Literatuur. Jaargang 5
(1988)– [tijdschrift] Literatuur– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 83]
| |
Over een nieuwe biografie van Louis Couperus
| |
De feiten en het literaire werkBastet heeft zich, naast het geven van feiten, ook tot taak gesteld deze in overeenstemming te brengen met Couperus' literaire werk. Dat is natuurlijk een veel hachelijker, speculatievere onderneming dan het achterhalen van zoveel mogelijk feiten. Toch is Bastet ook in dit opzicht soms heel overtuigend. Hij laat zien, dat allerlei familieleden en familiegebeurtenissen model heb- | |
[pagina 84]
| |
ben gestaan voor belangrijke romanpersonages casu quo ontwikkelingen in zijn romans. Heel veel lijkt Couperus ontleend te hebben aan zijn omgeving. Een duidelijk voorbeeld is op dit punt de roman Langs lijnen van geleidelijkheid (1900). Het verhaal van de feministische Cornélie de Retz van Loo, die als gescheiden vrouw in Rome komt en uiteindelijk, door hogere krachten gedwongen, weer bij haar echtgenoot terugkeert, vertoont veel overeenkomsten met de levensgeschiedenis van Cécile de Jong van Beek en Donk, schrijfster van Hilda van Suylenburg (1897), een feministische roman, en presidente van de in 1898 gehouden tentoonstelling over Vrouwenarbeid. Als nieuw gegeven kan ik hieraan toevoegen, dat de roman Langs lijnen van geleidelijkheid aanvankelijk heel anders van opzet was. De oorspronkelijke titel was Een Pensionanecdote. Cornélie was aanvankelijk een Haags meisje dat verloofd geweest was en na het verbreken van haar verloving naar Rome ging. In het handschrift kan men zien, dat Couperus zijn hoofdpersoon later veranderd heeft in een gescheiden vrouw. Het lijkt er dus op, dat Couperus al met een verhaal bezig was (waarschijnlijk niet een roman; de titel Een Pensionanecdote doet vermoeden, dat het om een korteSint Cecilia, geschilderd door Rafaël
novelle ging) en dat hij later, door de verwikkelingen rond Cécile de Jong van Beek en Donk, het idee kreeg het te veranderen in een roman over een gescheiden feministe. Dit voorbeeld laat zien, dat Couperus er niet voor terugdeinsde zijn roman te enten op een werkelijk gebeurde geschiedenis. Het uiteindelijk resultaat was evenwel zo verhullend, dat zelfs familieleden van Cécile de Jong van Beek en Donk de overeenkomsten met de werkelijkheid niet opgemerkt hebben. De schrijfster was een tante van Thea Vermeulen-Diepenbrock, de tweede dochter van Alphons Diepenbrock, en zij heeft mij verteld, dat haar moeder, de zuster van Cécile, nimmer met haar over Langs lijnen van geleidelijkheid gesproken heeft. De argumenten die ik samen met Irene van Geest-Jacobs aangedragen heb in ons artikel ‘Couperus en de Vrouwenquestie’ in De Nieuwe Taalgids (1985), waarin wij aannemelijk hebben proberen te maken dat Couperus de geschiedenis van Cécile goed gekend heeft en goed op de hoogte was van de feministische beweging in zijn tijd, acht mevrouw Vermeulen thans evenwel zeer overtuigend. Couperus heeft natuurlijk nooit de bedoeling gehad het levensverhaal van Cécile te schrijven, of een variant daarop. Wat hij wilde laten zien, was dat hogere krachten, in Langs lijnen verscholen in een ‘natuurwet’ die stelt dat een vrouw haar leven lang gebonden is aan de man die haar ontmaagd heeft, een mens kunnen dwingen in een richting die zij/hij zelf eigenlijk niet wil. | |
