Jaarboek Monumentenzorg 2001. Interieurs belicht
(2001)– [tijdschrift] Jaarboek Monumentenzorg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 186]
| |
Voogdenkamers in Friesland
| |
PlattelandVan zodanige allure zijn de gebouwen en de daarin opgenomen voogdenkamers van Friese liefdadige instellingen nooit geweest. In de ruim 350 kerkdorpen op het Friese platteland ging de zorg voor behoeftigen hoofdzakelijk uit van de kerken, die niet overgingen tot stichting van bijzondere gebouwen. Hoogstens richtten ze zogenaamde armhuizen in. Dat waren aan elkaar gekoppelde kamerwoninkjes. In Oost-Vlieland is een echt armenhuis uit 1641 bewaard gebleven. Het diaconiearmenhuis van Makkum dateert van 1767 en dat voor de algemene armen in die plaats van 1775. In enkele Friese dorpen is op particulier initiatief een liefdadige instelling tot stand gekomen. In het onaanzienlijke Swichum bijvoorbeeld, stichtte de rechtsgeleerde en staatsman Viglius van Ayta vanuit Gent in 1572 zijn ‘Godshuis’. Dit fraaie renaissancegebouwtje werd, onbegrijpelijk, in 1912 gesloopt.Ga naar eind1 Het in 1664 te Wergea (Warga) gebouwde Popmagasthuis werd in 1867 ingrijpend gewijzigd. Van het in 1608 gestichte Camminghagasthuis te Dronrijp bleef aan de Hobbemasingel een fraaie renaissancegevelsteen bewaard. Van het aan het kerkhof van Arum gelegen armhuis uit 1662 resteert een gevelsteen met de afbeelding van twee behoeftige vrouwen. Het gasthuis Vredenhof aan de Dubbele Streek te Dronrijp werd in 1745 gesticht door Agnes Alida en Judith Anna Huber, die behoorden tot het piëtistische milieu rond de weduwe van Friese stadhouder prins Johan Willem Friso, Prinses Maria Louise van Hessen Kassel. Het gasthuis kreeg in de gevel een steen met de tekst: ‘De Eeuwige Godt zij u eene wooninge.’ Boven de | |
[pagina 187]
| |
Voogdenkamer of zogenaamde Herenkamer uit 1712-1713. Marssum, dr. Henricus Poptagasthuis. Foto Freerk Bokma, 2001.
bedsteden was in elk kamertje een bijbeltekst geschilderd. Het gasthuis had een losstaand, als een tuinhuis gebouwd voogdenvertrek, dat in 1914 werd afgebroken. Het was niet meer nodig doordat de voogden in 1897 de beschikking kregen over de in 1724 gebouwde buitenplaats Schatzenburg, waar ooit de stichteressen van het gasthuis woonden.Ga naar eind2 In het tussen Dronrijp en Leeuwarden gelegen dorp Marssum is het Poptagasthuis te vinden. Het is wat de gebouwen voor liefdadige zorg in Friesland betreft het meest monumentale, niet zozeer door zijn traditionele vormgeving als hofje (voor ongehuwde vrouwen), maar door de toepassing van rijke natuurstenen decoraties van ingangspartijen, doorgangen en van de gemetselde topgevels van de dakkapellen. De advocaat, dr. Henricus Popta (1635-1712), liet de bouw van zijn gasthuis in 1711, vlak voor zijn dood, aanvangen en maakte het in 1712 tot zijn erfgenaam. Behalve 26 woningen, werden er een was- en slachthuis en een voogdenkamer in ondergebracht. Deze kamer behield zijn functie niet doordat de voogden voor vergaderingen en andere activiteiten de beschikking hadden over de state. De voogdenkamer is rechthoekig van vorm en wordt gedekt door een balkenplafond. Boven een mogelijk 19de-eeuwse porte-brisée, in het vertrek, bevindt zich een in houtsnijwerk uitgevoerde sopra-porte (eerder schoorsteenstuk), waarin tussen barok ornamentwerk vijf wapens zijn