Ralph Springer: ‘Om de macht’. N.V. Batteljee en Terpstra.
Ongeveer een jaar geleden verscheen dit boek en het is minder om zijn litteraire belangrijkheid, dan wel om zijn politieke beteekenis, dat wij thans in ‘Links Richten’ nog een bespreking aan dit werk wijden. ‘Om de macht’ is namelijk een fascistische roman, die, als roomboter het rijksbotermerk, op zijn band de lictorenbundel, het embleem van de Italiaansche fascisten draagt. Wat zijn inhoud betreft is dit boek alleen fascistisch in zijn socialistenhaat en zijn minachting voor het proletariaat; de rest is alles Ralph Springer op zijn slechtst: verzuurd, kleingeestig, onmachtig geroddel van een teleurgestelde. Hoe kon deze man, die eens boeken als ‘De gezellige werkstaking’ en ‘De oude zaak Godefrooy’ schreef - weliswaar romans zonder eenig revolutionnair-proletarisch of sociaal beginsel, maar die toch getuigden van zuiver proletarisch sentiment en onmiskenbaar talent - een dergelijk lijvig en wanstallig prul als ‘Om de macht’ ineen draaien? De verklaring hiervoor is voor degenen die dezen schrijver in zijn betere tijd gekend hebben, niet moeilijk te vinden. Ralph Springer, de schrijvende loodgieter, werd slachtoffer van het kapitalisme en de afgedwaalde proletariër lekt thans de handen van hen die hem neerknuppelden. Ralph Springer, de Jood, die te lijden had onder anti-semitisme, koos, inplaats van te blijven strijden aan de kant waar hij, de proletarische jood, behoorde, de partij van hen die zijn vijanden waren en altijd zijn vijanden blijven zullen en sloot zich aan een troepje fascistische proletariërs- en jodenhaters. Het is een feit, dat Springer door de officieele Nederlandsche literatuur, een bende van burgerlijke, pedante, leeghoofdige schreeuwbekken miskend geworden is, het is ook een feit, dat deze schrijvende kapitalistenzoontjes, die niets of weinig te zeggen hebben en alleen boeken vullen, om zich belangrijk te maken, den schrijvenden proleet, die wèl iets te zeggen had en die dit deed op een manier die deze schreeuwbekken afgunstig maakte, hebben doodgezwegen of op zijn best belachelijk gemaakt. Tenslotte is het ook een feit, dat Springer's vroegere klassegenooten, de arbeiders, geen belangstelling voor zijn werk hadden en dat zijn boeken ongelezen van de markt verdwenen, terwijl tallooze prullen herdruk op herdruk beleefden. In dit alles had Springer echter geen reden mogen vinden om naar het kamp van den vijand over te loopen. De moeilijkheden waarmede hij te worstelen had, zijn het deel van vrijwel alle schrijvers die uit het proletariaat voortgekomen zijn: van de burgerlijken tegenwerking en hoon, bij de eigen klassegenooten onmacht en onverschilligheid. Springer gaf echter blijk van gebrek aan inzicht, toen hij den arbeiders hun tekort aan belangstelling euvel ging duiden en niet begreep, dat dit gemis aan cultureele interesse van het proletariaat een verschijnsel is, waaraan het kapitalisme voor het grootste deel schuld draagt. Springer heeft de geheele lijdensweg van links naar rechts, van communisme naar fascisme afgelegd, teleurstelling en miskenning trokken hem voortdurend meer omlaag en al aarzelen wij, dit begrijpend, er niet voor hem een verrader van zijn klasse en van zijn ras te noemen, dan moeten wij tóch scherp protesteeren tegen de verdachtmaking die de verkochte pen van A.M. de Jong bij zijn bespreking van ‘Om de macht’ in ‘Het Volk’ ontvloeid is. Daar heet het immers, dat Springer's overgang tot het facisme en zijn critiek op de sociaal-democratische arbeidersbeweging te