Christus Verreezen.
Met het ver-ry- zen van de zon, Zyt gy weer van de dood verree- zen, Gy onzer
aller zielen bron, Vertoond ons weer uw vriend'-lyk weezen, De hel noch dood en had geen
macht, Veel min het graf om u te bin- den, Maar gy geholpen door Gods kracht,
Komt hel en dood en graf verslin- den, Uw Godlyk licht, De wacht verplicht, Verschrikt van
u te vlieden, Geen krygsman derft, Geen krygsman derft u weerstand bie-den.
| |
Met het verryzen van de zon,
Zyt gy weer van de dood verreezen,
Gy onzer aller zielen bron,
Vertoond ons weer uw vriend'lyk weezen,
De hel noch dood en had geen macht,
Veel min het graf om u te binden,
Maar gy geholpen door Gods kracht,
Komt hel en dood en graf verslinden,
Verschrikt van u te vlieden,
Geen krygsman derft,, u weerstand bieden.
De laffe wagters zyn gevlugt
Om 't moorders-rot te gaan vertellen
Wat zy al zagen in de lugt,
Wat ligt, wat geesten, u verzellen;
De Hooge-Priester zit bedeest,
Onlangs zo trots in u te vraagen,
Die nu Pilatus gramschap vreest,
En van 't gemeen te zyn geslagen;
De leugen dryf hier booven,
De glans van 't goud,, zal 't ligt wel dooven.
O Zonne der geregtigheyd!
Gy zyt veel meer met ons bewoogen,
Uw ligt, dat ons ten Hemel leyd,
Verdryft der Jooden list en logen:
Al 't snood gedrocht schiet veel te kort,
Gy komt der Zielen nagt verjaagen,
Schoon menig een bedrogen word,
De blinde Heydens zien het dagen;
Geen mensch hoeft nu,, de dood te vreezen.
|
|