gesneden van dr. Henricus Popta, van diens moeder Walcke Hanenburg en van de vier eerste voogden. Het stuk werd in 1713 voor f 64-11-8 (guldens-stuivers-penningen) geleverd door de ‘handtijcksnijder’ Benjamin Dijxtra (Leeuwarden 1687-1746), die onder andere in 1715 ook snijwerk leverde aan de balusters van de trap in het Leeuwarder raadhuis. Twee grote 19de-eeuwse wapenborden met zware rocaille omlijstingen houden aan de wand de herinnering levend aan de voogden die van 1712 tot 1803 en van 1804 tot 1920 in functie waren. In de kamer bewaarden de gasthuisvoogden tot 1789 het 17de-eeuwse pronkzilver, dat sinds 1881 als ‘Poptaschat’ de glorie uitmaakt van de zilvercollectie van het Fries Museum. | |
[pagina 188]
| |
De kamer, die aanvankelijk herenkamer werd genoemd, heeft nu een eenvoudige inrichting. Aanvankelijk was die inrichting rijk. De kamer werd behangen met uit Holland betrokken goudleer. Voor 72 bladen werd f 122-8-0 betaald en voor tien ‘trijpen stoelen’ f 145-16-0. Pijtter Ydema ontving f 25-12-0 ‘wegens bekleeden van de heerekamer en 't stofferen van het tafelspreed aldaar’. De viereneenhalf ellen groen laken voor het ‘tafelspreed’ kostten f 27-0-0 en Houkje Willems ontving f 42-7-0 ‘voor 't borduren van de heer Popta waapen cum annexis op 't tafelspreed’.Ga naar eind3 Meer dan twee eeuwen lang werd er in de voogdenkamer voor de 26 bewoonsters van dr. Henricus Popta's gasthuis op zijn sterfdag, 7 november, een maaltijd gehouden die vijftig Carolusguldens mocht kosten.Ga naar eind4 In de 19de eeuw kwamen in Friesland op particulier initiatief enige liefdadige instellingen tot stand: in 1858 de in neoclassicistische stijl opgetrokken Van Teijensfundatie te Beetsterzwaag voor de huisvesting van zes vrouwen en in 1893 te Ryptsjerk (Rijperkerk) de Stichting op Toutenburg, twintig kamerwoningen naar ontwerp van H.H. Kramer. In tegenstelling tot deze twee stichtingen leverde de in 1892 tot stand gekomen Julia Jan Woutersstichting te Oudeschoot een fraai bestuursvertrek op voor de ‘administrateuren’. Zij lieten in 1901 naar ontwerp van architect Johannes Borger te Joure op de plaats van het buiten Veenwijk een nieuw gebouw optrekken in neorenaissancestijl. In de hierin ingerichte bestuurskamer herplaatste men stucornamenten uit 1798 met festoenen, waarin attributen betreffende de jacht en de vrijmetselarij zijn verwerkt.Ga naar eind5 De in Amerika rijk geworden Franke Kuiper (Frank Cooper) liet in 1901 in zijn geboorteplaats Akkrum het tot veler verbeelding sprekende woningencomplex Coopersburg bouwen naar ontwerp van F. Hoekstra. In de bestuursruimten is het zijn in marmer gehouwen buste die opvalt, maar minder dan zijn pompeuze mausoleum achter zijn stichting. In Akkrum was het ook dat de in afzondering levende Suster van der Vegt Welgelegen stichtte. De voogden van het in 1929 door S. Hoekstra ontworpen gebouw hadden de op het terrein staande 18de-eeuwse tuinkoepel, restant van een buitenplaats van de familie Lycklama à Nijeholt, als vergaderplaats. Het reeds eerder, namelijk in 1904, tot stand gekomen Theresiagesticht, in Blauwhuis, naar ontwerp van Nicolaas Molenaar in neogotische stijl gebouwd, had geen kamer voor het bestuur, want dat werd gevoerd vanuit de pastorie van deze rooms-katholieke enclave in de protestantse Friese Zuidwesthoek. | |