MetamorfozeHelaas is ons de aanleiding tot het ontstaan van verreweg de meeste romans onbekend. Bastet is zich daarvan volledig bewust. Met grote behoedzaamheid heeft hij, bij gebrek aan andere documenten, toch geprobeerd de romans te plaatsen in het leven van Couperus. Het ligt voor de hand, dat Couperus' biograaf Metamorfoze raadpleegt: het is een roman waarin, meer dan in welke andere roman, autobiografische elementen bewerkt zijn, en dat vaak op een tamelijk doorzichtige wijze. Maar de roman wijkt, ook in het eerste deel, op heel wat punten sterk af van ons bekende levensfeiten. Het belangrijkste, of in ieder geval het meest opvallende, is dat in de roman de vader van Hugo Aylva al gestorven is, terwijl de vader van Couperus ten tijde van het schrijven van de roman nog springlevend was. Ook is Het Boek van Anarchisme, dat Hugo Aylva in Rome schrijft, niet zomaar op een lijn te stellen met Majesteit of Wereldvrede, boeken die Couperus in Nederland schreef. Deze feiten maken duidelijk hoe gecompliceerd de verhouding tussen fictie en werkelijkheid in deze roman is. De gelijkenis tussen de vrouw van de auteur, Elisabeth Baud, en het vrouwelijke personage dat in de roman uiteindelijk trouwt met Hugo Aylva, Emilie van Neerbrugge, is weliswaar groot, maar toch niet zo groot, dat de woorden van deze laatste in de mond van Elisabeth gelegd mogen worden. Bastet doet dat wel (bijvoorbeeld | |
[pagina 85]
| |
op p. 134) en daarmee gaat hij mijns inziens toch wel wat te ver. Voor een goed begrip van deze roman zou het beter geweest zijn, als de titel ‘Metamorfoze’ wat meer aandacht gekregen zou hebben, wat ook meer licht had kunnen werpen op de persoon van Couperus. Jan Fontijn heeft aannemelijk gemaakt dat Couperus het begrip ‘Metamorfoze’ ontleend heeft aan Emerson, de Amerikaanse dichter-filosoof, die in Extaze expliciet genoemd wordt. De begrippen ‘metamorphosis’ en ‘aspiration’, die in Emersons essay ‘The Poet’ opduiken, komen ook in Metamorfoze voor. | |
Extaze (1892)Ook bij de behandeling van Extaze legt Bastet een relatie tussen het verhaal en de werkelijkheid. ‘De man wijst de seksualiteit af. De vrouw verlangt er naar, maar schikt zich in totale onthouding. Opnieuw mogen we vaststellen dat Elisabeth precies geweten heeft wat er aan de hand was’ (p. 145). Waarom zouden we dat mogen vaststellen? In De Revisor (1983) heb ik laten zien, dat een nauwkeurige bestudering van Extaze tot een interpretatie leidt die zich nauwelijks laat verzoenen met Couperus' eigen leven. Op het eerste gezicht lijkt de liefdesgeschiedenis van Cecile Van Even en Taco Quaerts inderdaad de geschiedenis van een man die een vrouw als een Madonna ziet en een vrouw die deze rol ook voor hem speelt, hoewel hij eigenlijk de hartstocht in haar wakker roept. Het verhaal heeft echter een dubbele bodem. Cecile Van Even, die zeer gevoelig is voor muziek, heeft bij het horen van Rubinsteins Romance in es steeds het gevoel dat zij alles eerder heeft meegemaakt. ‘Keerde dan het zelfde terug, na eeuwen...?’ vraagt zij zich af (p. 156). De lezer die deze opmerking serieus neemt, komt al gauw terecht bij degene die Cecile eeuwen terug was: de heilige Cecilia, beschermheilige der musici. Zij is onder andere door Bernardino Cavallino (1616-1656) als ‘Santa Cecilia in estasi’ geschilderd. Voeg aan dit reïncarnatiethema de toespelingen op het werk van Emerson, theosoof avant la lettre, toe en dan wordt duidelijk wat Extaze is: een sterk theosofisch getinte roman. De evenwichtswet van Emerson (‘de wet die wil het evenwicht’ zoals deze in Extaze genoemd wordt) zorgt voor harmonie in het heelal. Couperus laat in deze roman zien, dat de zielsharmonie tussen Taco en Cecile slechts heel even duurt en dan weer smart wordt. Ook in Metamorfoze komen sterk theosofische elementen voor en Hugo Aylva zegt net als theosofen te denken (‘Er waren velen, die dachten als hij, of ongeveer, en zich noemden theosofen’ [p. 414].) en in ‘Het boek van Nirwana’, dat qua problematiek overeenkomt met Extaze, herkennen we Emersons evenwichtswet als Hugo inziet ‘hoe harmonisch het leven was, in het dalen, in het stijgen...’. En ook hier wordt die harmonie tot bitterheid (p. 204). Maar zelfs als men Extaze toch wil blijven zien als een op een persoonlijke belevenis geïnspireerd verhaal, dan kan men niet ongezegd laten, dat de in Extaze behandelde seksuele problematiek rond de eeuwwisseling ook door andere auteurs op vergelijkbare wijze behandeld is, auteurs wier heteroseksualiteit onbetwistbaar lijkt (Frederik van Eeden bijvoorbeeld in Johannes Viator). Bovendien wemelt het in de schilderkunst van het finde-siècle van vrouwenfiguren als Cecile Van Even. Op deze schilderkunst kom ik nog terug. Voorlopig trek ik de conclusie dat er in Extaze eigenlijk niets is dat ons noodzakelijkerwijs tot de conclusie moet voeren, dat Couperus er zijn eigen seksuele problemen in ‘verliteratuurd’ heeft. | |
