een ‘gehaaid ondernemer’ en bij die typering sluit ik mij graag aan. Saeghmans journalen boden de zeventiende-eeuwse lezer spannende lectuur in aantrekkelijke en bovenal goedkope boekjes. En natuurlijk gaf die lezer daarom gehoor aan Saeghmans immer terugkerende aanbeveling: ‘Daerom koopt geen Iournael, waer 't oock van mochte wesen, / Dan daer dees faem op staet, of Wel, Gedruckt by Desen.’ | |
LiteratuuropgaveDit artikel is gebaseerd op een hoofdstuk uit mijn doctoraalscriptie Voor weynigh geldt. Leven en werk van de Amsterdamse boekdrukker/boekverkoper Gillis Joosten Saeghman 1619-1704 (Leiden, 1991). Een passage in Simon Schama's Overvloed en onbehagen. De Nederlandse cultuur in de Gouden Eeuw (Amsterdam, 1988) vormde de aanleiding daarvoor tijdens een doctoraalwerkgroep in 1988 onder leiding van Bert van Selm. Ik heb dankbaar gebruik gemaakt van Gerard Groeneveld over Joost Hartgers die hij voor diezelfde werkgroep schreef. Een overzicht van de ontwikkeling van reisteksten in de zeventiende eeuw geeft Marijke Barend-van Haeften in ‘Van Scheepsjournaal tot reisverhaal: een kennismaking met zeventiende-eeuwse reisteksten’, in: Literatuur 7 (1990), p. 222-228. Voor wat betreft de reizen op Oost-Indië geeft ook Rob Nieuwenhuys een goede inleiding in zijn Oost-Indische spiegel (Amsterdam, 1978). Overigens ontbreekt tot op heden een volledig en genuanceerd overzicht van de Nederlandse reisteksten. Op deze plaats bedank ik Vibeke Roeper en Diederick Wildeman, die mij bereidwillig hun ‘zomernota’ over deze problematiek ter beschikking stelden. Zie over de Nederlandse populaire lectuur in het algemeen B. van Selm, ‘Almanacken, lietjes, en somwijl wat wonder, wat nieus’. Volkslectuur in de Noordelijke Nederlanden (1480-1800): een onbekende grootheid, in: Leidschrift 5 (1989), p. 33-68 en E.K. Grootes, ‘De bestudering van populaire literatuur uit de zeventiende eeuw’, in: Spektator 12 (1982-1983), p. 3-24. De meeste uitgaven van Saeghman zijn beschreven in P.A. Tieles Mémoire bibliographique sur les journeaux des navigateurs neerlandais réimprimés dans les collections de De Bry et de Hulsius, et dans les collections du xviie siècle, et sur les anciennes éditions des journeaux de navigateurs étrangers; la plupart en la possession de Frederik Muller a Amsterdam. (Amsterdam, 1867, ongewijzigde fotomechanische herdruk Amsterdam, 1960) en diens Nederlandsche bibliographie van land- en volkenkunde (Amsterdam, 1884, ongewijzigde herdruk Amsterdam, 1966). Belangrijke informatie is verder te vinden in Muller/De Vries/Scheepers, Populaire prozaschrijvers der xviie en xviiie eeuw. Fotomechanische herdruk van de magazijncatalogi van de firma's Frederik Muller & Cie (1893) en R.W.R de Vries (1907) en de veilingcatalogi van de collectie J.F.M. Scheepers (1947 en 1949). Van registers voorzien door H.W. de Kooker. Met een inleiding door P.J. Buijnsters (Utrecht, 1981). De uitgaven zélf bevinden zich in de universiteitsbibliotheken van Leiden, Amsterdam en Utrecht en de Koninklijke Bibliotheek te 's-Gravenhage. Met nadruk wijs ik op de bijzonder rijke collectie van het Rijksmuseum Nederlands Scheepvaartmuseum in Amsterdam, waarvan ik dankbaar gebruik heb gemaakt. Een groot aantal van de oorspronkelijke scheepsjournalen is uitgegeven in de monumentale reeks Werken uitgegeven door de Linschooten-Vereeniging. Als deel 54 van deze reeks verscheen Willem IJsbrantsz. Bontekoe Journalen van de gedenckwaerdige reijsen 1618-1625, uitgegeven door G.J. Hoogewerff ('s-Gravenhage, 1952). Van enkele gedrukte journalen zijn recentelijk moderne uitgaven verschenen, bijvoorbeeld G.C. Molewijk, Pelsaerts journaal van de ongelukkige reis van het schip Batavia (Weesp, 1989) en H.J. van Hove, Hollanders in Korea (Utrecht, 1989). De stichting ‘Terra Incognita’ geeft momenteel een reeks uit, waarin interessante teksten op het gebied van de zee- en landreizen worden opgenomen. Als eerste deel is verschenen Andries Stokram, Korte beschryvinge van de ongeluckige weerom-reys van het schip Aernhem. Opnieuw uitgegeven en van commentaar voorzien door Vibeke Roeper en Ludian Schaling (Amsterdam, 1991). De boekjes zijn tegen een geringe vergoeding verkrijgbaar (p/a Instituut voor Neerlandistiek, Spuistraat 134, 1012 vb Amsterdam). De raadsels rond de houtsnijdersfamilie Van Sichem werden grotendeels opgehelderd door F. Wijnman in zijn artikelen ‘De Van Sichem-puzzie’, in: Oud Holland xlvi (1929), p. 233-242 en ‘Houtsneden van Christoffel van Sichem iv (1642-ca. 1695)’, in: Het Boek 32 (1955-1957), p. 168-179. Zie ook Hellmut Lehman-Haupt, ‘Christoffel van Sichem. A family of Dutch 17th century woodcut artists’, in: Gutenberg Jahrbuch (1975), p. 274-303. Aanvullingen en correcties hierop zijn te vinden in deel 17 van F.W.H. Hollstein, Dutch and Flemish etchings, engravings and woodcuts ca. 1450-1700 (Amsterdam, 1949-). Tenslotte wijs ik de - na Boudewijn Büchs reisprogramma's ongetwijfeld grote schare - dodo-liefhebbers op A.C. Oudemans' Dodo-studiën. Naar aanleiding van de vondst van een gevelsteen met Dodo-beeld van 1561 te Vere (Amsterdam, 1917) [= Verhandelingen der Koninklijke Akademie van Wetenschappen te Amsterdam. (Tweede Sectie). Deel xix. No. 4.].
Op deze plaats bedank ik Marika Keblusek en Jeroen Salman, die een eerdere versie van dit artikel van hun commentaar voorzagen. |
|