LeeuwardenIn de elf Friese steden waren of zijn gebouwen van zorginstellingen: weeshuizen, armhuizen en proveniershuizen of hofjes (in Friesland gasthuizen genoemd). Als er iets van deze gebouwen bewaard bleef, zijn dat povere restanten, zoals in Harlingen, Workum, IJlst, of gebouwen als in Dokkum en Franeker, die nauwelijks meer herinneren aan hun oude functie en weinig of niets van hun oude interieurs bewaren. Mochten er wel inrichtingsstukken bewaard zijn gebleven (meestal museaal), dan zijn die van gering historisch of kunsthistorisch belang. Het is hier van belang te vermelden dat in Friesland nooit, zoals in het westen en midden van Nederland, groepsportretten van bestuurders van zorginstellingen zijn vervaardigd. Frieslands hoofdstad, Leeuwarden, telde en telt veel belangrijke instellingen op het gebied van zorg: wees- en armhuizen van kerkgenootschappen, het Nieuwe Stadsweeshuis, het Old Burger Weeshuis en het daaraan verbonden Gabbemagasthuis, het doopsgezinde Marcelis Govertsgasthuis, het Boshuisengasthuis en het uit de Middeleeuwen daterende Ritske Boelema Gasthuis en het Sint Anthony-gasthuis en verder inmiddels teloorgegane hofjes.Ga naar eind6 Ontwikkelingen in de 19de eeuw op het gebied van wezen- en bejaardenzorg, vernietiging van monumentale gebouwen in de Tweede Wereldoorlog en gering respect voor monumentale gebouwen in de periode na die oorlog, leidden tot het teloorgaan van gebouwencomplexen waarin eeuwenlang de verzorging plaatsvond van hen die zorg behoefden. Memorabilia uit die gebouwen kregen een museale functie. De grootste, belangrijkste en meest vermogende instelling op het gebied van de zorg voor ouderen, het Sint Anthonygasthuis, koesterde zijn tradities en liet over zijn geschiedenis publiceren. De historie van de instelling wordt niet verbeeld in een voogdenkamer. Haar (re)presentatie vond en vindt plaats in het bestuurshuis, in 1875 geërfd van de voogd mr. Salko Walle Tromp. De voogden lieten wel in 1910 achter de toen gebouwde Julianavleugel van het Nieuw Sint Anthony-gasthuis een voogdenkamer inrichten naar ontwerp van hun architect W.C. de Groot. De inrichting was in neorenaissancistische trant wat betreft deurpartijen, lambriseringen en schoorsteenmantel. Daarin | |
[pagina 189]
| |
werd een in Makkum, door de tegel- en aardewerkfabriek Tichelaar gemaakt tegeltableau geplaatst met een voorstelling van het oude gasthuis.Ga naar eind7 Van het Nieuwe Stads Weeshuis van Leeuwarden resteren inrichtingsstukken van de voogden en voogdessenkamers.Ga naar eind8 Op zijn oorspronkelijke plaats, in de voormalige voogdenkamer (thans onderdeel van het Fries Natuur Museum) bleef een monumentale schoorsteenmantel uit 1675 bewaard. Deze rust op gecanneleerde kolommen en pilasters met Ionische kapitelen en met forse dragers, versierd met guirlandes en op een marmeren kroonlijst met rijke bladornamentiek en adelaars. Daarvoor is binnen kwabornamentiek het wapen van Leeuwarden geplaatst. Het daarboven geplaatste ‘snijstuk’ vertoont een rijke blad- en bloemornamentiek met acht wapens en een banderol met het opschrift ‘De Ed Heeren Gekommeteerden Van Dit Wees Huijs’. Op de zijpanelen staat ‘Anno’ en ‘1675’. Op grond van stijlvergelijking met een gesigneerd wapenbord van de Friese Admiraliteit wordt het snijwerk
Voogdenkamer uit 1783. Bolsward, Sint Anthonygasthuis. Foto Freerk Bokma, 2001.