Psyche en Fidessa (1898; 1899)Ook Psyche ziet Bastet bijna uitsluitend als beschrijvingen van Couperus' eigen zielsontwikkeling. Psyche zou Couperus zelve zijn en het boek zou met name de houding beschrijven die de auteur in deze tijd ten aanzien van zijn erotische gevoelens ontwikkeld heeft. Fidessa zou daarentegen over zijn vrouw Elisabeth gaan en het maagdelijk huwelijk bezingen. Ook hier komt het mij voor, dat deze interpretatie, hoewel misschien niet onmogelijk, te beperkt is. DeAmor en Psyche, beeld van Canova
figuur van Psyche is in het fin-de-siècle in heel veel literaire werken aanwezig, en trouwens ook in de muziek (César Franck), schilderkunst (Bouguereau) en in de beeldhouwkunst (Canova), iets dat Bastet zelf vermeldt. Couperus' Psyche is dus een van de vele kunstwerken over dit meisje, wier relatie met Eros voor het eerst beschreven werd door Apuleius. Couperus' Psyche wijkt nogal af van het verhaal van Apuleius en het zou natuurlijk kunnen, dat deze afwijkingen aanwijzingen vormen voor bepaalde ontwikkelingen in Couperus' zieleleven. Maar dat hoeft niet. Men kan Psyche ook heel goed lezen als een sprookje over dé menselijke ziel, en niet over één speciale. Dat in dit sprookje een prins | |
[pagina 86]
| |
Bacchus ten tonele wordt gevoerd die ‘knaapweek vlees’ heeft en wiens ‘armen [zich] vrouwelijk rondden’ is in lijn met andere Couperiaanse verhalen, maar het gaat hier om fysieke eigenschappen van Bacchus (Dionyzos) die typerend voor deze god zijn en zij behoeven daarom niet een argument te zijn voor Bastets interpretatie. ‘Het sprookje,’ zegt Bastet, ‘aldus geïnterpreteerd, leert ons dat Couperus zich zijn androgyne aanleg niet alleen volledig bewust is geworden - hoe zou hij ook niet -, maar dat hij er ook bovenuit heeft willen stijgen. Alleen de vleugels der verbeelding konden hem kracht geven zo de toekomst vernieuwd tegemoet te gaan. Een hogere, platonische, sekseloze Eros leek bereikbaar.’ Het is jammer, dat Bastet niet ingaat op de interpretatie van Psyche van A. Cram-Magré in haar artikel ‘Couperus als sprookjesschrijver.’ Dit is werkelijk het beste artikel over Couperus' symbolistische sprookje dat tot heden verschenen is. Cram-Magré weet alle figuren en alle gebeurtenissen in Psyche bijzonder goed te duiden. Overigens heeft ook Ch.M. van Deventer in zijn boek Hollandsche bellettrie van den dag (Haarlem 1901) een knappe bespreking aan Psyche gewijd, waarin hij vrij uitvoerig ingaat op de symboliek ervan. Hieronder kom ik nog terug op Psyche. Ook Fidessa is typisch een fin-de-siècle-sprookje. Dat de niet-zinnelijke liefde triomfeert, is helemaal in overeenstemming met de invloed van het neoplatonisme dat in deze tijd zo sterk is. Natuurlijk kan men denken aan Couperus' eigen situatie, maar ook hier geldt: dat hoeft niet. In heel veel literair werk en op heel veel schilderijen en tekeningen van rond de eeuwwisseling vindt men uitbeeldingen van ‘zielenliefde’ (bijvoorbeeld van Jean Delville). Ook de Eenhoorn, het sprookjesdier dat in Fidessa zo'n belangrijke rol speelt, is op veel schilderijen terug te vinden, bijvoorbeeld op Armand Points ‘De prinses en de eenhoorn’ uit 1896. Eenhoorn én Chimera treft men aan op ‘Les Chimères’ van Gustave Moreau. Deze voorbeelden laten zien, dat de thema's in het werk van Couperus in zijn tijd algemene thema's zijn. Velen, ook hetero's, beschrijven de hoger geachte ‘zielenliefde’. Seksualiteit