Den vermakelycken opdisser. Deel 2
(1677)–Anoniem Koddigen opdisser, Den– Auteursrechtvrij
[pagina 48]
| |
Wat juychen, en toeten!
Wie schelt gy voor Knoeten?
Om datz' aan haer Kercke
Soo vlijtig zien wercken?
Uw schen zieken yver,
Hoe langer hoe styver,
Zoekt niet als den drempel
Der kost'licken Tempel,
(Het spijt u zoo 't voort gaat,
En d'yver het door staat,
O schuym van kanaljy,
En godloos rapalje
Door av'rechse schreden
Geheel te vertreden.
d' Onwanckele muuren
| |
[pagina 49]
| |
Die zullen wel duuren,
Het spijt u dat HOPPE,
Door uw spitse koppen
En reed'loose wetten
Niet is te verzetten:
De stantvaste Pylers,
En heerlijcke stylers,
In 't kostlijck getimmer,
Daer hoeft men u immer
Niet voor te bedancken?
Bewaert gy uw blancken.
Uw schimp aen 't gemetsel
Geeft voordeel noch letsel.
Schoon Hanssen en Lyzen
Het bouwen verwyzen:
| |
[pagina 50]
| |
Om dat men de mode
Na hare metode
Niet hebben gehouwen,
Dat maak geen berouwen.
Ik lach om de zotheyt,
En Ezelse botheyt,
Van uw lompe looren.
Dek, Midas, u ooren;
Want gy zult besweecken
Nau durven meer spreken.
Wat roert u de reek'ning?
Of schimpt op de teek'ning;
Maakt dat gy uw Leeden
Wel zoeckt te besteeden.
Ik moet my erbarmen
| |
[pagina 51]
| |
Om uwer och armen!
Want Luyter en Papen
't Moet al voor u rapen.
Wat raast gy van 't Pakhuys;
Een drek in je bakhuys.
Om datje zoo snapte,
En yder beklapte:
Dan moog je bedencken,
Wat krijg ik geschenken!
Een schoone belooning
Voor zulleken Koning.
O my ick lach! |
|