op de schoorsteenmantel toegeschreven aan de houtsnijder Hermanus van Arnhem (? - Zwolle 1708).Ga naar eind9 | |
BolswardSint AnthonygasthuisDe stad Bolsward telt verschillende liefdadige instellingen, waarvan de gebouwen het monumentale aanzien van de stad voor een niet gering deel bepalen. Van enkele van deze gebouwen resteren belangrijke interieurs of interieuronderdelen.Ga naar eind10 Dat is zeker het geval wat betreft het aan de Nieuwmarkt gelegen Sint Anthonygasthuis. Dit proveniershuis werd in de jaren 1778-1784 geheel in neoclassicistische trant opgetrokken naar ontwerp van de Leeuwarder architect Jan Nooteboom. Van het oorspronkelijke interieur van het eigenlijke gasthuisgebouw resteren een vestibule met trappen en een plafond, waarin zich een luik bevindt waardoor men een lijkkist kon laten zakken. Bijzonder zijn de beide lange gangen met een tegellambrisering, waarin maar liefst 58 tegeltableaus met bloemvazen zijn opgenomen. Ze werden in 1779 geleverd door de ‘gleibakkerij’ die van 1737 tot 1800 in Bolsward in bedrijf was.Ga naar eind11 | |
[pagina 190]
| |
Voogdenkamer uit 1783. Bolsward, Sint Anthonygasthuis. Foto Freerk Bokma, 2001.
De glorie van het Bolswarder Sint Anthonygasthuis is zijn voogdenkamer, die op de verdieping is ingericht in een haaks op het hoofdgebouw staande vleugel. De zaal, ingericht tussen 1778 en 1783, moet met zijn rijke decoraties in de vorm van stucwerk, houtsnijwerk en geschilderde behangsels naar een totaalontwerp tot stand zijn gekomen. Het is waarschijnlijk dat dit ontwerp, zo het wel vervaardigd is door de architect Jan Nooteboom, sterk beïnvloed werd door de gasthuisvoogd Nicolaus Elgersma van wiens eruditie, kunstzin en belangstelling voor oudheidkunde het Bolswarder stadsarchief en andere stedelijke archieven blijk geven. De geheel in Lodewijk XVI-stijl gedecoreerde zaal werd in 1895 door een blikseminslag getroffen, maar in oude stijl hersteld en in 1920 en 1997 opnieuw gerestaureerd. Bij het betreden van de zaal zal het oog van de bezoeker eerst vallen op de tussen twee vensters geplaatste schoorsteenmantel. De boezem rust op twee zware consoles en wordt aan de voorzijde versierd met een | |
[pagina 191]
| |
door Christoffel Frederik Franck geschilderd schoorsteenstuk.Ga naar eind12 Het schoorsteenstuk is gevat in een meanderlijst, waarvan de onderzijden uitlopen op ajour gesneden consoles. Laurierslingers vormen extra versieringen aan de onderzijde en aan de halfronde bovenzijde, waar ook drie gekroonde wapenschilden zijn aangebracht. Op de schilden zijn de wapens geschilderd van de gasthuisvoogden die het gasthuis lieten herbouwen en de zaal inrichten. Hun namen staan op de gehangen doekjes onder de schilden. Aan weerszijden van het schoorsteenstuk zijn fraai gesneden, vergulde, tweearmige wandluchters geplaatst. Op de wand tegenover de schoorsteenmantel laat het overdadig aangebrachte snijwerk een fraai staaltje zien van het kunnen van de antieksnijder Hermannus Berkebijl. In deze wand ligt de porte-brisée, de toegang tot de voogdenkamer, iets terug in een portiek, waarvan de holle wanden zijn versierd met snijwerk in de vorm van aan linten opgehangen kransen. Daarboven vormen zware consoles, bestaande uit een Ionisch kapiteel met bladwerk, de verbinding met het plafond. Op de deurpanelen wordt de versiering gevormd door bladrozetten en zware, aan strikken opgehangen festoenen van uitbundig gesneden bloemen. Aan weerszijden van de toegang bevinden zich kasten met dubbele deuren, waarboven gesneden slingers en siervazen zijn aangebracht. De grote panelen van de kastdeuren dragen zware festoenen, waarin allerlei symbolische voorwerpen vallen te ontdekken. De festoenen op de rechter kastdeuren vormen