wordt ook bij andere auteurs (Van Eeden, Borel) afgewezen. Natuurlijk sluit dit niet uit, dat deze problematiek ook werkelijk Couperus' eigen persoonlijke probleem geweest is, maar het lijkt me toch wat te ver gaan om daar, hoe behoedzaam ook, vergaande conclusies uit af te leiden ten aanzien van de relatie tussen Couperus en zijn vrouw. Al deze opmerkingen hebben niet ten doel te suggereren, dat Bastets beschrijving van de relatie tussen de levensfeiten en het literaire werk nutteloos zou zijn. Ik wil er alleen mee aangeven, dat een interpretatie van Couperus' werk tegen de achtergrond van de cultuuren literairhistorische context naar mijn mening de voorkeur verdient. Het blijft heel goed mogelijk, dat Couperus geïnspireerd werd door wat hij in zijn eigen omgeving meemaakte; in het geval van Langs lijnen kon dat ook werkelijk aangetoond worden. Maar het uiteindelijkeJean Delville, ‘Zielenliefde’
resultaat zijn romans die niet direct opgevat kunnen worden als verliteratuurde autobiografische feiten, maar romans die algemeen-menselijke thema's hebben. Thema's die ook door andere kunstenaars in Couperus' tijd behandeld zijn. | |
De chronologische aanpakIn het voetspoor van Van Booven en van Van Tricht heeft Bastet het leven van Couperus chronologisch beschreven. Deze aanpak heeft voordelen en nadelen. Een voordeel is, dat de lezer Couperus' leven van jaar tot jaar kan volgen. En de zeer gedetailleerde beschrijvingen maken Bastets boek in dit opzicht uitermate lezenswaardig. Een nadeel is dat de biograaf allerlei generalisaties mist: overeenkomsten tussen romans worden niet beschreven. Een duidelijk voorbeeld van dit laatste ziet men bij de behandeling van Extaze (1892), Metamorfoze (1897), Psyche (1897) en De berg van licht (1905). Bastet gaat bij de laatste roman uitvoerig in op de achterliggende theologie en staat stil bij het woordje Het, dat staat voor het onzegbare, het goddelijke. In De berg van licht hebben de magiër Hydaspes en Bassianus, die later als Helegabalus Rome zal veroveren, het volgende gesprek: [Hydaspes] - Ik zou je wenschen strevende terug tot den Oorsprong, die sekseloos was. - Voor het... | |
[pagina 87]
| |
- Schepping en Geboorte dacht, en beide seksen in zich borg... - Maar om te bereiken den zielstoestand van het sekselooze Licht...? - Moet de Uitverkoren Ziel eerst terug streven tot dien menschelijker vorm: de vorm der Tweeslachtigheid... - Ik begrijp. - Moet de Uitverkoren Ziel terug streven tot de androgynische ziel van de Man-Maagd. - Ik begrijp... - Zoo was onze eerste vader... - Adam... - Adam-Heva... (De berg van licht, p. 39)
De naam ‘Adam-Heva’ komt onmiskenbaar uit het werk van de theosofe H.P. Blavatsky. Ook voor het woord Het valt een theosofische bron aan te nemen. Bij de behandeling van Extaze en Psyche vermeldt Bastet het voorkomen van dit woord Het, in min of meer dezelfde betekenis, niet. Dat is jammer, want op die manier komt de lezer niet te weten, dat dit woordje een constante in het werk van Couperus is. Het is duidelijk dat hierdoor ook de theosofische kern in Couperus' denken niet erg uit de verf komt, al moet gezegd worden, dat Bastet meer dan zijn voorgangers oog heeft voor deze rond 1900 zo populaire geestelijke stroming. Aan het einde van Psyche, als de hoofdfiguur in het Rijk van de Toekomst is aangekomen (p. 175) lezen we: - De Toekomst! De Toekomst!! O, Chimera, waar voer je me heen! Zal de Toekomst niet blijken begoocheling te zijn... - Neen. Hier is de Toekomst. Hier is het Land. Zie het goed aan... - Het is wijder dan de wijdste sfeer, wijder dan ik ooit wijd iets denken kon. Waar zijn de grenzen? - Nergens. - Hoe ver en hoe wijd is de wijdste sfeer? - Onmeetbaar ver, onbeschrijfbaar wijd... - En wat breidt zich om de allerwijdste sfeer heen? - Het onzegbare en het Alles. Alles. Het. - Het...? - Ik weet geen namen! Op de aarde noemt men namen, hier niet...