een spiegelbeeld van die op de linker. Voorwerpen als inktpot, ganzenveer, schrijfboek, rollen papier en een briefopener in het ene festoen symboliseren administratie en beheer. In het andere festoen worden door middel van een zeis, flambouw, uitgedoofde lamp, zandloper, ring met tekens van de dierenriem en een masker de dood, de voortvliedende tijd en de vergankelijkheid uitgebeeld. De stucversieringen op het plafond, boven de wandbetimmering, moeten in relatie gebracht worden met het schoorsteenstuk aan de overzijde van de zaal: wetstafelen, weegschaal en zeef zijn symbolen van het recht; de spiegel en slang van de voorzichtigheid. Van de drie geschilderde behangsels op de westelijke wand van de voogdenkamer is het middelste en grootste voorzien van een mythologische voorstelling: de drie parcen of schikgodinnen. Op de kleine schildering rechts is de jeugd uitgebeeld, het kleine schilderstuk links toont de ouderdom. De tegenoverliggende oostwand is halverwege versierd met een groot behangsel waarop de vrede is uitgebeeld. Het kleine geschilderde behangsel links hiervan heeft als centrale thema's de voorspoed en schone kunsten. Het laatste geschilderde behangsel rechts in de zuidoostelijke hoek van de voogdenkamer beeldt op een merkwaardige manier het huwelijk uit: een man die een vrouw een trouwring overhandigt, krijgt van haar het juk der dienstbaarheid opgelegd, terwijl Amor bezig is zijn voeten in kluisters te leggen. De symboliek in het stucwerkplafond sluit aan bij die op elk van de eronder geplaatste behangsels, die net als het schoorsteenstuk werden geschilderd door Christoffel Frederik Franck (Zwolle, 1758-Bennebroek, 1818). Veel allegorie dus in de voogdenkamer van het rijke gasthuis, waarbij de vraag blijft wat de voogden voor hadden met de verbeeldingen. Het stucwerk in het vertrek werd voor f 316-0-0 vervaardigd door Adolph Schaack ‘van Bonn by Keulen gebortig’. Vervaardiger van het snijwerk was Hermannus Berkebijl (Leeuwarden, 1756-1796). Van zijn hand zijn in enkele Friese kerken, onder andere die van Mantgum, fraaie werkstukken bewaard gebleven. | |
ElgersmahuisDe stucwerker Adolph Schaack en de beeldhouwer Hermannes Berkebijl werden in 1781 door Nicolaus Elgersma ingeschakeld bij de decoratie van de kast van het door A.A. Hinsz in de Bolswarder Martinikerk gebouwde orgel. Ook betrok hij hen in 1778 bij de vernieuwing van zijn woonhuis aan de Grote Dijlakker 5. Omdat dit huis van 1850 tot 1979 bestuurshuis was van het rooms-katholieke Huize St. Martinus en omdat de daarin gebruikte voogdenkamer sinds 1986 bestuurskamer is van de Stichting Bolswards historie, betrekken we dit huis met zijn rijke interieurs in dit artikel. De notaris Nicolaus Elgersma erfde het huis in 1775 van zijn oom Fransiscus Elgersma en breidde het uit en vernieuwde het. Bewaard bleef de kamer die in 1741 werd ingericht. Deze pronkkamer of zaal, werd niet voor normale bewoning ingericht, omdat er geen stookplaats in werd opgenomen. De wanden van de zaal waren bekleed met een beschilderd linnen behangsel, dat tot 1981 nog aanwezig was onder later aangebrachte, eind-18de-eeuwse behangsels. Bewaard bleef een wandbetimmering, bestaande uit een porte-brisée, geflankeerd door twee enkele deuren. De van geprofileerde lijsten voorziene | |
[pagina 192]
| |
Bolsward, Bestuurskamer van de Stichting Bolswards Historie, voorheen Huize Sint Martinus (Elgersmahuis) met plafond en betimmering uit 1741. Foto Freerk Bokma, 2001.
deuren worden gescheiden door pilasters, die een sterk geprofileerde architraaf dragen. Daarboven bevinden zich drie panelen, waarop bloemvazen zijn geschilderd. Oorspronkelijk moeten de deuren een verwante beschildering met festoenen hebben gehad.
Het meest belangwekkende van de zaal is het geschilderde plafond. Binnen een perklijst met holle hoeken is de beschildering illusionistisch, namelijk zo dat de indruk gewekt wordt dat het plafond koepelvormig is. In het centrale ovaal is een allegorie op de voorspoed, geschilderd in de vorm van een vrouwenfiguur met een hoorn des overvloeds, een spies en een palmtak. Rond de perklijst bestaan de geschilderde versieringen uit rozetten, acanthusloof, schelpen, servetwerk, waartussen bij nauwkeurige bestudering aan de zijde van de wandbetimmering de spiegelmonogrammen FE (Franciscus Elgersma) en aan de raamzijde het dito PA (Pyttie Algra) te ontdekken zijn. De monogrammen worden vergezeld van de wapens Elgersma en Algra, dezelfde wapens die ook op het lampet van het orgel in de Martinikerk te zien zijn. De harde kleurstelling van het plafond is waarschijnlijk
Bolsward, Detail van het stucwerk uit 1779 in de vestibule van het voormalig Huize Sint Martinus (Elgersmahuis). Hier de verbeelding van het jaargetijde winter door middel van onder andere een stoof, vuurpot, schaatsen, handschoenen en andere voorwerpen. Foto RDMZ, 1966.
het resultaat van een restauratie in 1901 door de Bolswarder rijtuigschilder Uiltje Reins Nota. Op het plafond staat 1777 U.R. Nota 1901. Het jaartal 1777 kan slechts op een oudere restauratie betrekking hebben. De beschildering, die een provinciale navolging is van ontwerpen van de bekende architect-decorateur Daniël Marot (1661-1752), is te dateren in de eerste helft van de 18de eeuw. De beschilderingsfragmenten op de wandbetimmering en op het plafond zijn in 1985 hersteld door de Bolswarder restaurateur Jeroen Werz. Het Elgersmahuis kreeg zijn huidige aanzien, zoals hiervoor reeds werd beschreven, tussen 1776 en 1778 onder leiding van Nicolaus Elgersma. Die liet het van zijn oom geërfde huis geheel in de stijl van zijn tijd, het neoclassicisme, verbouwen. Het lijkt waarschijnlijk dat hij de Leeuwarder architect Jan Nooteboom daarbij inschakelde. Stijlvergelijkingen tussen decoratieve onderdelen van het | |
[pagina 193]
| |
interieur van het huis en die van het in 1781 gebouwde orgel in de Martinikerk alsmede die van de omstreeks 1784 ingerichte voogdenkamer van het Sint Anthonygasthuis maken duidelijk dat hij het houtsnijwerk voor zijn huis liet uitvoeren door de hiervoor reeds genoemde Leeuwarder beeldhouwer Hermannus Berkebijl en het stucwerk door de hiervoor vermelde Adolph Schaack. Voor de vervaardiging van de schilderstukken maakte hij evenwel geen gebruik van de diensten van Christoffel Frederik Franck, die de behangsels in de voogdenkamer van het Sint Anthonygasthuis maakte. De schoorsteenstukken en sopra-portes (bovendeurstukken) werden geleverd door de belangrijkste Leeuwarder decoratieschilder van zijn tijd: Harmen Wouter Beekkerk (Leeuwarden, 1756-1796). Deze schilder had een groot atelier, waar ook tal van leerlingen werden opgeleid, onder anderen de later zo bekend geworden portretschilder Willem Bartel van der Kooi. Het belangrijkste werkstuk van Beekkerk, een groot, in 1787 geschilderd behangsel, voorstellende Mozes en de zeventig oudsten, is nog altijd te bewonderen in de Vertrekkamer in het raadhuis van Leeuwarden. Het interieur van het Elgersmahuis werd in 1778 geheel in Lodewijk XVI-stijl vernieuwd met behoud van de hiervoor beschreven kastenwand en plafondbeschildering in de aangebouwde zaal. In de zuidelijke kamer kwam een statige schoorsteenmantel van marmer met daarboven een boezem met snijwerk in de vorm van guirlandes en een krans, waarin een boog en een pijlenkoker waren gesneden. Het