Ook in Extaze komt het woord Het voor. Als Jules pianospeelt, blijft Cecile luisteren en (p. 152-153): [...] de klanken zingen het licht, de klanken zijn het licht, er is niets meer dan het Licht, eeuwig... - Jules! Hij zag met een blik, die niet herkende. - Jules! Jules! Hij glimlachte nu, als gewekt uit een slaap van droomen; hij stond op, ging naar haar toe, Cecile. Zij stond voor de deur; zij was daar blijven staan, terwijl hij speelde: het was haar geweest of hij iets van haar speelde. - Wat speelde je daar, Jules? vroeg zij. [...] - Ik weet niet, tante! zeide hij. Maar zij omhelsde hem, in eens, onstuimig, met dankbaarheid...Zij was hem Hét, het mysterie! verschuldigd, omdat hij eens op haar was boos geweest...
Het is niet onmogelijk, dat Jules Rubinsteins Romance in es speelde. Dit pianostuk heeft hij in de roman al eerder gespeeld en is ook het stuk dat Cecile haar al eerder genoemde déjà-vu-ervaringen geeft. Bovendien, als we het in het Duits vertalen (men vergete niet, dat Rubinstein, hoewel van Russische afkomst, in zijn tijd vooral als een Duits componist bekendstond), dan zou men ‘Romance in es’ ook kunnen opvatten als ‘Romance in Het’. Het pianowerkje vormt zo bezien een ideale muzikale achtergrond voor de romance tussen Taco en Cecile. Deze platonische romance in een boek vol theosofische symboliek kan immers met recht een romance-in-Het genoemd worden. De muziekkeuze van Couperus is ook in andere romans nooit toevallig. | |
NietzscheEen ander voorbeeld van een door Bastet gemiste generalisatie betreft de invloed van de filosoof Nietzsche op Couperus' werk. Couperus heeft zijn leven lang belangstelling gehad voor de filosofen van zijn tijd. Of hij hun werk zelf gelezen heeft of slechts over hun werk gelezen heeft, kunnen we niet met zekerheid zeggen; wel, dat hij allerlei kernbegrippen uit hun filosofie goed gekend heeft. In Eline Vere herkent men in de levensvisie van Vincent Vere de naturalistische opvattingen van Taine; in Noodlot kan men Schopenhauers filosofie herkennen, in Extaze die van de Amerikaan Emerson, die trouwens in de tekst expliciet genoemd wordt. De theosofie van H.P. Blavatsky kan men in vele romans in enigerlei vorm tegenkomen, bijvoorbeeld in de vier werken die hierboven besproken werden: Extaze, Psyche en Fidessa, en De berg van licht. In de roman Dionyzos (1904) blijkt Couperus ook goed op de hoogte van de filosofie van Nietzsche. Pim Lukkenaer heeft daar in zijn artikel ‘De omrankte staf. Dionyzos als sleutel tot het antieke werk’ (Bzzlletin 1985) op gewezen. Bastet gaat niet erg diep in op dit artikel en naar mijn mening ten onrechte. Wat Lukkenaer naar voren brengt is van groot belang voor een goed inzicht in Couperus' ontwikkeling na 1903. Door deze verwaarlozing krijgt de roman Aan den weg der Vreugde (1907) niet de aandacht die hij verdient. Ook de voorgangers van Bastet hebben niet gezien hoezeer deze roman steunt op de filosofie van Nietzsche. In Dionyzos kan men eigenlijk alleen in het Vreugde-begrip een Nietzscheaans thema herkennen. Couperus zou dit Vreugde-idee opgepikt kunnen hebben uit Nietzsches Die Geburt der Tragödie of uit een artikel dat dit boek behandelde. Maar in Aan den weg der Vreugde (1907) is dat | |
[pagina 88]
| |
Elihn Vedder (1836-1923), ‘Superest Invictus Amor’