snijwerk omsloot twee boven elkaar geplaatste elementen: een rechthoekige spiegel en een ovaal schoorsteenstuk. Het schoorsteenstuk was een grisaille en droeg een afbeelding van een hazewindhond en van putti met jachttaferelen. De spiegel werd in de 20ste eeuw vervangen door een geschilderde tekst: Dy't in bulte/seit/moat folle wier/meitsje. Slechts deze tekst bleef behouden toen dieven in 1981 de schoorsteenmantel sloopten en vervreemdden. Ze stalen uit dezelfde kamer ook een porte-brisée. Boven deze dubbele deur bevond zich een rood-roze geschilderde grisaille, waarop putti met allerlei attributen de kunst en wetenschap uitbeeldden. De lijst rond dit schilderij bestond behalve uit guirlandes en strikken uit een snijstuk met een viool en een muziekboek. Bij de verbouwing van zijn huis liet Nicolaas Elgersma in een achterkamer nog een bedstedenwand plaatsen. Deze liet hij decoreren met gesneden guirlandes en een siervaas. In de zaal, later bestuurskamer, werd in 1779 het oude behang bedekt met geschilderde behangsels. Ze bestonden uit vakken met rechthoekige lijsten, waarbinnen bloemvazen, guirlandes en medaillons met portretten waren geschilderd. Ze kunnen door een Leeuwarder behangselschilder zijn gemaakt, maar ook door een medewerker van de in 1777 in Hoorn gestichte behangselfabriek, waar men zich in deze wanddecoraties specialiseerde. De behangsels, niet gestolen, maar in 1986 om financiële redenen niet gerestaureerd, zijn voor een deel vernietigd (sic!). Bewaard bleef een uit 1741 daterend fragment linnen behangsel, beschilderd met geometrische ornamenten. Behalve de behangsels werd in 1779 in de zaal nog een bovendeurstuk geplaatst met een geschilderde grisaille en met putti en een gesneden lijst, waarin een pijlenbundel en een hoorn des overvloeds waren gesneden. De grisaille, die in 1981 ook met lijst en al werd gestolen, was gesigneerd H.W. Beekkerk 1779. Gelukkig hebben de dieven zich niet vergrepen aan de hal, die na de restauratie van 1985 in zijn volle glorie pronkt. Achter in deze hal bevindt zich een met guirlandes en strik versierd poortje. De deuren in de beide lange wanden van de hal zijn versierd met zwaar geprofileerde lijsten, waarboven Hermannus Berkebijl siervazen en laurierslingers heeft gesneden. Het aanzien van de hal wordt vooral bepaald door het stucwerk van Adolph Schaack. Deze Duitse kunstenaar heeft het plafond gedecoreerd met een ovale perklijst, ronde lijsten, bladornamenten en acanthusranken. Boven de deuren bracht hij geprofileerde lijsten met guirlandes en schelpen aan. Zijn vakmanschap en kunstzin kon hij vooral uitleven in de op de wanden aangebrachte grote festoenen met symbolen van de vier jaargetijden. Ze zijn geplaatst binnen perklijsten, die aan de bovenzijde door een strik en laurierslingers worden verlevendigd. | |
Het armhuisHet gebouw van het armhuis, thans Hendrik Nanneshof genoemd, heeft zijn oorsprong in 1522 en behield tot 1979 zijn functie. Toen het gebouw in 1777 een nieuwe voogdenkamer kreeg, was de hiervoor vermelde Nicolaus Elgersma bij de inrichting daarvan betrokken. Nadat in 1861 een nieuw armhuis was opgericht, werd in 1925 de daaraan gebouwde vleugel met de voogdenkamer geheel vernieuwd, maar de 18de-eeuwse betimmeringen van de kamer werden herplaatst. Tot die 18de-eeuwse elementen behoort in de eerste plaats een houten kastenwand, die de indruk wekt een bedschot te zijn. De | |
[pagina 194]
| |
[pagina 195]
| |
Bolsward, Armhuis Hendrik Nanneshof, voogdenkamer. Schouw met schoorsteenstuk uit 1777, toegeschreven aan C.F. Franck. Foto's RDMZ, P. van Galen, 2001.
zeer brede porte-brisée lijkt een bedstede af te sluiten, maar verbergt in feite een kleine kast en een smalle doorgang. Aan weerszijden van de brede dubbele deur bevinden zich door deuren afgesloten kasten. Alle deuren zijn versierd met geprofileerde lijsten en met S- en C-vormige ornamenten in Lodewijk XV-stijl. We vinden de ornamenten terug in de versieringen aan de schoorsteenmantel, die tegenover de kastenwand is geplaatst. Twee consoles steunen hier een geprofileerde, fors gebogen balk of latei, waarin een grote bladkrul is gesneden. Daarboven bevindt zich in de mantel binnen een sierlijk gesneden lijst een bijzonder schoorsteenstuk. Op dit schilderij is te zien hoe de zes armvoogden hun ambt uitoefenen. Ze zitten geschaard rond een tafel, waarop onder andere een zandloper en een inktstel staan en waarop geld, een reglement en een hoed liggen. Op de achtergrond rechts hangt aan de wand een naamlijst van de voogden. Voor de tafel van de voogden staat een vrouw, die weliswaar een modieuze Duitse luifelmuts draagt, maar die blijkens de stok waarop ze leunt en de gescheurde toestand van haar kleding oud en behoeftig is. Links van haar staan andere behoeftigen te wachten om tot de voogden te worden toegelaten. Op de achtergrond zijn twee schuifvensters te zien. In de muurdam tussen de vensters hangt het bedelingsreglement. Een vrouw, misschien een der voogdessen, staat voor het opengeschoven venster en doet uitdeling aan de armen, die aan de buitenzijde voorbijgaan. Het schilderij geeft een goed beeld van de armenzorg in de 18de eeuw. Het moet geschilderd zijn in 1777 toen de voogdenkamer opnieuw werd ingericht. In de rekeningboeken van het armhuis wordt de betaling van het schilderij niet verantwoord. Het is niet onmogelijk dat de voogden het uit eigen beurs betaalden. Het is aannemelijk dat het ongesigneerde schilderij werd vervaardigd door Christoffel Frederick Franck, die in de voogdenkamer van het gasthuis de behangsels schilderde. | |
[pagina 196]
| |
Sneek, Bestuurshuis ‘Urbi et Orbi’ van het Old Burger Weeshuis, voogdenkamer uit 1904. Foto Freerk Bokma, 2001.
Weliswaar biedt het schilderij weinig vergelijkingsmogelijkheden met de allegorische behangsels, maar de anekdotische wijze van schilderen en de manier waarop de personen zijn uitgebeeld, doen denken aan het schilderij dat Franck in 1785 schilderde van kooplieden bij de Stadswaag in Leeuwarden. Over de inrichting van de voogdenkamer staan in de jaarrekeningen van de armvoogden over 1776 en 1777 wel andere uitgaven vermeld. Daaruit blijkt dat het snijwerk in de kamer werd vervaardigd door beeld- en steenhouwer Dirk Embderveld (Leeuwarden 1722-1788). | |
Het weeshuisHet gebouw van het in 1553 gestichte Bolswarder weeshuis, thans Hid Herohiem genoemd, werd in de 19de eeuw in fasen vernieuwd. Het hoofdgebouw, in 1865 opgetrokken naar ontwerp van Louis Levoir (Maasbommel, 1840-Bolsward, 1869), bevat een voogden- en voogdessenkamer. De vertrekken zijn door | |
[pagina 197]
| |
hun herinrichting en meubilering in 1923 en 1927 ingrijpend van karakter veranderd en niet van groot architectonisch belang. | |
SneekIn 1904 namen de voogden van het Old Burger Weeshuis te Sneek een bijzonder besluit: ze lieten in de Kleine Kerkstraat een bestuurshuis bouwen. Op de benedenverdieping werden een kantoor, een archiefruimte, een voogden- en een voogdessenkamer ingericht. De bovenverdieping werd bestemd voor huisvesting van de telefooncentrale. Het gebouw dat de naam Urbi et Orbi (Stad en Wereld) kreeg, werd ontworpen door Nicolaas Molenaar (Sneek, 1850-Den Haag, 1930). Het is zeer monumentaal van vormgeving en decoratie en ongetwijfeld een van de fraaiste voorbeelden van profane neogotische bouwkunst in Nederland. Plafonds en wanden in de gangen en in de voogden- en de voogdessenkamer zijn beschilderd met neogotische ornamenten. De vergadervertrekken zijn gescheiden door schuifdeuren met glas in lood in de stijl van de artnouveau. De betimmeringen zijn uitgevoerd in neorenaissancestijl. Omstreeks 1952 is het oorspronkelijke meubilair vervangen door het huidige met behoud van een loketkast in neogotische stijl. |
|