anders. Op p. 131 leest men bijvoorbeeld, in een overpeinzing van Aldo Ardo, ‘iets, dat voor hém was weggelegd, voor de overmenschelijkheid, die in hem zou zegevieren...’ En op p. 140, waar Emilie over Aldo nadenkt: ‘Bang werd zij bijna voor hem, als of hij iets bovenmenschelijks uitstraalde, als of hij een god was van vreugde en geen menschelijke ziel had.’ Op p. 141 tenslotte: ‘Boven-, overmenschelijke wreedheid’. Het is moeilijk voor deze begrippen een andere bron aan te wijzen dan Nietzsche. Ten aanzien van bovenmenschelijk zou men wellicht kunnen twijfelen, maar als men weet, dat de verdediger van homoseksualiteit én Nietzsche-vertaler dr. L.S.A.M. von Römer, iemand met wie Couperus in ieder geval gecorrespondeerd heeft, übermenschlichkeit vertaald heeft met bovenmenschelijk dan lijkt het mij geloofwaardig, mede gezien het geciteerde ‘Boven-, overmenschelijke wreedheid’, dat Couperus dat woord wel degelijk in Nietzscheaanse zin bedoelde. Ook hier kan men wel aannemen, dat een persoonlijke belevenis of persoonlijke omstandigheden de aanleiding tot de roman gevormd hebben, maar uit de bovenstaande gegevens moge duidelijk worden, dat ook Aan den weg der Vreugde aansluit bij een filosofie, en wel die van Nietzsche, die rond 1900 in de belangstelling kwam te staan. De onvoorwaardelijke levensaanvaarding van Nietzsche inspireerde Couperus tot een roman, waarin een übermensch-achtige Aldo Ardo, die in de roman verschillende malen als een faun, ja zelfs als een god, wordt aangeduid, de kwetsbare, Noordelijke vrouw Emilie door zijn egoïstische, puur sensuele liefde ten gronde voert. Zo is op een wijze tegengesteld aan die in Extaze, wederom door Couperus verwoord, hoe de liefde vreugd én smart voortbrengt. De naam ‘Nietzsche’ komt niet in het register van Bastets biografie voor. Me dunkt, dat het artikel van Pim Lukkenaer en deze opmerkingen over Aan den weg der Vreugde daar toch alle aanleiding toe geven. | |
Homoseksualiteit rond 1900Couperus was homo. Hoe we dat weten, is eigenlijk niet helemaal duidelijk. Wie verwijst naar De berg van licht of naar bepaalde passages in Dionyzos, of naar bepaalde verhalen over Orlando, lijkt voor het homofiel-zijn van de auteur ervan sterke argumenten te geven. Toch is dat niet zo. Men kan evengoed verwijzen naar allerlei andere passages en naar andere figuren om de heteroseksualiteit van Couperus te verdedigen. Is Aldo Ardo niet een echte hetero? En Addy de Luce in De stille kracht? En Gerrit Van Lowe in Zielenschemering, verwekker van een onafzienbare zwerm kinderen, zou dat niet de echte Couperus kunnen zijn? Men begrijpe mij goed: ik geloof heus wel, dat Couperus homo was. Alleen: ik wil het niet aannemen op grond van zijn romanfiguren. En ik geloof zeker niet, dat Couperus homo-achtige romanfiguren heeft gecreëerd, omdat hij in de eerste plaats over zichzelf wilde schrijven. | |
[pagina 89]
| |
Couperus leefde in een tijd, waarin er voor het eerst van medische zijde belangstelling ontstond voor het verschijnsel van de gelijkslachtige liefde. Verscheidene artsen in zijn tijd stelden theorieën op over een probleem dat ook in onze tijd nog omstreden is: wordt men als homofiel geboren of verwerft men deze ‘afwijking’ in de loop van de opvoeding. Twee Nederlandse artsen, de al eerder genoemde Von Römer en de schrijver-arts Aletrino, hebben zich voor de homofielen in Couperus' tijd ingezet. Hun rol wordt in het proefschrift van Gert Hekma, Homoseksualiteit, een medische reputatie. De uitdoktering van de homoseksueel in negentiende-eeuws Nederland (1987) uitvoerig beschreven. Bovendien laat Hekma zien, dat in allerlei medische tijdschriften het probleem van de urningers of uraniërs, zoals zij in Couperus' tijd genoemd werden, regelmatig aan de orde kwam. Ook in de symbolistische schilderkunst werden met een grotere vrijmoedigheid dan voorheen mooie, naakte jongens afgebeeld. In zijn Idols of Perversity heeft Bram Dijkstra aan dit verschijnsel enige bladzijden gewijd onder de titel ‘Homosexuality and the dream of male transcendence’. ‘Er ontstond een nieuwe bewondering voor de bijzondere schoonheid van de man. Mannen, zo betoogde men met talloze citaten uit Plato, bezaten alle “zachte”, lichamelijke aantrekkelijkheden van de vrouw, plus het exclusief mannelijke vermogen om in intellectueel opzicht uit te blinken. De efebe, de gevoelige mannelijke adolescent, was het ware ideaal der schoonheid’ (p. 199). Schilders als Peel, Draper, Heine, Delville en Vedder maken van de liefde een echt mannelijk ‘idee’. En verwijzend naar Wilde, merkt Dijkstra op, dat diens platonische ideeën gedeeld werden door een grote groep dichters en kunstenaars in de gehele westerse cultuur. Voeg hieraan toe, dat de figuur van Helegabalus rond 1900 eveneens behoorlijk in de mode was en we begrijpen waarom Couperus in 1905 zijn De berg van licht schreef. Niet om veel van zijn eigen homoseksuele gevoelsleven bloot te geven, maar om een werk van kunst te maken, dat wederom aansloot bij wat in zijn tijd ‘in’ was. Het is een wonderlijke mengeling van theosofie en homoseksualiteit rond de figuur van Helegabalus geworden, waarin de onontkoombaarheid van het Noodlot voor de zoveelste maal gedemonstreerd werd. Als Couperus heteroseksueel geweest zou zijn, zou hij De berg van licht ook geschreven kunnen hebben. | |
ConclusieIn het bovenstaande heb ik willen aangeven, hoezeer het werk van Couperus past in de grote filosofische en culturele stromingen van zijn tijd. Theosofie, feminisme, wereldvrede, homoseksualiteit, de filosofie van Nietzsche, men vindt al deze zaken ook bij andere kunstenaars in zijn tijd. Bastet heeft, alleen al door de wijze waarop hij de feiten uit Couperus' leven geordend heeft, gezorgd voor een belangwekkend boek. Een boek dat bovendien schitterend uitgegeven is en dat dus niet alleen tot eer van de schrijver ervan strekt, maar ook tot die van de uitgever. Een boek ook dat vraagt om een vervolg. De titel daarvan zou moeten zijn: Couperus in zijn tijd. | |
LiteratuuropgaveLouis Couperus. Een biografie is verschenen bij Querido te Amsterdam (1987) en kost ƒ 65, -. Eerder verschenen biografieën zijn onder meer die van H. van Booven (Leven en werken van Louis Couperus, Velsen 1933) en van H.W. van Tricht (Louis Couperus. Een verkenning. 2e dr. 1965). Bastets Een zuil in de mist verscheen in 1980 bij Querido te Amsterdam. De roman Hilda van Suylenburgh is onlangs door uitgeverij Sara te Amsterdam herdrukt (1984). Over de schilderkunst van het fin-de-siècle is veel gepubliceerd. Belangrijk zijn vooral Decadente dromers van Philippe Jullian (Bussum 1973) en Idols of Perversity van Bram Dijkstra (New York/Oxford 1986). Voor de filosofie van Nietzsche verwijs ik hier naar Gerrit Jan Kleinrensink (ed) De zaak Nietzsche (Nijmegen 1986). Een uitstekend opstel over De berg van licht schreef Jaap Goedegebuure in zijn bundel Decadentie en literatuur (Amsterdam 1987). |
|